Tot het einde der tijden zullen goed en kwaad fundamenteel verankerde tegenpolen zijn. Tenminste, dat is lang gedacht. De Perzen dachten zo, de gnostici en de manicheeërs. Het was ook een geruststellend idee. Twee polen bepalen het leven, zoals er ook op de aardbol een noord- en zuidpool bestaat. Plus en min, goed en kwaad, de duivel en God. Maar als geen religieuze of mythische fundering meer voorhanden is voor het fundamentele onderscheid tussen goed en kwaad, dan hoeven morele keuzes niet langer te beredeneren of te herleiden zijn. Goed en kwaad worden dan relatief. Er is geen natuurlijke grond meer voor het kwaad, zoals ook het bestaan van een natuurwet een primitieve illusie was van de mens.
Alle wetten worden door mensen bedacht en als er andere wetten moeten komen dan zijn die even legitiem als wat ooit een door de natuur of godheid gegeven wet was. Er zijn geen tien geboden meer. Maar wie bepaalt dan de wet? De grootste gemene deler van het volk of een verlichte despoot? Geen van beide opties is uiteindelijk ideaal, want ook het volk kan morele dwaalwegen inslaan. Er bestaat immers geen natuurwet, ook niet voor het volk. Er is ook geen Heilige Geest die leiding geeft aan een democratisch proces. Wetten maken is en blijft mensenwerk. Kortom, als de hemel en hel zijn verdwenen, dan kiezen we uiteindelijk op goed geluk. Want gezond verstand is niet een eigenschap van het volk. ‘Wat wil het volk? Niet veel goeds, dat is zeker,’ schreef Gerard Reve.
Als de hemel is verdwenen, gaat het er primair om dat we kiezen en niet om wat we kiezen. Dat is in feite de kern waar het na ‘de onttovering van de wereld’ is misgegaan. Het is een structurele weeffout van onze seculiere tijd. Die weeffout wordt ook wel gezien als de belangrijkste ontstaansgrond van het nationaal-socialisme, alsook van alle totalitaire systemen. De hemel was neergedaald in het systeem zelf en de leider van het systeem besloot wat de wet zou zijn. Volgens ‘het decisionisme’, een term die bedacht werd door Carl Schmidt, wordt de geldigheid van een beslissing niet door de inhoud bepaald, maar door het feit dat het een beslissing is die door de juiste autoriteit is genomen, of door de correcte methode toe te passen.
Zo ontstaat er een puur formele grondslag voor de keuzes tussen goed en kwaad. Wetenschap is waardevrij en heeft niets met morele keuzes te maken. Wetenschappelijke experts bepalen ook niet wat politici moeten doen of laten. Wat de virologen ook mogen beweren over het corona-virus, de regering beslist welke maatregelen er worden genomen. De politiek maakt de keuzes en uiteindelijk de wetten die door de politiek zijn ingesteld.
Max Weber, de socioloog die als een der eersten de gevolgen van ‘de onttovering’ van de wereld in kaart heeft gebracht, heeft gewezen op een dergelijke scheiding van sferen die op onze seculiere tijd van toepassing is. Maar op grond waarvan worden politieke keuzes dan gemaakt? Op basis van geloof en overtuigingen, dat is de fundering van alle keuzes die politici maken. Maar in elke politieke overtuiging zit een mythische grond, iets religieus, iets wat niet rationeel te beredeneren is: een politiek geloof. Die mythische grond zit ook in de kern van het systeem zelf. Sterker nog, het is de achilleshiel van ons democratisch systeem.
In de kern van ons democratisch systeem is er een leegte die door geen enkel geloof of overtuiging mag worden ingevuld. Er zijn filosofen, zoals de Fransman Claude Lefort, die beweren dat ‘de lege plaats van de macht’ altijd leeg moet blijven en voor geen enkele macht of overtuiging plaats mag bieden. Dat is iets raars. In het centrum van ons democratisch systeem zit dus een groot zwart gat. Als dat gat wordt ingevuld door macht, door één specifieke overtuiging of door een geloof, dan zijn de gevolgen fataal, dat wil zeggen: moord en doodslag en uiteindelijk Auschwitz of de Goelagarchipel.
