De eersten zullen de laatsten zijn

‘Omschrijving van de cursus: een vrije opeenvolging van open situaties. Goede vibraties zijn in hoge mate relevant. Exploratie 
van de Innerlijke Ruimte, deconditionering van de menselijke ro
bot, betekenis van psychochemicaliën, en de transformatie van de 
Westeuropese mens. Bronnen-materiaal: Artaud, Zimmer, Gurdieff, W. Reich, K. Marx, gnostische, Tantrische en Soefi-teksten,  autobiografische beschrijvingen van krankzinnigheid en extatische 
bewustzijnstoestanden – Pop-art en proza uit de twintigste eeuw.’

Deze woorden zijn ontleend aan een oproep voor de cursus ‘Van strips tot de dans van Shiva’ die eind jaren zestig werd gegeven aan een universiteit in Londen. Theodore Roszak citeert ze in De opkomst van een tegencultuur (1971). Roszak beschrijft in dit boek de frontale botsing in het Amerika van de jaren zestig tussen de cultuur van het establishment en de tegencultuur van een jonge generatie. Die jonge generatie liet zich inspireren door mensen als Timothy Leary, Herbert Marcuse, Marshall McLuhan, Allan Watts, Paul Goodman, Allen Ginsberg en Norman Brown. Het was een bont samenraapsel van ideeën van nogal exotische herkomst: ‘de dieptepsychologie, herfstige overblijfselen van de linkse ideologie, oosterse godsdiensten, romantische Weltschmerz, de sociale theorie van het anarchisme, Dada en de folklore van de Amerikaanse Indianen en, vermoed ik, de eeuwige wijsheid.’

Als hij dit alles overziet maakt Roszak een vergelijking tussen de culturele revolte van de jaren zestig en de opstand van de eerste christenen. Roszak spreekt over het ‘christelijk scandalum‘ van tweeduizend jaar geleden dat ogenschijnlijk uit het niets tevoorschijn kwam. Zoals revolutionaire omwentelingen vaak ondenkbaar zijn totdat ze zich voltrekken. Vooraf ziet niemand het aankomen.

Het is een wonderlijke paradox dat de jaren zestig – toch bij uitstek het decennium van snelle secularisatie – op zichzelf een religieuze dimensie had, die een gelijkenis vertoonde met de tijd van de eerste christenen. ‘De eersten zullen de laatsten zijn.’ Het zijn deze woorden van Christus die in de jaren zestig opnieuw klonken, alsof na tweeduizend jaar de betekenis opnieuw begrepen werd. Bob Dylan zong het ook: ‘And the first one now will later be last. For the times they are a-changin’.

Degenen, die de omwenteling wèl zagen aankomen, bevonden zich in het oog van een vulkaan. Alles om het heen was in beweging, alsof er een vliegende schotel geland was, maar niemand wist waar. Op het moment suprème van de secularisering leek de religie heel even uit zijn as te herrijzen in een wereld die met de dag steeds mondiger werd. Spiritualiteit vierde hoogtij Tone God uit de wereld verdween. Maar de vraag diende zich aan of deze nieuwe, ‘a-religieuze religie’ wel een mogelijkheid had om te bestaan. Was het niet een wankel evenwicht, dat eenmaal aangekomen op zijn onbestaanbare rustpunt, meteen doorschiet in zijn extreme tegendeel. Hoe kan een God ooit nog herrijzen uit de dood van God? In 1969 wist Constant Nieuwenhuys uit de homo ludens van Huizinga een manifest te smeden voor een nieuwe generatie. In De opstand van de Homo Ludens schreef hij:

Deze massajeugd, vrijer, welvarender en talrijker dan ooit tevoren, wordt gedreven door een dadendrang die in een leegte slaat die gefrustreerd moet blijven. Deze drang is niet langer in toom te houden, zij zal zich, hoe dan ook, steeds sterker doen gelden. Tot het moment waarop de sublimering van deze drift tot creatieve drift, ’speel-drift’, mogelijk zal zijn geworden, zal zij zich uiten in agressiviteit, en zich keren tegen alles wat haar bevrediging in de weg staat.

