Ik was ontslagen vannacht, maar ik liet het er niet bij zitten. Mijn bureau had ik midden op het Zaailand gezet en daar ging ik gewoon door met werken, ook al werden alle papieren nat. Op mijn bureau lagen stapeltjes boeken, keurig opgestapeld. Eén stapeltje was helemaal gewijd aan Geli Raubal, de eerste vriendin van Hitler wier lijk gevonden werd in Hitlers woning, met een pistool in de hand en een gebroken neus. Ik wilde alles over haar weten, over haar incestueuze relatie met der Führer, maar vooral over Hitlers seksuele fantasieën die met geen pen te beschrijven zijn, zelfs niet door Richard von Krafft-Ebing in zijn Psychopathia Sexualis.
Maar ik wilde ook alles weten over de zelfmoord van Geli. En niet te vergeten: olifanten. Ik wilde alles weten over olifanten, want Geli had iets met olifanten. Hitler had ook maar één teelbal en na de dood van Geli werd hij vegetariër. Ook heeft hij toen van de ene op de andere dag de sterke drank afgezworen. Sindsdien dronk hij alleen nog bier met één procent alcohol dat speciaal voor hem werd gebrouwen bij de Holzkirchen-brouwerij in Beieren. En hij werd winderig. Hitler liet winden, gepast en ongepast. Dat alles en nog veel meer las ik in de boeken die nu op mijn bureau lagen, keurig geordend op alfabet.
Ik ben altijd een beetje nieuwsgierig geweest. Als kind al. Ik was zelf ook al vroeg gek op olifanten. Ze stonden vroeger op het Scheldeplein. Het waren de hoogtijdagen van het circus. Maar hier op het Zaailand was het nu vrijdagmarkt. Ik had moeite om de mensen duidelijk te maken dat de stapeltjes boeken niet te koop waren, maar dat ik hier gewoon aan het werk was. De reden voor mijn ontslag werd overigens niet duidelijk, al scheen het voor iedereen een vanzelfsprekende zaak te zijn. Ik had iets geroepen wat niet waar was, iemand beledigd, een hoogwaardigheidsbekleder. Eerder al was ik op straat gezet. Ik moest met al mijn spullen weg uit het Fries Museum.
Sybrand van Haersma Buma kwam me als burgemeester even helpen met de verhuizing. Hij had zijn ketting om de nek en was goed gehumeurd. Hoe kun jij zo vrolijk zijn, dacht ik nog, je hele partij ligt op zijn gat. Het viel me op dat de computer, die ik mee het gekregen, niet van mezelf was. Het was een oude computer die kennelijk bij het vuilnisvat vandaan kwam. Er stonden allemaal rare dingen op, brieven die ik nooit geschreven had. Maar ook pornografische foto’s van Geli Raubal, ooit gemaakt door Heinrich Hoffmann, de hoffotograaf van Hitler. Belastend materiaal, zogezegd. Ik maakte mij zorgen. Er waren kennelijk mensen die het op mij gemunt hadden.
In een van mijn boeken las ik dat agenten van de Amerikaanse geheime dienst in 1944 een absurde aanslag op Hitler hadden bedacht. Ze zouden een enorme hoeveelheid porno laten uitstrooien boven Hitlers villa op de Obersalzberg. Daarmee zouden ze Hitler gek hebben gemaakt, want hij zou seksueel gestoord zijn geweest. Zijn plasseks met Geli Raubal was het bewijs. Het plan werd uiteindelijk terzijde geschoven omdat het te krankzinnig voor woorden was. Make porn, not war!
‘Je moet je niet zo druk maken,’ hoorde ik de burgemeester zeggen. ‘Met de sociale woningbouw gaat het ook niet goed. Mensen die goedkope huurwoningen bouwen, dat mag niet meer tegenwoordig. Al jaren geleden heeft de overheid zijn handen afgetrokken van de woningcorporaties. Nu worden er door menigeen krokodillentranen geplengd. Winst maken, dat is de ijzeren wet waar niemand meer aan ontsnapt.’ Hij keek nu wat meewarig voor zich uit en veegde met een zakdoek wat zweetdruppels van zijn voorhoofd.
