Zwijgen is goud

4 april, 1980(3)0001

Op deze foto loop ik op een camping in de richting van de camera. Ik loop de toekomst in, al die jaren tegemoet waar ik op dat moment nog geen weet van had. Het is ogenschijnlijk een toevallig moment, stilgezet in een stroom van voortdurend veranderende momenten die ook wel ‘de tijd’ wordt genoemd. Elke foto is een scheur in de tijd, een beeld dat is blijven haken aan een krib in de grote rivier. Deze foto is gemaakt in 1969 op een camping in Noorwegen. Dat was een roerig jaar. Ik studeerde in die tijd nog Nederlands zonder overigens veel uit te voeren. Sterker nog, ik deed bijna helemaal niets.

Vaak krijg ik het verwijt te horen dat ik een ‘omgevallen boekenkast’ ben. Ik heb gewoon teveel gelezen en stapel informatie op elkaar zoals je boeken op elkaar stapelt of zoals een ober dat doet met borden. Als je dat teveel doet gaat de stapel wankelen en valt uiteindelijk alles om. Dat beeld schijnen mijn teksten bij menigeen op te roepen en dat levert soms venijnige reacties op.  Onlangs kreeg ik een ander geluid te horen. Iemand zei tegen me, dat ik het vermogen bezit om op grond van een grote parate kennis geheel onverwachte verbanden te leggen tussen feiten en gegevens die uit zeer uiteenlopende terreinen afkomstig zijn. Die laatste opmerking is meer complimenteus. De eerste heeft iets venijnigs. De waarheid zal – zoals zo vaak – wel ergens in het midden liggen. Daar gaat mij het nu niet om. Wat mij verbaast is dat ik bij anderen zulke verschillende beelden kan oproepen. Dat is trouwens altijd al zo geweest. Sommige mensen vinden mij best sympathiek. Anderen daarentegen vinden mij een arrogante blaaskaak.

Hoe komt dat toch?

Misschien schrijf ik dit weblog om het antwoord op die vraag te vinden. Ken u zelf, dat is immers de  bron van alle wijsheid. Om tot die wijsheid te komen, moet je op weg gaan, schrijven, schrijven en nog eens schrijven… Maar is dat wel zo?  Is het omgekeerde niet evenzeer waar? Misschien schrijf ik wel zoveel om aan mezelf te ontsnappen, om geleerde mensen uitspraken te ontlokken die ik graag over mezelf wil horen. Hoewel ik mezelf doorgaans niet erg serieus neem, heb ik een sterk behoefte om door anderen serieus te worden genomen.

En hoe dat nou weer komt weet ik ook niet. Het zal wel iets te maken hebben met mijn nog altijd onvolwassen verlangen volwassen te zijn, waardoor ik blijf volharden in mijn gewoonte om de dingen te zien zoals ze niet zijn. Met Paulus zeg ik, dat als ik wil roemen, ik wil roemen op mijn zwakheden. Maar als geen ander ken ik de hoogmoed van de nederigheid. Begaan met het lot van de mensheid, heb ik vooral medelijden met mezelf. En terwijl ik de illusie koester door mijn dagelijks geschrijf voort te leven na mijn dood, denk ik dat niemand mij morgen mist. Zelfrespect is een hachelijke zaak: 
iets te veel, en je bent onuit
staanbaar voor een ander; iets 
te weinig: onuitstaanbaar voor 
jezelf.

‘Hoeveel waarheid waagt een mens?’ vroeg Nietzsche. Voor mij geldt vaak het omgekeerde. Hoeveel waarheid kun je vermijden door woorden van een ander als waarheid te verkondigen? Zo stapel ik op dit blog nu al vijftien jaar lang – dag in dag uit – mijn boekenwijsheden op elkaar. Wie schrijft die blijft, maar heeft tegelijk ook de wereld naar zijn hand gezet. Schrijven is het creëren van een tweede werkelijkheid als substituut voor de realiteit waar je niet in wilt leven. Schrijven is op de vlucht slaan, vluchten in de fictie, het verleden, de leugen. Schrijven is voortdurend de waarheid willen ontlopen. Wat ik al schrijvend zoek, vind ik niet. En waar ik tussentijds op stuit, heb ik nooit gezocht.

Ik heb het al vaker gezegd, maar ik zeg het nog maar eens. Ik ben ooit met dit weblog begonnen, omdat de balans tussen de input en de output van woorden weer hersteld moest worden. Het is een kwestie van spijsvertering. Wat erin komt moet er ook weer uit, zij het in een andere vorm. Zo niet, dan krijg je verstopping en dat moeten we niet hebben. Maar vandaag weet ik het even niet. Ik heb een writersblock. Een witersblock is zo oud als de literatuur. Het is een akelige psychische aandoening waar ook de grootste literatoren vroeg of laat last van krijgen. Toch is er wel degelijk iets aan te doen.

Grote schrijvers ontwikkelen vaak haast neurotische rituelen om aan dit soort remmingen te ontsnappen. Je moet dus je eigen ritueel bedenken. Een soort bezwering om het spook van de blokkade buiten de deur te houden. Zo is van Schiller bekend dat hij altijd een paar rotte appels had liggen in de la van zijn schrijfbureau. Balzac schreef in een monnikspij. Vestdijk bij voorkeur in de brandende zon of met de stofzuiger aan. Proust liggend op bed achter de gordijnen. Simenon sloot zich twee weken achter elkaar op met twintig scherp geslepen potloden. Hemmingway had een fobie voor de schrijfmachine, die woorden voortijdig aan elkaar soldeert en zo de grillige wegen van de inspiratie afsluit. Hij schreef het liefst op een papier dat boven zijn hoofd op een soort schildersezel was vastgeprikt.