Dat was het unieke omslagpunt in de jaren zestig, waarin de utopie in het heden indaalde en zich vervolgens acuut weer omkeerde. Het was het onbestaanbare kruispunt, waarop het heilige en het historische, het sacrale en het banale, één op één met elkaar samenvielen. Juist in deze paradox ligt wellicht ook de verklaring besloten, dat de Nederlandse samenleving, die destijds in een proces van snelle secularisering was verwikkeld, heel even indruk wekte dat Gods Koninkrijk snel naderde, zo niet al was aangebroken.

Als het waar is dat elke generatie de mogelijkheid heeft om Het Beloofde Land binnen te gaan, dan heeft de generatie van de babyboomers heel even in de waan verkeerd dat dit ook daadwerkelijk te gebeuren stond. Het was een waanidee dat wellicht ook tweeduizend jaar tevoren het brein van Jezus van Nazareth in bezit had genomen. Een vergelijkbare waan die in de jaren dertig Duitsland in zijn greep kreeg toen Hitler aan de macht kwam. Jezus had last van het waanidee dat het Koninkrijk Gods aanstaande was. En Hitler zag met zijn Derde Rijk een messianistisch waanidee werkelijkheid worden. All in een toepraak op 21 april 1921 had Hitler zijn partij met Jezus vergeleken. In zijn eerste autobiografie (zie hier), die in 1923  – twee jaar eerder dan Mein Kampf – verscheen, verscholen achter de naam van Adolf Viktor von Koerber, gebruikte Hitler Bijbelse taal als hij zijn genezing van blindheid in het Hospitaal van Pasewalk beschrijft:

‘Deze tot de eeuwige nacht veroordeelde, die zijn Golgotha onderging in dit uur, de geestelijke en lichamelijke kruisiging, de wrede kruisdood bij vol bewustzijn, de armzaligste uit de geweldige schare geknakte helden –  hij wordt ziende! Zijn verkrampte trekken ontspannen. En in een extase die alleen de stervende ziener kent vult nieuw licht zijn dode ogen, nieuwe glans, nieuw leven!’   

Niet alleen godsdienststichters zijn gevoelig voor messiaswanen, ook kunstenaars zijn er vatbaar voor. In zijn boek Jezus van Nazareth (2008) wijst Paul Verhoeven op overeenkomsten met Vincent van Gogh die in de laatste paar jaar van zijn leven bijna vierhonderd (!) schilderijen schilderde, waarin hij uitdrukking gaf aan dezelfde religieuze gevoelens die Jezus bezield zouden hebben en die Vincent beschreven heeft voor zijn broer Theo als ‘God of de natuur of hoe je het wilt noemen’. In diezelfde periode vervaardigde Vincent ook duistere werken die ‘een een gevoel van doem uitstralen’. Van Gogh zou dezelfde gevoelens hebben gekend die Jezus had toen ‘het Koninkrijk van God’ voor hem naderbij kwam. God zou willen dat hij stierf: ’La tristesse durera toujours.’ Een vergelijkbare ontwikkeling zou volgens Verhoeven Mark Rothko hebben doorlopen alvorens hij zelfmoord pleegde.

Het messias-syndroom wordt in de psychiatrie doorgaans gezien als een ontsporing van de geest die nodig weer in het gareel moet worden gebracht. Juist in de jaren zestig kwamen ook binnen de psychiatrie revolutionaire ideeën naar voren, waardoor het messias-syndroom in een ander licht kwam te staan. Deze beweging – de  antipsychiatrie – verzette zich niet alleen tegen het medisch bestel in het algemeen, maar ook tegen de psychiatrische inrichting als instituut en de psychiatrie als sociaal controlemiddel. In zijn boek Antipsychiatrie, een overzicht (1976) vat Kees Trimbos deze visie als volgt samen:  ‘De ervaring en het gedrag dat we schizofrenie noemen is een specifieke, positief te waarderen strategie, die een mens uitvindt om te kunnen blijven bestaan in een onleefbare situatie, in een psychosociaal schaakmat. Hij ervaart een reis te ondernemen, die beleefd wordt als een verder ‘naar binnen’ gaan en een teruggaan tot de oerervaringen van de mensheid. Het kunnen maken van deze bevrijdende reis is een ervaring, die normale, psychisch verstarde mensen nooit zullen hebben.