Hij had iets aandoenlijks zoals hij daar stond. Nog altijd het beste jongetje van de klas. Alleen die hoge stem. Dat wordt nooit wat. Dat zei zijn moeder al, toen de kleine Sybrand nog met de rode bal speelde. ‘Wat heeft die sociale woningbouw nou met mijn ontslag te maken?’ vroeg ik. ‘En vooral, wat heeft dit alles met Hitler te maken?’
‘Nou,’ zei de burgemeester, ‘jij zou toch ook graag willen dat deze stad op afstand de mooiste stad van het land is? Wij gaan tot het gaatje. Leeuwarden über alles!‘
‘Ondenkbaar!’ zei ik. Ik pakte een boek over olifanten van de stapel en sloeg dat open op een willekeurige pagina. ‘Ik lieg en bedrieg, begrijpt u dat nou nog niet? Kijk, met deze olifanten gaat het ook niet goed. Ook zij hebben last van de crisis. Ik doe dus alleen mee met dat circus van u als er ook olifanten mee mogen doen.’
En opeens stond ik weer voor het raam bij mijn moeder thuis. Ze zou een nieuw dekentje maken voor mijn hobbelpaard, een dekentje met een gouden kroon erop. De burgemeester was er ook en toonde zich enigszins verwonderd, maar willigde tenslotte mijn verzoek in. Om drie uur zou het circus beginnen. CIRCUS BUMA, zo heette het. Dit tijdstip ‘drie uur’ kreeg een bijna bovennatuurlijke betekenis in zijn ogen: dát was het grote moment, waarop de wereldloop plotseling gewijzigd zou worden, de klokken anders gingen lopen, mensen en dieren hun adem inhielden, het vorstelijke moment: de opening van het circus op het Zaailand in Leeuwarden.
Verder kwam daar weer dat druk kende gevoel in mijn buik, dat ik altijd heb als er mensen op bezoek zijn of als ik ergens op visite moet, een benauwd gevoel dat ik niet uit kan leggen. Maar tegen drie uur stonden alle dieren, ook de olifanten, trouw op een rijtje voor het raam, en zette ik mijn blokkendoos en het fort met de nieuwe soldaten klaar. Mijn moeder gaf de voor kamer nog een extra beurt met de plumeau. Vijf minuten over drieën, tien minuten over, maar er gebeurde niets.
Maar toen was het dan eindelijk zover. Een stoet van olifanten liep over de kale vlakte bij het Scheldeplein. De nieuwe RAI stond er nog niet. Ik keek uit over het eindeloze opgespoten land met in de verte de opgehoogde spoordijk die daar in de jaren dertig was aangelegd. Ik liep door en opeens merkte dat ik helemaal niet op weg was naar het circus. Ik was op weg naar een begrafenis. Een kunstenaar, die ik vaag ken, bleek te zijn overleden. Gaandeweg kwam ik er achter dat hij niet zomaar dood was gaan. Hij was vermoord.
De familie was in tranen. Ik ging naar binnen en bevond me plotseling vlak bij de kist. Er klonk muziek, er vlogen engeltjes door de lucht en God zag dat het goed was. Ik voelde een enorme aandrang om te gaan huilen en gaf me daar vervolgens schaamteloos aan over.
– ‘De wereld is een schouwtoneel,’ zei de burgemeester. ‘Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel.’ Vervolgens maakte hij een diepe buiging alsof hij het applaus van een samengestroomd publiek in ontvangst nam.
– Dat valt nog maar te bezien,’ zei ik. ‘Het leven is als een pijp kaneel, eenieder zuigt eraan en krijgt zijn deel.’ En ook ik maakte een diepe buiging.
Geheel opgelucht werd ik wakker. De dood, die het einde is van dit leven, kan nooit echt belangrijk zijn, zo dacht ik bij mezelf.