Sociale media & paranoia
Bij mij om de hoek, in de Valeriusstraat in Leeuwarden, hangt sinds enige tijd bij een woning een spandoek voor het raam. Zo te zien zijn de bewoners het zat, al die leugens over corona. Is het complotdenken iets heel nieuws of iets ouds? Ik denk het laatste. De mens is van nature een complotdenker. Zonder complottheorie zou het leven ondraaglijk zijn. Zonder complotten waren er geen scheppingsverhalen in de wereld gekomen, geen goden- en heldensagen, geen verhalen over het ontstaan van het kwaad, geen mythen en geen religie. Maar toch, juist in deze tijd van nieuwe media dient het complotdenken zich aan als een nieuw fenomeen, terwijl het zo oud als de wereld is.
Wij zijn in de media en de media zijn in ons. In zijn profetische boek De dramademocratie dat in 2001 verscheen – kort voor de moord op Pim Fortuyn – betoogt de Belgische socioloog Mark Elchardus dat onze westerse democratie steeds meer wordt bepaald door de wetten van de media. De burgers worden niet meer vertegenwoordigd door de politiek. De media scheppen collectieve beelden en voorstellingen waar politici noodgedwongen naar handelen. Politici krijgen steeds meer het aanzien van acteurs in een soapserie. Hun succes hangt af van hun mediagenieke charisma en de kwaliteit van hun acteerprestaties. De invloed van de burgers wordt op deze wijze uitgehold. De vertegenwoordigers van de media, die de dramademocratie genereren, kunnen het proces, waar zij in meegesleurd worden, niet meer kritisch doorzien, laat staan een halt toeroepen.
In dit licht bezien is de dramademocratie uitgevonden door Adolf Hitler en door hem ook meteen weer afgeschaft om plaats te maken voor de nationaalsocialistische dictatuur, die in feite één groot gemanipuleerd drama was dat zich afspeelde in de media. Hitler had een eigen hoffotograaf in dienst – Heinrich Hoffman – die het alleenrecht had om foto’s van hem te maken. Befaamd is het door Hofmann vervaardigde fotoboek Hitler wie ihn keiner kennt (1938), waarin elk beeld erop gericht lijkt om de gedachte weg te nemen, dat Hitler een enge creep zou kunnen zijn, iemand die psychisch gestoord is en achtervolgd wordt door seksschandalen.
Wie tegenwoordig de ambitie heeft om politieke macht te verwerven doet er goed aan om eerst zijn eigen psychologische autobiografie te schrijven. Daarmee neem je niet alleen de latere historici en biografen veel ranzig spitwerk in je privé-archief uit handen, maar smoor je ook bij voorbaat je politieke tegenstanders de mond, die je mogelijk in diskrediet willen brengen door het openbaar maken van eventuele seksuele geheimen, die voor de publieke opinie niet door de beugel kunnen. Ik denk dat dit voor Hitler ook een belangrijk motief is geweest voor het schrijven van Mein Kampf. Hij was zich terdege bewust van de maakbaarheid van zijn eigen imago, maar ook van de kwetsbaarheid ervan.
Achteraf bezien is Mein Kampf het prototype geworden van heel wat politieke autobiografieën die als enig oogmerk hebben om het eigen blazoen schoon te wassen, of omgekeerd, om door onthullingen over de eigen psyche de schandaal-journalistiek de wind uit de zeilen te nemen. Het fraaiste voorbeeld van een dergelijke politieke autobiografie is wellicht het Autobiografie van een babyboomer (2002) van Pim Fortuyn, waarin hij niet alleen uitgebreid verslag doet van zijn eigen, niet afgemaakte psychoanalyse, maar ook vergaande onthullingen doet over zijn niet reguliere seksleven dat een risicofactor was voor de politieke carrière die hij ambieerde. Fortuyn misbruikte in dit boek zijn eigen eerlijkheid om op voorhand gevrijwaard te zijn van schandaal-journalistiek. Hij gebruikte de waarheid van zijn seksleven als een acteur die als geen ander de kunst verstond om de waarheid te ‘spelen’ of desnoods in scène te zetten.
De dramademocratie omvat tegenwoordig heeft zich verschoven naar het terrein van de sociale media, waar in bubbels en informatie-fuiken de complottheorieën welig tieren. Een complottheorie geeft niet alleen een pasklare verklaring voor iets wat je niet begrijpt, maar creëert tegelijk ook een gedeeld geheim. Dat lijkt tegenstrijdig maar is in feite de paradox waar het bij elke complottheorie om draait. Het onbekende wordt onschadelijk gemaakt door een nog grotere onbekende in het leven te roepen en die vervolgens heilig te verklaren in een gedeeld geheim. Dat mechanisme zit ook in de mythevorming. Het is zelfs eigen aan de religie en daarnaast ook een wezenlijk kenmerk de geest die in een waantoestand verkeert.
De laatste keer dat ik zelf in een paranoïde waantoestand belandde was in de zomer van 1979. Ik was volledig in de ban geraakt van een complot-theorie en dacht dat agenten van de CIA en de KGB achter mij aanzaten. Ik verkeerde in de veronderstelling dat ik een technologische ontdekking had gedaan die zeer bedreigend was voor het evenwicht tussen de beide grootmachten in de Koude Oorlog. De CIA – zo meende ik – had een satelliet gelanceerd ter grootte van een tennisbal, waardoor alle elektronische communicatiesystemen op aarde in een kéér aan elkaar gekoppeld waren. Alle apparaten, die tv-signalen konden ontvangen, waren ineens ook camera’s geworden. Zo kon de CIA in alle huiskamers naar binnen kijken via het scherm van de TV. Ook de radio werkte op een vergelijkbare manier. Ik hoorde stemmen op de radio die daar niet thuis hoorden. En op de TV las ik in de ondertiteling van films verborgen boodschappen die exclusief voor mij bedoeld waren.