Dat geloof in de verplichte leegte in het midden van het systeem is in feite de mythische grond van het systeem. Ongemerkt wordt deze leegte een trechter voor de ervaring van de werkelijkheid als zodanig en verwerft daarmee een schijnbare onaantastbaarheid. Tegelijk blijft het een leegte die nooit vervulling kan bieden voor de religieuze impulsen van de mens, die ook onder een lege hemel blijven bestaan. Onze beschaving heeft zich met verstand ontwikkeld, maar is nog altijd op drijfzand gebouwd: de mythische grond van de democratie die niemand uiteindelijk bevredigen kan. Dit is het structurele onbehagen van de democratie dat alleen door totalitaire systemen kan worden weggenomen. Twee hoeraatjes voor de democratie, zei Churchill, geen drie want dat verdient ze niet
Op deze instabiele grond vindt een voortdurende strijd plaats, ook binnen de democratie zelf. Democratische verdeeldheid is in feite en strijd om ‘de lege plaats van de macht’. Maar het afgehakte hoofd van koning of God mag nooit meer op de romp terug. De neutrale opvatting van de democratie en de inmiddels bereikte consensus over de mensenrechten kunnen als een belangrijke erfenis van de Verlichting worden beschouwd, een fundament dat zich onttrekt aan historische vooruitgang of hegeliaanse dialectiek. Maar deze erfenis van de Verlichting biedt tegelijk ook ruimte voor de volmaakte ‘non-ideologie’ in de dominante stromingen van tegenwoordig: populisme en complotdenken.
De strijd om ‘de lege plaats van de macht’ is in zeker opzicht ook een generatiestrijd. Laatst hoorde ik iemand, die duidelijk tot de Generatie X behoort, beweren dat hij steeds meer het gevoel heeft dat de verworvenheden van de jaren zestig – the good and the bad – pas echt manifest zijn geworden in de jaren negentig. Babyboomers waren toen leidend in de samenleving en de jongeren genoten weer volop in een stadium van hippie-achtige bevrijding, dat de vertegenwoordigers van de Generatie X inmiddels vol afschuw achter zich had gelaten. Kortom, de Generatie X viel tussen wal en schip. Zij hadden niets meer om voor te strijden of opstandig te worden en kende nog niet het schaamteloze hedonisme van de generatie die na hen kwam.
Zo is elke generatie wellicht behept met de erfenis van zijn voorgangers, zoals de babyboomers te kampen hadden met de benauwende zuinigheid en de morele hypocrisie van de naoorlogse periode van wederopbouw. Babyboomers, zo wordt wel beweerd, zouden als reactie op de Tweede Wereldoorlog de democratie hebben omarmd. One man, one vote, zo luidde de leuze van het studentenprotest in de jaren zestig, de tijd waarin Nederland ook een nieuwe politieke beweging voortbracht, pragmatisch, wars van ideologie en vóór de democratie: D’66. Maar hoe hing het daarna?
Uit een een onderzoek van het Centrum van de Toekomst van de Democratie, dat gebaseerd was de houdingen van 4.8 miljoen respondenten uit 160 landen, bleek eind 2020 dat de generatie van de millennials – geboren tussen pakweg begin jaren ’80 en midden jaren ’90 – het vertrouwen in de democratie kwijt is. Ze zijn populistisch geworden, of erger nog, in complottheorieën gaan geloven. Ze gingen niet meer de straat op om tegen oorlogsgeweld te demonstreren, maar bestormden het Capitool of beweerden dat het corona-virus bedacht is door een elite die een greep had gedaan naar de macht. Na de babyboomers, de generatie X en de millennials, kwamen uiteindelijk de populisten en de complotdenkers, zo zou je kunnen concluderen.
En toch, wie de hedendaagse populisten wil pareren moet zeker niet bij de babyboomers te rade gaan: zij hebben door eigen toedoen elk recht van spreken verloren. Waar zijn de idealen van de jaren zestig en zeventig eigenlijk gebleven? Waar is het vergezicht op een andere samenleving? De spreiding van kennis macht en inkomen? Waar is de vergaande democratisering die ons, babyboomers, voor ogen stond? Waar is de groene aarde met schoon water en schone lucht? Waar zijn de Kabouters met hun onbespoten groente? Waar zijn de kunstenaars die voor hun kunst de straat op gingen en niets van galeries en musea moesten hebben? Waar zijn de nieuwe samenlevingsvormen?