Voor de geestelijke gezondheidszorg waren de jaren zestig een verwarrende tijd, niet in de laatste plaats door de  opkomst van de antipsychiatrie.  Mensen als David Cooper en Ronald Laing wilden je laten geloven, dat het een uniek voorrecht was om in het huidige maatschappelijk systeem een psychiatrisch patiënt te zijn. De psychose was in hun optiek niet alleen een authentieke oerervaring uit een ver verleden, maar ook het ultieme verzet van het individu tegen de vervreemding van de moderniteit en de beknellende kooi van burgerlijke instituties als huwelijk en gezin. De schizofrenie is a natural healing process.’ Of zoals Ronald Laing het verwoordde: ”We hebben niet zo zeer behoefte aan theorieën, als wel aan de ervaring die de bron van de theorie is.’ Het doel van de ‘werkelijke gezondheid’ definieerde Laing als volgt:

De ontbinding van het normale ego, dat valse ik dat zo competent is aangepast aan onze vreemdeling sociale werkelijkheid: de opkomst van de ‘innerlijke’ archetypische bemiddelaars van de goddelijke kracht, en via deze dood en wedergeboorte, en de uiteindelijke hervatting van een nieuw soort functioneren van het ego, waarbij het ego nu de dienaar van het goddelijke is en niet langer de verrader daarvan.’

Het gezin was in de ogen van Laing niet de hoeksteen van de samenleving, maar een slagveld voor dezelfde ondergrondse machtstrategieën, waaraan ook de grote wereld in de tijd van de Koude Oorlog was overgeleverd. Het ging erom de mens uit dit dodelijk keurslijf te bevrijden. Op het hoogtepunt van de secularisering benadrukte Laing het belang van de intense religieuze ervaring, die juist in een psychose aan het licht kan treden, terwijl de reguliere psychiatrie daar blind voor was. ‘Wat heeft God met het handboek van de Amerikaanse psychiatrie te maken?’ zo vroeg Laing zich af. Hij nam stelling tegen de gestandaardiseerde psychiatrie, zoals die is vastgelegd in het DSM, The Diagnosic and Statistical Manual of the American Psychiatric Association. ‘De DSM’ zo stelde hij ’onderwerpt alles aan censuur, wat niet in het wereldbeeld van de psychiaters past, waaronder veel van wat vroeger in de menselijke culturen bij het dagelijks leven behoorde, bijvoorbeeld: God.’

Door goed te luisteren wat de psychoticus in zijn waanideeën aandraagt, konden de sleutels worden gevonden voor de oplossing van existentiële problemen, niet alleen binnen de specifieke situatie van de patiënt, maar ook in bredere zin. Veel grote religieuze figuren uit de geschiedenis hebben een psychotische periode doorgemaakt, zoals bijvoorbeeld Christus, Paulus, Jeanne d’Arc en Theresia van Avila. Vaak ging zo’n crisis gepaard met kosmische ondergangsvisioenen en een roeping om de wereld of een land of volk te redden. Psychotici zijn van huis uit ‘verlossers’. Hun verstoorde geest draagt dan groteske oplossingen aan voor grote problemen, maar in hun waanzin gaat niet zelden een verborgen methode schuil die allesbehalve waanzinnig is. De psychose staat aan de basis van menige religie of religieuze vernieuwing.

Veel mensen, die een zelf ooit een psychose hebben ervaren, reageren hierop zoals menig overlevende van een concentratiekamp. Ze zijn hun leven lang bezig om de extreme ervaring te integreren en een plaats te geven. In feite komen ze er nooit van los. Dat kan iets benauwends hebben, temeer als het leidt tot nieuwe inzinkingen of een tijdelijke terugval, maar het kan ook verrijkend zijn, als de ex-patiënt erin slaagt uit zijn ervaringen een zin of betekenis te destilleren die ook voor anderen van waarde is.

Het begrip ‘God’ is gerelateerd aan de diepste krachten van de menselijke geest, of zoals Jung zei: ‘God is een archetype dat is ingeplant in de menselijke natuur.’ Die kracht kan – als de geest in een diepe crisis verkeert – desastreuze gevolgen hebben, maar ook tot grootse daden en inzichten leiden. De vraag rijst dan ook: moet een psychose zo nodig worden onderdrukt door de middelen die de moderne medische wetenschap ter beschikking stelt. Is de psychose niet een revolte? Een basaal verzet tegen iets was grondig mis is in de hedendaagse cultuur.