Ik woonde destijds aan de uiterste rand van Leeuwarden, in de wijk Aldlân, dicht bij het van Harinxmakanaal. Er gebeurden daar de raarste dingen die mijn waanwereld leken te bevestigen. Ik zag opeens overal grote antennes op de daken staan die er eerder niet stonden. Bovendien werd er die zomer huis aan huis kabel aangelegd voor de tv, wat mijn vermoeden nog eens bevestigde dat er iets grondig mis was. Op een zondagochtend was ik het zat. Ik heb toen het boek Apocalyps Revealed van Swedenborg, dat ik in 1969 had gekocht bij een boekenstalletje in de Oudemannenhuispoort in Amsterdam, met een grote boog in het Van Harinxmakanaal gegooid, ter hoogte van de Froskepôlle. Daarna zag ik een onderzeebootjager, varend onder vreemde vlag. Een straaljager vloog hoog over. Later op de dag sprak een man op de radio over een passage die hij gelezen had in Montaillou van Le Roy Ladurie.
Het ging over een eenvoudige boerenvrouw die zichzelf vrijpleitte van seksuele omgang met de pastoor op grond van woorden als : ‘Als ik voel dat het goed is kan het nooit slecht zijn’. Een heidense traditie die door de Middeleeuwen heen in tact was gebleven. Het verband tussen al deze zaken ontging mij ten ene male. Het was een conjunctie van absurde feiten die zich die dag aaneenregen.
Al met al waren het radio en tv die mijn waanwereld hadden versterkt. Ook zonder dit soort beïnvloeding was het wellicht zover gekomen, maar deze media hebben het proces wel in hoge mate bevorderd. Soms vraag ik me wel eens af, wat internet met je kan doen, als je het contact met de werkelijkheid langzaam kwijtraakt. Hoe gaat je waanwereld zich dan vermengen met de virtuele wereld, waarin je op internet zomaar kunt wegdrijven? Feiten kunnen op internet net zo goed fictie zijn, zonder dat iemand het controleert. Zo ontstaan in no time de meest bizarre complottheorieën die zich als een olievlek verspreiden over het net.
Wat is precies de invloed van de sociale media op de geestelijke volksgezondheid? Wat betekent het voor opgroeiende pubers dat ze zich moeten conformeren aan allerlei euforische beelden van leeftijdsgenoten, waarmee ze via Twitter, Facebook en Instagram voortdurend mee geconfronteerd worden? Je voelt je eerder en in grotere mate totaal uitgesloten, als iedereen om je heen online is en zich moeilijk lijkt te voegen aan de codes van een groep? Hoe ontvankelijk is de psyche van een labiele adolescent voor excentrieke ideeën die op internet worden aangedragen? Wat is de invloed van sociale media op jonge mensen die plotseling amok maken en in het wilde weg om zich heen gaan schieten? Kortom, wat kun je allemaal niet voor calamiteiten veroorzaken, als je als internetgebruiker in een psychose belandt?
Door de jaren heen is er veel gedebatteerd over de vraag hoe oprecht Hitler nu eigenlijk was als het ging om zijn eigen intenties. Was hij een acteur die een spel speelde of geloofde hij werkelijk in wat hij politiek nastreefde? Was hij berekenend en ging hij in alles puur rationeel te werk? Of was hij eerder een bezielde of demonische figuur, een gelovige die zijn religie had gecreëerd? Anders gezegd: wist hij zelf hoe slecht het was wat hij deed? Of was hij zich dat kwaad totaal niet bewust, omdat hij meende dat hij het goede nastreefde?
Die tegenstelling tussen ‘Hitler de acteur’ versus ‘Hitler de gelovige’ roept de kernvraag op waar het hier om draait. Bestaat er eigenlijk wel zoiets als ‘het absolute kwaad’? Of is het kwaad altijd een vorm van misleiden of misleid worden? Als Hitler werkelijk zelf geloofde dat het zuiveren van de mensheid van de Joden een goede zaak was, zoals het verdelgen van bacillen een heilzame werking heeft op de mens, dan is het kwaad dat hij beging in wezen relatief geworden. Het zuiveren op zichzelf kan immers een goed intentie hebben vanuit het perspectief van de dader, zoals ook Pasteur vond dat hij met zijn chemische ontdekking de gezondheid van de mens een goede dienst had bewezen.
Pasteur ontdekte dat een minuscuul levend wezen de oorzaak kan zijn van veel ziekten. Zijn microbe-theorie werd een van de belangrijkste ontdekkingen in de geschiedenis van de medische wetenschap. De trots die Pasteur na zijn ontdekking moet hebben gevoeld, heeft Hitler wellicht ook gekend. Hij had weliswaar geen vaccin voor de mensheid uitgevonden, maar verkeerde wel in de veronderstelling hij de grootste ziektekiem uit Europa verwijderd had. Dat was tegelijk ook de grootste complottheorie die ooit heeft bestaan. Wie de kiemen van de waan zaait zal storm oogsten. Omgekeerd willen mensen maar al te graag in een waan geloven, zelfs tegen beter weten in. Dat is niets nieuws. Het is zo oud als de wereld.