De Tom Tom van Amarins
“Ik ferdwaal noch alle dagen yn ús moaie provinsje” zegt Ammarins Geveke op de website van Omrop Fryslân. Welnu dat hebben we gisteren geweten. Amarins is een razende reporter, klein van stuk, snel van geest en met een scherpe tong. “Ik bin neffens guon minsken wol ris wat té direkt,” zegt ze van zich zelf.Nou, dat valt wel mee. Amarins flapt er gewoon alles uit.Gisteren was ze in een reportagewagen onderweg van Lemmer richting Delfzijl, met het voornemen om elk uur op een vast tijdstip – en rechtstreeks in de uitzending – een schrijver te interviewen. Dat leverde prachtige gesprekken op, maar vooral ook adembenemende spanning. Zou ze het halen of zou ze verdwalen?
In het café Blauwverlaat was een soort crisiscentrum ingericht. Vanaf 11 uur was het hier de zoete inval voor journalisten, cameraploegen, fotografen en rayonhoofden. Een kwartier voor elk uur zette mijnheer De Haan, die achter de bar stond, de radio wat harder. Dan vulde de stem van Amarins opeens de hele ruimte en deed ze haar relaas vol enthousiasme en verwondering over wat ze nu weer had beleefd. Daarna begon de zoektocht weer opnieuw en kwam steevast haar telefoontje binnen op mijn mobiel: “Waar zit de volgende?” En zo leidde ik Amarins over kleine binnenweggetjes langs de Friese meren naar een nieuwe auteur in the middle of nowhere. Geen idee hoeveel mensen ik gisteren telefonisch te woord heb gestaan, maar telkens weer was ik toch vooral de Tom Tom van Amarins.
Een keer ging mis. Om één uur was Miek Zwamborn aan de beurt. Zij zat aan het eind van een doodlopend weggetje aan het Prinses Margriet Kanaal ergens ten zuidwesten van Idskenhuizen. Toen Amarins daar eenmaal was aangekomen ontstond een volledige spraakverwarring. Boer Wiebe Veenstra, die eigenaar is van het pad, had nog niemand voorbij zien komen. Een ijzeren hek blokkeerde die toegang tot de laatste meters naar het kanaal. Op dat moment besloten we gezamenlijk dat deze missie was mislukt. Even later hoorde live op de radio de bevestiging. Amarins was al weer op weg. Op naar de volgende. Miek Zwamborn – zo bleek later – zat wel degelijk op haar plek. Goddomme, dacht ik bij mezelf. Ik had Amarins over dat hek moeten laten klimmen.
Daarna ging het elk uur goed. Hoewel, bij het aquaduct in Grou was het weer zoeken. Tijs van den Boomen zat even niet op zijn plek. Dan maar een gesprek met Swanhilde de Jong, zelf ook werkzaam bij Omrop Fryslân, die als auteur even verderop zat. Amarins had dit liever willen vermijden. “Bij de Omrop doen niet aan zelfbevlekking”, had ze me kort tevoren nog verzekerd. Ze wilde weten of het wel een spannend boek zou worden. “Wordt het niet saai, met al die herhalingen?” Ook dat viel mee. Amarins kreeg de raarste dingen te horen. Zo vertelde Pieter Verhoeff bij Spannenburg dat hij afgedankte FRAM-bussen had zien rijden in Azerbeidjan met de Friese plaatsnamen nog op de voorkant. Zo rijdt daar al een tijdje een bus rond richting Spannenburg.
De mooiste gesprekken waren met Jan Heida en Nicolaas Matsier. Jan Heida stond bij zijn eigen Waterherberg bij Langweer. Hij vertelde over het leven van een schipper en de veranderingen van de moderne tijd, maar vooral over wat gebleven is zoals het was: het ritme van water, natuur, licht en landschap. Op het terras van de Oude Schouw legde Nicolaas Matsier Amarins in vijf minuten uit wat het is om uren aan zo’n vaarweg te zitten. De meeste absurde details worden dan opeens heel belangrijk. Een vrouw die haar blonde haren kamt op een snel voorbij varend jacht, het licht op de golven dat langzaam van kleur verschiet. Amrarins wilde wel even meelezen wat Matsier allemaal had opgeschreven. Maar die krabbels waren onleesbaar, moest zij helaas constateren.
Op het eind van de middag naderde ze dan eindelijk Blauwverlaat. Eenmaal aangekomen werd de reportagewagen bovenop de brug geparkeerd, anders kon de uitschuifbare zendmast de studio niet bereiken. Eerst kwam Peter Karstkarel aan het woord die zojuist was teruggekomen van zijn vaste stek in Gerkesklooster. Daarna ikzelf met de dagsluiting. Amarins draaide zich om en wierp nog één keer een blik op de vaarweg. “It wie in prachtige dei”, zei ze opgetogen. Ze meende het echt. En ik was het – en nu voor de laatste maal – volledig met haar eens.