‘Daar ik onmogelijke kan weten wanneer mijn laatste uur zal hebben geslagen; daar op mijn leeftijd de ogenblikken die een mens zijn vergund nog slechts bij wijze van genade, of veeleer met een onverbiddelijke gestrengheid worden toegemeten, zal ik hier, uit vrees voor een onverhoeds heengaan, nader ingaan op een werk dat ik ondernam om de verveling te verdrijven van deze laatste, eenzame ogenblikken waar niemand om vraagt en waar geen mens raad mee weet. ‘
Aldus schreef François-René de Chateaubriand in zijn Memoires van over het graf. Deze Franse schrijver overleed op 4 juli 1848, maar in zekere zin spreekt hij nog steeds tot ons via zijn herinneringen die van gene zijde komen. Chateaubriand was op 4 oktober 1811 in Rome begonnen deze herinneringen op te schrijven en zou er tot het eind van zijn leven aan doorwerken. Hij verbeeldde zich hoe het zou zijn als hij in zijn eigen graf was opgesloten en zich van daaruit tot de wereld kon richten. Hij had ook notarieel laten vastleggen dat zijn boek beslist niet voor zijn dood gepubliceerd mocht worden. De drukproeven zou hij dus zelf niet meer kunnen corrigeren, maar hij sloot niet uit dat dit hem alsnog zou gelukken. ‘Doden werken immers snel.’ zo schreef hij.
Hoe is dat om opgesloten te zijn in je eigen graf? Ze kunt je dan alles permitteren, alles denken en alles zeggen. Niets is er meer dat je weerhoudt om anderen eens goed de waarheid te vertellen. Of – als je echt aan gene zijde verkeert – om je nabestaanden te laten weten dat er meer is tussen hemel en aarde. Wat kun je allemaal doen vanuit je graf? Ik zou het wel weten. Ik zou er alles aan doen om iedereen, die mij lief is, op het hart te drukken om niet verdrietig te zijn. ‘Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder, niet zonder ons…’ zou Ramses Shaffy zeggen.
Op 19 oktober 2006 heb ik mij op de begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam laten opsluiten in het graf van Peter Giele (1954-1999). Op dat graf stond een sculptuur van Joep van Lieshout. Peter Giele was een bekend figuur in de Amsterdamse kunstwereld van de jaren negentig. Hij stierf in 1999 aan een hersenbloeding. Zijn bijzondere uitvaart op een boot over de Amstel leverde destijds indrukwekkende beelden op die de hele wereld overgingen. Op de dag van Giele’s begrafenis brandde de door hem gecreëerde discotheek RoXY tot de grond toe af. Toen ik een tijdje geleden weer eens op Zorgvlied rondliep, kon ik dit bijzondere graf van Peter Giele niet meer vinden. Mogelijk is het geruimd en de sculptuur van Joep van Lieshout ontmanteld.
Toen ik dit graf in 2006 voor het eerst zag, waren er een paar fotografen bij en ook een cameraploeg van Omroep Noord-Holland. Het bezoek aan dit graf vormde het hoogtepunt van een excursie langs Amsterdamse begraafplaatsen, die werd georganiseerd door de Stichting Kunst in de Openbare Ruimte (SKOR). Onder deze paarse doodskop, die in feite een soort afsluitbare capsule was, lag de kunstenaar in een kist onder de grond. Mijn opsluiting was wat je noemt een claustrofobische ervaring, temeer omdat het graf ook inderdaad op slot werd gedaan. De paarse doodskop van polyester was van binnen bekleed met een rode stof en er lagen wat kussentjes. Verder lag er een boek over het leven en werk van de kunstenaar.
Door de twee vensters van matglas in de vorm van de ogen van de doodskop viel een vaal licht naar binnen. Ik hoorde het geluid van stemmen buiten en ik waande me even levend begraven. Gelukkig had ik nog wel de tegenwoordigheid van geest om ook binnen in de doodskop wat foto’s te maken. Zelfs van het moment dat de deksel weer openging.
Twee foto’s door mij genomen van binnenuit de capsule. Op de foto rechts wordt de deksel weer opengedaan.
Diezelfde middag bezocht ik in het kader van deze excursie de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Daar keek ik mijn ogen uit. Ik was er in veertig jaar niet geweest. Op 12 mei 1966 werd mijn vader hier begraven, maar dat graf is lang geleden geruimd, zoals dat heet. Op de dodenakker, waar mijn vader lag, is nu een veld voor islamitische graven ingericht. Dit stuk grond ter grootte van een half voetbalveld ligt in de zuid-oosthoek van de begraafplaats tegen Betondorp aan.
Het was destijds niet bepaald de duurste plek. In de zogeheten ‘algemene graven’, die hier te vinden waren, werden altijd drie kisten op elkaar gestapeld. Bovenop lagen dan ook drie platte stenen van identiek vierkant formaat. Zo lag het hele veld bezaaid met tegels, een soort gigantische stenen legpuzzel, waarin je goed de weg moest weten om iets terug te vinden.
Ik ben er nog wel eens geweest. Dat was een zo’n half jaar na de dood van mijn vader. Het was winter en er lag een dik pak sneeuw. De dodenakker was omgetoverd in een maagdelijk wit tapijt dat alle stenen had afgedekt. Zo stond ik voor het dilemma om alle graven één voor één van hun sneeuw te ontdoen of terug te keren naar huis. Ik bedacht me geen moment.
Zonder aarzelen liep ik dwars over het witte tapijt, een recht spoor van voetafdrukken achter me latend. Op de plek, waar ik intuïtief voelde dat het graf zou moeten zijn, veegde ik met mijn rechtervoet de sneeuw opzij. Ik las de gebeitelde naam met twee jaartallen:
Durk Manus Mous 1897-1966
Zo was het wel genoeg. Ik ben er nooit meer teruggekomen. Dat ene bezoek leek mij voldoende. Ik had een bericht gekregen van gene zijde. Een bericht van over het graf.