Twee vrienden staan symmetrisch in beeld. Links Jean de Dinteville, een Frans edelman en ambassadeur in Londen. Rechts zijn landgenoot, de bisschop Georges de Selves. Het is – zo wordt wel beweerd – de symmetrie van twee tegendelen: het wereldse en het geestelijke. Twee domeinen de in de 16de eeuw met elkaar in strijd waren. Het schilderij zit vol grapjes. Zo staat de wereldbol zo gedraaid dat Frankrijk vooraan staat met de stad Polisy in het midden, de plaats waar de ambassadeur vandaan kwam. Alle attributen hebben een symbolische betekenis die verband houdt met de ordening destijds van kunst en wetenschap, het trivium en het qaudrivium.
Eén thema echter voert de boventoon. Dat is de vanitas, letterlijk ‘de leegte’. Alles is ijdel, alleen de dood heeft het laatste woord. Dit schilderij -‘de ambassadeurs’ genaamd-, dat in 1533 door Holbein werd geschilderd, hangt in de National Gallery in Londen. Het is vooral beroemd geworden om zijn anamorfose. Onder in beeld zit een soort vlek van onbestemde verfpatronen – schuin hangend of vliegend door de lucht – een vlek die van opzij bezien opeens een doodskop blijkt te zijn.
Lacan heeft een relatie gelegd tussen de anamorfose op dit schilderij en de functie van het zien als zodanig, dat wil zeggen, met de organisatie van het verlangen binnen de fundamentale matrix van de waarneming. Hij gebruikt daarbij optische metaforen maar ook vergelijkingen met een fallus. Zoals de anamorfose bij Holbein een doodskop onthult, zo onthult een getatoeëerde fallus alleen in opgeheven staat zijn illusoire beeltenis. Anders gezegd, alleen de erectie onthult de dood.
In de psychoanalyse van Lacan staat de fallus voor het ‘Ding’, het ‘reële’, dat afgedekt wordt door de symbolische orde. Het schilderij van Holbein bracht Lacan op het idee dat er een soort gapend gat in de werkelijkheid zit. Geen kijkgat naar een andere wereld, maar een stucturele scheur in de werkelijkheid zelf. Dit gat zou met het verschijnen van de symbolische orde van taal en teken zijn ontstaan. Het is een peilloze leegte die wordt afgedekt doordat de symbolische orde ons zichtveld structureel uit zijn as trekt. Wij kennen de werkelijkheid slechts van opzij. Het gat is ‘Het Ding’ waardoor we – als we het ooit zouden zien – in verbijstering ten onder zouden gaan.
Hoewel de taal de illusie wekt de werkelijkheid te representeren is er in feite iets anders aan de hand. Ook de taal is structureel door het verlangen geïmpregneerd. Dat verlangen grijpt nooit wat het hebben wil. Als we met de hand een bal willen oppakken, schopt onze voet de bal weer vooruit. Het onbewuste sluit zich zodra het zich opent. Het object van het verlangen fungeert keer op keer als een symbool van een structureel gemis.
Het subject en datgene waar het verlangen naar uitgaat zijn geen vaste entiteiten maar slechts oposities in een spiegelbeeldige structuur. ‘Het verlangen van de mens is het verlangen van de ander’, zo luidt een beroemde oneliner van Lacan. Verlangen structureert de taal en niet omgekeerd. Zo is het ook met het zien. We kijken niet naar de buitenwereld, maar we worden van buitenaf aangekeken door iets dat ons belaagt, dat ons herinnert aan het grote gapende gat. De leegte. De vanitas.
De visuele geometrie van Lacan bestaat uit de symmetrie van twee elkaar doorsnijdende driehoeken: de blik van buitenaf en de bezwering van binnenuit. De snijlijn van die twee driehoeken is een soort mentaal ‘scherm’. Dit scherm maakt de wereld niet zichtbaar, maar ontneemt juist het zicht op het reële. Achter dit scherm doemt een angstwekkende leegte op, een leegte die alleen bezworen kan worden door de anamorfose die in de symbolische orde besloten ligt.
In ons door taal en teken behekste brein ervaren we de werkelijkheid structureel vervormd, dat wil zeggen: ogenschijnlijk frontaal maar in feite schuins beziend. Juist die voortdurende vertekening, die de angstaanjagende leegte van het reële dimt en dooft, zou verhinderen dat we in een psychose raken. Zonder de symbolische orde van taal en teken zou het brein hopeloos zijn overgeleverd aan chaos en paniek. Orde en symmetrie zijn slechts een illusie. De leegte loert voortdurend van opzij en scheurt het beeld van de wereld uiteen.
De Sloveense filosoof Slavoi Žižek gebruikte het begrip ‘the real’ (het reële) in een specifieke betekenis die Lacan is geijkt, dat wil zeggen: het werkelijke dat nooit toegankelijk is voor onze blik, maar hooguit – schuins beziend – heel af en toe in ons blikveld kan opduiken. Het is de echte werkelijkheid die wij voortdurend dimmen, doven en wegstoppen achter het scherm van onze waarnemingen. Wat we ‘waarneming van de werkelijkheid’ noemen is in feite een hardnekkige gewoonte om een illusoire werkelijkheid als zodanig op te vatten. We zijn voortdurend bezig met het afschermen van het reële, dat ondraaglijk is geworden door de traumatische fundering van de werkelijkheid zelf, die bij het ontstaan van subject in de eerste ontwikkelingsfase van het kind zijn beslag heeft gekregen.
Als er sprake zou zijn van een crisis in de westerse cultuur, dan is die binnen de theorie van Lacan alleen te verklaren vanuit een gemiste ontmoeting met de het reële, een gemis dat in feite eigen is aan het bestaan, maar dat in onze laat-kapitalistische samenleving een structureel en chronisch karakter heeft gekregen. We belanden steeds meer in een schijnwereld van door media en marketing geregisseerde emoties en gedachten. Het werkelijke drama van het bestaan is ondergesneeuwd, maar de valse sluier van de schijn wordt met man en macht in stand gehouden, misschien wel om het werkelijke drama te kunnen vergeten.
Het resultaat is het tegendeel. Ik ben allang mijzelf niet meer, maar een beeld van mijzelf dat zich duizendvoudig vermenigvuldigt, zonder dat ooit nog mijn ware aard aan het licht komt. Die ware aard bestaat misschien ook helemaal niet. Misschien is dat dan ook de laatste waarheid die de schijn verhult. Het mediaspektakel van pratende hoofden, waarin het bewustzijn heden ten dage is ondergedompeld, toont het drama niet schuins beziend, maar recht voor zijn raap.