Waar zijn de krakers? Waar zijn de communes? Waar is de gelijkheid van minderheden? Waar is de afschaffing van oorlog en geweld? Waar is de minachting voor geld en rijkdom? Waar is het respect voor creativiteit? Waarom is de verbeelding nooit aan de macht gekomen? Waar is de bevlogenheid, de bezieling? Waar is de droom van Martin Luther King? Waar zijn de opstandige jongeren? Waar zijn de drop-outs? Waar is het paradijs op aarde dat heel even in aantocht leek?
Dat paradijs op aarde is er nooit gekomen. James Kennedy, de auteur van het boek Nieuw Babylon in aanbouw, beweerde dat het beloofde land nooit eerder zo snel leek te naderen als in het Nederland van de jaren zestig. Maar ook dat beloofde land is er nooit gekomen. De populisten hebben nu de wind in die zeilen. En het zou me niet verbazen als tegenwoordig heel wat babyboomers met een eigen huis, een dubbele hypotheek, een alimentatie en een waardevast pensioen het diep in hun hart eens zijn met de PVV of Forum voor Democratie. Als de rook om zijn hoofd voorgoed is verdwenen, verliest de babyboomer juist het zicht op zijn utopische vergezichten van weleer.
Het mag dan waar zijn dat de babyboomers de schuld hebben gekregen van alles wat er mis ging met Nederland, helemaal onterecht was die kritiek niet. Na hun ‘gang door de instituties’ bleven de revolutionairen van destijds tergend lang op het pluche zitten. Ze hielden de mooie baantjes bezet voor het opstormend talent van de generatie X en Nix. Als enigen hebben ze genoten van een riante studiebeurs die ze nauwelijks terug hoefden te betalen. Ze kochten een huis toen dat nog betaalbaar was, en de waarde daarvan is inmiddels flink gestegen. Ze werden gepamperd in de naoorlogse verzorgingsstaat, een unicum in de geschiedenis. Ze genieten nog volop van hun hypotheekrente-aftrek, een belastingvoordeel dat straks aan hun kleinkinderen onmogelijk meer valt uit te leggen.
Weliswaar zijn eindelijk met pensioen en hebben plaats gemaakt voor nieuwe generaties, maar ze hebben er wel een potje van gemaakt. Hoeveel gebroken huwelijken heeft de seksuele revolutie van de babyboomers niet opgeleverd? De utopie van de vrije liefde is ontaard in de commercialisering van de seks. De emancipatie van minderheden leidde tot een samenleving waarin het doorgeschoten individu de norm is geworden. De secularisering van de jaren zestig is inmiddels zover opgerukt in de samenleving, dat vrijwel niemand meer begrijpt wat religie in wezen is, laat staan zoiets exotisch als de islam. De bonuscultuur van grijpgrage bankiers en wereldvreemde managers, dat is wat er overbleef van de visionaire woorden van John Lennon, ooit de goeroe van de babyboomers: ‘Imagine there is no possession…’
Wie kan het zich nog indenken zonder bezit te leven, zonder geld, zonder afgunst, zonder ressentiment? Nee, het zijn de babyboomers zelf die in gebreke zijn gebleven. De nieuwe wereld, die zij ooit hebben gepredikt, had allang gerealiseerd moeten zijn. Het is onzin om te beweren dat de idealen van de jaren zestig nog altijd het medicijn bij uitstek zouden vormen tegen het oprukkende populisme. Als die idealen tegenwoordig nog iets voorstellen, dan zullen ze door een nieuwe generatie opnieuw moeten worden uitgevonden. Met nieuwe woorden en met nieuwe beelden, met nieuwe muziek en nieuwe poëzie, met een nieuwe bevlogenheid en met een nieuwe bezieling.
Maar wij babyboomers kunnen er maar beter het zwijgen toe doen. Onze generatie heeft gefaald, daar helpt geen lieve moeder aan. Dat is geen schande, want we hebben het in ieder geval geprobeerd. Er is een oude Bijbelse wijsheid die zegt dat iedere generatie de mogelijkheid krijgt om het beloofde land binnen te trekken. Wij babyboomers waren even op weg naar dat beloofde land, maar bij de eerste afslag al zijn we het spoor bijster geraakt. Het is aan een nieuwe generatie dat spoor terug te vinden. Misschien slaagt ze daarin, maar beslist niet door te rade te gaan bij degenen die de weg zijn kwijtgeraakt. De babyboomers hebben hun kans gehad. Het enige dat ons nog rest, is om precies te vertellen hoe idealen schipbreuk kunnen lijden onder een lege hemel.