Licht op weg naar Dokkum
Langs de Dokkumer Ee in de winter (eigen foto)
Licht en kunst zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Tenminste, zo is het ooit geweest, toen het licht nog samen met de kleur en de vorm van de dingen een vanzelfsprekende eenheid vormden. Het waren de donkere eeuwen van de Middeleeuwen, toen de regenboog nog als een ontzagwekkend teken aan de hemel stond en nog niet door de wetenschapper was ontleed in de droge wetten van de optica. Door de ontdekkingen van Newton heeft het licht zijn laatste geheimen prijsgegeven. Voor de kunst had dat vergaande gevolgen. Heiligen verloren hun stralend aureool en de kaarsvlam op een schilderij duidde niet meer op een brandende liefde.
In de zeventiende eeuw zijn schilders voor het eerst ook bewust gaan spelen met licht- en schaduweffecten. Licht werd voortaan een soort theatereffect, het clair-obscur van de Barok. Sindsdien is het licht in de kunst zijn eigen weg gegaan. Als de lens van de fotograaf het palet van de schilder in de negentiende eeuw naar de kroon steekt, wordt het licht het domein bij uitstek waar de moderne kunst haar bestaansrecht kan bewijzen. De impressionisten wilden het wisselende licht op elk uur van de dag vangen in verf. Ze knepen hun oogharen dicht en keken zo naar het landschap. Licht werd een probleem. Een wereld op zich zelf. Iets mystieks voor de symbolisten. Iets abstracts voor kubisten en futuristen. Een raadsel voor de surrealisten. Een golfbeweging voor de constructivisten…
Licht is ongrijpbaar, vooral op weg naar Dokkum.
Het hemelgewelf dat langzaam van kleur verschiet, de stilte die de natuur gevangen houdt, de sacrale rust die voor het eerst doorbroken wordt door schuchtere vogelgeluiden en een enkele kerkklok in de verte. Het lege landschap in de vroege morgen is hier bij uitstek een drager van geluiden. Het is een onmetelijke ruimte van helder traceerbare klanken die zich voortplanten over het windstille water, worden vastgehouden door vocht van ochtendmist, als koralen verschijnen en verdwijnen, zoals ook gestalten opdoemen en vervagen in het diepe blauw van het eerste licht.
Een kunstenaar vertelde mij ooit over een ervaring die hij opdeed bij een fietstocht langs de Dokkumer Ee. Voor dag en dauw reed hij daar om te zien hoe de lucht langzaam kleur begon te krijgen bij het opgaan van de zon. In dat grauwe schemerlicht ontstaat een vaal soort blauw dat vreemd genoeg lijkt te trillen van opzij. Geplaatst in de onmetelijke ruimte van dit vroege uur is het of je de dagelijkse geboorte van de eerste kleur niet rechtstreeks kunt waarnemen, maar alleen tersluiks en dan ook nog in een voortdurend instabiele staat. Dit eerste blauwe licht vibreert als het ware in je ooghoek.
Deze ontdekking van het vibrerende blauwe licht bij zonsopkomst bracht bij deze kunstenaar een schok van herkenning teweeg. Dit is wat hij altijd had gezocht, maar nooit begrepen had. Licht kun je ook niet begrijpen. Je moet het zien.