U begrijpt wellicht mijn probleem, vandaag zou ik bij God niet weten waarover ik zou moeten schrijven. Waarom meld je iets, als je weet dat je eigenlijk niets te melden hebt?  Deze wat ongemakkelijke vraag spookt nu al een uur door mijn hoofd. Voor een dagelijkse blogger is zo’n vraag natuurlijk dodelijk. Ook al heb je niets te melden, er moet geschreven worden. ‘I have nothing to say, and I’m saying it,’ zei ooit John Cage. Er schuilt een soort Zen-achtige leegte in de dwang dat je voortdurend je mening wilt geven, ook als je meent dat je even geen mening hebt.

Schrijven is in feite niets anders dan woordjes in een mooie volgorde achter elkaar plaatsten. Maar wat is een mooie volgorde? Je zou ook het toeval het werk kunnen laten doen. Gewoon schrijven wat toevallig in je kop op komt. En als je er even niets in je hoofd komt bovendrijven dan loop je even naar de boekenkast, je pakt een boek slaat dat open en leest een willekeurige zin die je fantasie dan prompt weer in beweging brengt. De woorden komen dan opeens weer in een nieuwe volgorde te staan. De wereld zit niet logisch in elkaar. Logica is een uitvinding van de mens die hem nut is bij het verrichten van handelingen die gericht zijn op een doel. De natuur kent geen doel. Toeval, dat is het enige wat bestaat. Toeval is wat de wereld draaiende houdt. Een andere structuur is er niet.

Het toeval is alles en toch is het toeval tegelijk ook niets. Voor de verklaring van de kleinste gebeurtenissen in het heelal is de kennis van alle gebeurtenissen nodig. Er is een ultiem kader nodig waarin het toeval een plaats vindt. We moeten alle natuurkundige wetten kennen, waaraan ruimte, tijd en de kleinste deeltjes gehoorzamen. Sterker nog, we moeten alle kaders kennen waarin deze gebeurtenissen plaatsvinden en eventueel met elkaar samenhangen, terwijl die kaders op zich weer kunnen samenhangen met andere kaders die we nog niet kennen. Zo bezien stuitten we wellicht ooit op een reeks van samenhangende kaders, waarin het toeval uiteindelijk niet blijkt te bestaan. De logica van het toeval is de tedere onverschilligheid in de chaotische ordening der dingen.

Gisteren sloeg ik de I Tjing open, het Chinese boek van de veranderingen. Niet omdat ik benieuwd was hoe de loop der dingen voor mij in de nabije toekomst een nieuwe wending zal nemen, maar om een citaat op te zoeken. Iemand had mij een per mail een vraag gesteld waarop ik het antwoord schuldig moest blijven. Hij vroeg mij of ik soms bezeten was van het schrijven, of ik soms verslaafd was aan de magie, aan het ritueel van het schrift. Wie schrijft die blijft, maar de oorsprong van die obsessie om steeds maar te schrijven moet zoiets zijn als angst voor de dood. Bovendien had hij – toeval of niet – zelf ook  de I Tjing geraadpleegd en daaruit opgemaakt dat ik mijn weblogwerkzaamheden vandaag zou moeten beëindigen, vanwege een plotseling optredende writersblock. Maar ja, zeg nou zelf, de I Tjing is ook niet alles. Wat moet je met die rare Chinese kwakzalverij.

De I Tjing is het ‘Boek van de Veranderingen’ en met verandering moet je altijd oppassen, al was het maar omdat hun belangrijkste eigenschap is – het woord zegt het al – dat ze veranderen. In zijn inleiding op de Nederlandse vertaling van de I Tjing uit 1971 schreef Herman Cohen: ‘De I Tjing geeft ons de verandering, laat ons in feite zien, dat er niets anders is dan verandering is en leidt ons daarmee tot een rust in verandering.‘ En even verderop: ‘De I Tjing kan met evenveel recht het boek der veranderingen als het boek der volkomen rust worden genoemd.’ Het gaat er kennelijk om het eeuwig duurzame te ontdekken in de voortdurend wisselende stroom van gebeurtenissen.

Er is iets wat blijft en beklijft. Wij westerlingen menen dat het de liefde is die eeuwig blijft voortbestaan, ook al verdwijnt een geliefde die zich verwijdert in de tijd. In het Oosten gelooft men niet zo in die eeuwige vlam van de liefde. Integendeel, de liefde moet tot rust komen, afkoelen, uitdoven… Het eeuwig duurzame is de onverstoorbare rust in het oog van de orkaan. ‘Rust roest.’ zeggen ze in het westen. ‘Rust moet,’ zegt de oosterling. Het raadplegen van de I Tjing moet dan ook met een zekere prudentie geschieden. Wie niet open staat voor de benodigde rust binnen de stroom van veranderingen zal de betekenis van de verandering zelf niet waarnemen, zelfs niet in de I Tjing. Het betekenisvolle toeval van de I Tjing moet zich vermengen met de achteloze verwachting van het onverwachte. Wat je in de I Tjing leest zit uiteindelijk in je zelf. In die zin zijn de tekens van de I Tjing niet anders dan alle andere tekens of woorden. Of zoals de I Tjing ons laat weten:

Kijk eerst de woorden aan
Bezin je  wat ze beduiden,
Dan komen de vaste regels aan het licht.
Doch ben je niet de rechte man,
Dan openbaart zich aan jou niet de zin.

En voor de rest doe ik er het zwijgen toe, want zwijgen is goud.