Een doelloos woord vooraf

‘Op welke donkere grondslag rust ons leven? Vanwaar komen wij? Waarheen voert onze weg? Heb ik werkelijk dit leven gewild, als Schopenhauer denkt, voordat ik gebaard werd? Waar geloof ik vrij te zijn, terwijl ik opgesloten zit in mijn karakter als een gevangenis? Wat is het doel van ons zorgen en ons verdriet? Hoe moet ik de wreedheid en boosaardigheid begrijpen in de scheppingen van een goedgunstige God? Zal de zin van het leven uiteindelijk door de dood geopenbaard worden? ‘

Dat zijn vragen die de componist Gustav Mahler zich ooit stelde. Vragen zonder doel, want niemand weet het antwoord. Ze worden geciteerd door Janik en Toulmin in hun klassieke studie Het Wenen van Wittgenstein. Dat was het Wenen van het begin van de twintigste eeuw, de stad die door Karl Kraus werd bestempeld als ‘het proefstation van de wereldondergang’ en door Adolf Hitler in Mein Kampf alsde hardste, maar de degelijkste leerschool’. Als ik aan Hitler denk, is waanzin het eerste woord dat in mij opkomt. Hitler is niet alleen een ideaal studieobject voor de psychiatrie, hij heeft deze tak van wetenschap mede gevormd. 

Je kunt je zelfs afvragen of hij er zelf niet het ultieme product van was. Hitler als het logisch voortvloeisel van het freudiaanse Wenen met haar obsessie voor seksualiteit en waanzin. Maar wat je ook over Hitler zegt, alle woorden lijken hun doel te missen. Hitler was de blinde vlek, de zwarte zwaan, de absolute anomalie. Waar je niet over kon spreken, daar moet je over zwijgen. Zo luidt de beroemde slotzin in de Tractatus van Wittgenstein, die overigens als jongen met Hitler de schoolbanken deelde. 

Dat zwijgen ga ik in dit boek beslist niet doen. Ik wil Hitler tot leven wekken door zijn sporen te achterhalen in mijn eigen leven als babyboomer. Terug naar Hitler dus, die in al die jaren na de oorlog, de tijd van mijn eigen leven – wellicht onzichtbaar, maar daarom niet onvindbaar – in de wereld aanwezig is geweest. Met zijn waanzinnige ideeënwereld heeft Hitler de mens uit zijn gevangenis van het geweten willen bevrijden en de geschiedenis een doorstart willen geven. Als een Messias of godsdienststichter had hij de wereld een nieuwe God willen schenken en een nieuwe religie. Zo bezien was hij niet alleen een product van de psychiatrie, maar evenzeer van de theologie. 

Hitler had niet alleen willen afrekenen met de Joden, maar ook met het christendom. Hij wilde een wereld zonder de onderdanige moraal van erbarmen en medelijden, maar met een nieuw, sterk en heroïsch geloof in een God die aanwezig is in de natuur zelf. En die natuur is van nature wreed en boosaardig en onverschillig voor goed en kwaad. Het is de natuur waar alles energie en wording is, en waar geen tegenstellingen bestaan zoals die door de menselijke geest worden gecreëerd. Zelfs de taal van de mens heeft geen enkel verband met de werkelijkheid, laat staan met de moraal. 

Ook dat fundamentele inzicht ontstond in het Wenen van Wittgenstein die in zijn Tractatus schreef: ‘Er is in de wereld geen waarde – en als deze er zou zijn zou die geen waarde hebben.’ Wie die waarheid niet wil zien, sluit zichzelf op in de gevangens van moraal en medelijden. Het is deze absurde logica van Hitler die van nature lijkt te kloppen. Die ongerijmdheid heeft mij aangezet tot schrijven van dit boek. 

Wat betekent Hitler nog voor de wereld van vandaag? Niet zelden wordt de indruk gewekt dat er een leegte is ontstaan als het gaat gaat om de fundering van onze collectieve waarden. We hechten groot belang aan onze democratische rechtstaat, maar kunnen nauwelijks beschikken over een inhoudelijke rechtvaardiging daarvan. Zo ontstaat al gauw een situatie, waarin de verdwenen transcendentie van de religie een vertaling krijgt in nieuwe substituten van transcendentie. In het interbellum was dat proces zichtbaar in een alom gevoeld verlangen naar een hernieuwd ‘bezield verband’, dat niet alleen in de corporatieve structuur van de verzuilde samenleving, maar ook in de totalitaire ideologieën zijn beslag kreeg. Zo vond de verticale transcendentie van weleer op horizontaal niveau een nieuwe uitweg.

In de wereld van vandaag zijn de bakens verzet. In deze tijd van globalisering en social media duiken andere vormen van massawaan op, al dan niet verhuld in nieuwe vormen van horizontale transcendentie. Er dient zich een paradoxaal proces aan van ‘versplinterde eenwording’. Die ontwikkeling werd voor het eerst in de jaren en negentig zichtbaar in de opkomst van de civil religion met zijn herontdekking van de collectieve rituelen. In de huidige tijd van pandemie en opkomend populisme zijn het de complot-theorieën, die alom de kop op steken als mogelijke substituten van eerdere religieuze wereldbeelden. Wat mij intrigeert is het transformatieproces dat het transcendentie-begrip kan ondergaan in een samenleving of cultuur die in een crisissituatie verkeert.

Ook in de individuele psyche van een mens kan zo’n transformatieproces zich voordoen, als de grens tussen waan en werkelijkheid uit zicht raakt. Uiteraard zijn het macroniveau en het microniveau verschillend in schaal, maar zeker niet in intensiteit. Het ‘geval Hitler’ heeft laten zien dat een individuele waan moeiteloos de gedaante van een collectieve waan kan aannemen. Op kleine of grote schaal spelen dan vergelijkbare processen zich af. Alsof een instabiel, complex systeem plotseling een omslagpunt bereikt, waardoor alles zich omkeert, zelfs de polariteiten tussen goed en kwaad met al hun eerdere metafysische verbeeldingen: God en duivel, Messias en Antichrist.

Naar alle waarschijnlijkheid ben ik al in mijn puberteit besmet geraakt met het Hitler-virus. In mijn laatste jaar op een Rooms-katholieke middelbare school, midden in het snelle secularisatieproces van de jaren zestig, beleefde ik een hectische periode die uitmondde in een psychose. Opeens ging ik wartaal uitslaan en hakenkruisen tekenen. Het Hitler-virus woekerde voort in mijn studententijd in de jaren zeventig, toen ik kunstgeschiedenis studeerde en mij voor het eerst ging interesseren voor de kunst van de nazi’s. Ik raakte gefascineerd door de leegte van al die pseudo-classicistische sculpturen. Die leegte leek een ‘zwart gat’ te zijn, waarin een tragisch afwezige God die het goede met de mensheid voorhad, zich voorgoed had teruggetrokken om zo de onvoorstelbare wereld van het nationaalsocialisme mogelijk te maken. 

Maar ook daarna, toen ik lezingen ging geven op de kunstacademie in Groningen over Beeldende kunst na 9/11, en daarna in de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden over Totalitaire systemen en hun wortels in de Romantiek, was ik in de ban van deze vreemde leegte. Steeds weer was mijn fascinatie voor Hitler het vertrekpunt. Zo is dit boek niet alleen een grote verzameling van meanderende zinnen, maar ook een summiere autobiografie, en dat alles in de spiegel van Hitler. Ik probeerde me te herinneren wat de laatste keer is geweest dat ik Adolf zag. Of beter gezegd: ik ben op zoek gegaan naar mijn eigen wezen door een spiegel achter de ziel van Hitler te plaatsen.