Het Amsterdam van Kees Fens

Chasséstraat Amsterdam, vrijdagmiddag j.l.

De O.L.-Vrouwe van Altijddurende Bijstandkerk in de Chasséstraat in Amsterdam West kerk dateert uit 1926, de hoogtijdagen van het Rijke Roomse Leven. De architect was K.P. Tholens, die meerdere kerken in Amsterdam heeft ontworpen, ook na de oorlog nog. Zo is ook de Christus Koningkerk in de Watergraafsmeer van zijn hand, de kerk waar ik zelf ook wel kwam in de jaren zestig. Tholens ontwierp ook de Sint Joseph Kerk in Nieuw-West die nog enige tijd geleden in het nieuws was als schuiloord voor uitgeprocedeerde vluchtelingen. Toch heeft de O.L.-Vrouwe van Altijddurende Bijstandkerk nog het meeste weg van de Martelaren van Gorkumkerk op het Linnaeushof, de kerk waar ik gedoopt ben en als kind ook met meeste kwam.

Die kerk is van Kropholler en werd drie jaar later dan de Chassékerk, in 1929, ingewijd. Beide kerken zijn opgetrokken uit baksteen en hebben een neoromaanse bouwstijl met een modernistisch tintje. Het is de roomse architectuur van voor de oorlog, massief, degelijk en ogenschijnlijk voor de eeuwigheid gebouwd. De Martelaren van Gorkum is nog altijd als kerk in gebruik. De Chassékerk niet meer en doet tegenwoordig dienst als dansschool. De Chassékerk werd vooral bekend door Kees Fens, die geboren werd in de Chasséstraat en hier als kind  ter kerke ging.

Bomen op het Surinameplein, Amsterdam, vrijdag j.l.
Gezicht op de Sloterplas
Vrijdag j.l. in Amsterdam (foto: Silvia Steiger)

Afgelopen vrijdag was ik in Amsterdam op bezoek bij Silvia Steiger in Nieuw-West. Zij woont tegenwoordig helemaal achter de Sloterplas. Dat is ongeveer een uur fietsen vanaf het Centraal Station. Ik reed door het Vondelpark, over het Surinameplein en dan in die wonderlijke nieuwe wereld van Nieuw-West, onherkenbaar veranderd sinds ik hier wel eens als kind speelde op een zandlandje tussen de nieuwbouw-flats. Op de terugweg fietste ik langs de Chasséstraat in Oud-West. Ik kon het niet laten even te kijken naar de kerk die Kees Fens in zijn jonge jaren heeft gekend. Zijn ouderlijk huis was hier pal tegenover.

Kees Fens, die in 2008 overleed, heeft zich in zijn leven moeizaam ontworsteld aan zijn zijn katholieke jeugd. In dat opzicht voel ik enige verwantschap met hem, in alle bescheidenheid overigens, want wie ben ik dat ik zoiets van mezelf durf te zeggen. Kees Fens bleef met groot respect schrijven over de christelijke cultuurgeschiedenis die ons gemaakt heeft tot wat we zijn en die we volgens hem moeten blijven koesteren. Zijn ‘maandag-artikelen’ in De Volkskrant, waarin hij vaak thema’s behandelde uit de vroege geschiedenis van het christendom, werden door velen met bewondering gelezen.

Misschien zou je Kees Fens een ‘cultuurchristen’ kunnen noemen, maar dat was juist de term die bij Frits van der Meer, die andere grote pleitbezorger voor de erfenis van het christendom, zoveel weerstand opriep. Als alleen de verhalen van het christendom overblijven, verpulvert het geloof vaak tot een vage individualistische vorm van spiritualiteit. Kees Fens was zich van dat dilemma terdege bewust, getuige ook een uitspraak van hem  kort voor zijn dood in het dagblad Trouw van 7 juni 2008:

We moeten de grote verhalen van het christendom blijven doorgeven. Het gaat dan niet meer om geloof, maar vooral om cultuur. Om kennis. Daar moeten we misschien maar rond voor uitkomen, hoewel het me moeite kost. Maar alles is beter dan vaagheid. Niets afschuwelijker dan het zogenaamde ‘ietsisme’. Ik gruw van mensen die de Bijbel lezen als een soort new-age spreekwoordenboek.’

In die woorden ligt de spagaat van Kees Fens misschien wel het meest helder verwoord. Respect voor het christelijke verleden, dat is mooi. Maar wat blijft er van over in het heden? Ook als we de hele christelijke cultuurgeschiedenis met het grootste respect zouden doorgeven aan de volgende generatie, dan toch zal er een houding aan ten grondslag moeten liggen waardoor dat respect ook in de toekomst beklijft, indaalt, wortel schiet… .  Cultuurchristendom, dat zich alleen blijft richten op de overlevering van de rijke geschiedenis en de diepzinnige verhalen, is uiteindelijk ook een vorm van ‘ietsisme’, omdat deze onderneming geen oog meer heeft voor de ‘werkelijke effecten’ in de geloofsbeleving. Het is linksom of rechtsom. Mysterie of historie. Heimwee of geloof. Dat is de spagaat van Kees Fens.

En als we nu toch aan het citeren zijn, tot slot dan ook maar een citaat uit mijn eigen boek Modernisme in Lourdes, Gerard Reve en de secularisering, waarin ik verwijs naar een jeugdherinnering van Kees Fens die voor mij heel herkenbaar is, zeker als ik – zoals vrijdag j.l. – voor een dagje terugben in het Amsterdam van mijn jeugd:

Nog maar twee jaar geleden liep ik in de De Lairessestraat en dacht toen – ik moet toegeven het klinkt ongeloofwaardig – ik loop hier zomaar. Een lichte vervreemding kwam op de hoek van de Obrechtstraat met de wind mee.’ Dat schrijft Kees Fens in zijn boek Het geluk van de brug, het Amsterdam van Kees Fens (2008). Wat mij treft in deze zin is de ervaring van de tijd. Het is of in zijn beleving de tijd in cirkels rondloopt. Kees Fens kwam op 24 augustus 1942 als leerling op het St.-Ignatius College aan de Hobbemakade. Ikzelf kwam daar pas achttien jaar later, maar de ervaring die Kees Fens beschrijft als hij terugkeert naar de buurt van zijn schooljaren, is dezelfde.

Hij kwam uit West. Ik kwam uit Oost. Zuid was voor ons beiden een heel andere wereld, al had ik er zelf al zes jaar aan kunnen wennen op de lagere school die ik ook in Zuid doorbracht. Maar de ervaring van terugkeer delen wij. Het is een droomachtige ervaring dat je uit een tijd bent weggetrokken die je telkens weer opnieuw moet beleven. ‘Ik loop hier zomaar.’ Alles is hetzelfde en toch is alles anders. Ik ben anders, dat is het verschil. Ik ben een vreemdeling geworden in mijn eigen buurt, en dat is – zoals Kees Fens terecht opmerkt – een van de meest pijnlijke ervaringen in je leven.’