Monument als ideologisch statement

Slide1

In 1950 schreef het Londense Institute of Contemporary Art een internationale prijsvraag uit voor een monument voor de onbekende politieke gevangene. De herkomst van de financiële middelen is nooit bekend gemaakt, maar naar alle waarschijnlijkheid stamde het geld en het idee van rechtse kringen in de Verenigde Staten. De onbekende politieke gevangene was bedoeld als tegenhanger  van de onbekende soldaat. Het gedenkteken diende zowel aan de Duitse concentratie- en vernietigingskampen als aan die van de politieke zuiveringen onder Stalin te herinneren. De prijsvraag stond open voor kunstenaars van elke nationaliteit, maar de communistische landen weigerden hun medewerking. De locatie van het gedenkteken werd opengelaten: de enige voorwaarde was dat het een grote stad zou zijn. Een andere voorwaarde was dat het monument abstract zou zijn; moderne kunst zou bij politieke vrijheid, en omgekeerd bij onvrijheid horen.

Op het eerste gezicht schijnt dat inderdaad het geval te zijn. In het Derde Rijk werd abstracte kunst als ‘entartet’ beschouwd en in de Sovjet Unie leek vooral hyperrealistische schilderijen van boerinnen tractoren te worden voortgebracht. Wat de opdrachtgever evenwel bewust over het hoofd zagen was de Russische experimentele kunst van het begin van de jaren twintig die door het regime werd gestimuleerd, omdat ervan werd verwacht dat zij zou bijdragen aan de schepping van de socialistische mens. Bovendien onderhielden ook in het Westen van Europa vele avant-garde kunstenaars nauwe banden met socialistische en anarchistische bewegingen. Uiteraard was niet elke abstracte kunstenaar beïnvloed door het anarchistische gedachtegoed. Deze dwarsverbanden tussen abstracte kunst en revolutionaire politieke ideeën werden door de opdrachtgevers van het monument voor de onbekende politieke gevangene genegeerd, omdat deze niet met hun eigen overtuigingen in overeenstemming te brengen waren. Enigszins gechargeerd gesteld: omdat het politiek opportuun was werd de geschiedenis van de moderne kunst herschreven.

In 1953 werden de inzendingen beoordeeld en werd de Engelsman Reginald Butler tot winnaar van de prijsvraag uitverkoren. Vrijwel onmiddellijk verkondigde de burgemeester van Berlijn, Ernst Reuter, dat het gedenkteken in zijn stad geplaatst zou kunnen worden. Hij wilde het op een heuvel bij de zonegrens plaatsen, als tegenwicht tegen het Treptower Ehremahl, een reusachtig monument, dat in het Oosten van Berlijn aan de overwinning van het Sovjet Leger herinnerde. Zowel de organisatoren als de kunstenaar stemden in. In hun ogen was Berlijn de voormalige hoofdstad van het Derde Rijk en vooruit geschoven post van het Westen, het symbool bij uitstek van de vitaliteit der democratie die tegen de repressie van zowel links als rechts bestand was.

Het monument is nooit gebouwd. In 1955 trok de geldschieter zich onopgehelderde redeneren terug en was het project zo goed als mislukt: in 1960 zou het definitief opgeven worden. Officieel heette het dat het ontwerp van Butler te duur zou zijn, maar naar alle waarschijnlijkheid was de ontspanning tussen Oost en West na de dood van Stalin in 1953 doorslaggevend. Het monument had aan de slachtoffers van de Nazi-kampen en de communistische  terreur als slachtoffers van niet-democratische systemen moeten herinneren. Het idee voor het monument paste zo naadloos in het politieke klimaat van de eerst naoorlogse jaren, waarin de bruine en rode dictaturen voor eeneiige tweelingen aangezien werden. Veel zeggend in dit verband is dat het monument aan de politieke gevangenen gewijd had moeten worden, terwijl het grootste deel der burgerslachtoffers van Nazi-Duitsland geen politieke gevangenen in de eigenlijk zin waren; dit gold veeleer voor de slachtoffers van de communistische terreur.

De veranderingen in de internationale politiek maakten niet alleen de fundamentele gelijkheid van Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie, die het monument had moeten verbeelden, minder geloofwaardig, maar in de ogen van de opdrachtgevers blijkbaar ook de herdenking van de Duitse terreur van de jaren 1943-1945 overbodig. In theorie had de ontspanning tussen Oost en West immers weinig met de herdenking van de slachtoffer van de Duitse concentratie- en vernietigingskampen te maken, maar het tijdstip waarop het project opgegeven werd, toont duidelijk de politieke doelstelling erachter, de herinnering aan de burgerslachtoffers der Nazi-dictatuur werd primair tegen de Sovjet-Unie gebruikt. Een monument is derhalve een historisch argument in een politiek-ideologisch debat.

Uit: Ries Roowaan Herdenken in Duitsland(1999)