De gevolgen van psychofarmaca op langere termijn zijn nog altijd niet geheel bekend, om de simpele reden dat deze medicijnen nog niet zo lang bestaan. De eerste antipsychotica werden al in de jaren vijftig op de markt gebracht, maar er verschijnen nog steeds nieuwe varianten. De geest kan tegenwoordig chemisch volledig worden beteugeld. Daarmee is de psychose een verdwijnend fenomeen aan het worden. We vergeten daardoor wel eens dat psychotisch gedrag zo oud als de wereld is.

Ook in vroeger tijden en in geheel andere culturen komt een dergelijke mentale uitbarsting of instorting voor. De signalen van een komende psychose dienen zich vaak al lang van te voeren aan. Misschien heeft ieder mens het wel nodig om af en toe even compleet uit zijn dak te gaan. De collectieve ervaringen van de moderne menigten in stadions, bij popconcerten en houseparty’s zijn nieuwe uitvindingen van de collectieve beleving van trance en bezetenheid. Het is de moderne massapsychose die zo nu en dan een hoogst noodzakelijke de-compensatie biedt om de individuele geest in balans te houden.

Misschien is een psychose wel een correctiemechanisme van de psyche, wanneer hij al te zeer op zichzelf wordt teruggeworpen. In elke menselijke psyche zijn collectieve krachtenvelden werkzaam, waar je weinig mee kunt in een moderne samenleving. Tendensen als hyperindividualisering en extreem materialisme beroven de psyche van zijn primitieve wortels die verbonden zijn met archaïsche krachtbronnen. In een psychose wordt het moderne wereldbeeld op zijn kop gezet en binnenste buiten gekeerd. De psychoticus laat ons zien wie we ooit zijn geweest. Hij toont wat misschien een verloren vaderland van de psyche is, een land dat ten onrechte ooit verlaten is en alleen nog als de mythe van een beloofd land in een onttoverde wereld terug kan keren.

De psychoticus laat zien dat er geen wezenlijk onderscheid bestaat tussen de wijze waarop zijn ogenschijnlijk vertroebelde geest aan de werkelijkheid is gehecht en die waarop wij de realiteit om ons heen tot ‘werkelijk’ verklaren. Hoe verder de wetenschap vordert, hoe meer wij menen dat de werkelijkheid samenvalt met de objectieve kennis die wij vergaren. Maar die groeiende toren van kennis berust op een illusie, omdat zelfs ons wetenschappelijk wereldbeeld in laatste instantie op een geloof is gebaseerd. Het is het moderne geloof dat onze geest geen idolen meer kent. Elke geest heeft zijn idolen. Elke kennis van de wereld is gebaseerd op onzichtbare vooroordelen en stilzwijgend gepasseerde veronderstellingen. Alleen de gek weet dat de gezonde geest een illusie is.

Want er staat geschreven, verderven zal ik de wijsheid der wijzen, en ik zal het verstand der verstandigen ver
doen … Immers, de Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken 
wijsheid … wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om 
de wijzen te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en 
veracht is, heeft God uitverkoren, en dat wat niets is, om aan het
geen wél iets is, zijn kracht te ontnemen .. .’ (1 Cor. 1:19,22,27).

Ook deze woorden van Paulus citeert Theodor Roszak in zijn boek De opkomst van een tegencultuur. Het zijn overmoedige woorden. Tegenwoordig zouden we zo’n uitspraak ‘populistisch’ noemen. Paulus appelleert aan de onderbuikgevoelens. De wijsheid is aan de dommen. De elite heeft zijn tijd gehad. De eersten zullen de laatsten zijn. Roszak wijst erop hoe agressief de bovengenoemde woorden van Paulus eigenlijk waren. Ze waren ‘geladen met een onverhulde minachting voor een gevestigde cultuur 
vol grote prestaties. ‘ En die minachting kwam van mensen die helemaal niets voorstelden. Dit uitschot ontwikkelde een tegencultuur uit een paar ‘suggestieve ideeën, een paar ruwe symbolen en 
een wanhopig verlangen.’ Precies dát gebeurde opnieuw in de jaren zestig. Heel eventjes, maar toch. Het gebeurde. Gek werd opeens heel gewoon. De tijd had de schutkleur van de waan aangenomen.