Het is 23 juli 2000. De laatste dag van het Frysk Festival. Op de foto van links naar rechts: Gryt van Duinen , ondergetekende , Metsje Gerlsma en Peter Karstkarel. Zo zou ik me het Frysk Festival graag willen blijven herinneren. Als een coproductie van een dreamteam. Zo is het festival ooit ook opgericht. Het moest een feestelijk gebeuren zijn dat van onderop met zijn allen wordt opgebouwd. Zo anders als Lwd 2018, dat van bovenaf door de strot wordt gedwuwd. Zoiets als het Frysk Festival kon alleen in Fryslân. Tenminste, toen de bezieling er nog was bij bestuurders, medewerkers, vrijwilligers en iedereen die er aan mee wilde doen. Het Frysk Festival is altijd een zaak geweest van liefhebbers. Nooit van managers. Het doel was de kunst. Het doel is nu city- en regiomarketing. Na 2000 heeft de economie de cultuur gaandeweg gekaapt.
Vijf jaar eerder was het niet anders geweest. Ik had geen vakantie geboekt en werkte in juli op een leeg kantoor door aan de voorbereidingen. Het waren acht grote projecten die van de grond moesten komen, zowel locatietheater en muziekuitvoeringen als manifestaties en tentoonstellingen op het terrein van de beeldende kunst. Het was de moeilijkste klus die ik ooit moest klaren, maar misschien ook wel de mooiste. Het thema van het festival was ‘Salut au monde’. Kees ’t Hart had het allemaal bedacht en ik moest het uitvoeren. Daar kwam het kort en goed op neer. Performer Koos Dalstra zou een reeks performances uitvoeren op diverse locaties in Friesland met als thema Leafde yn’e mist. Die zomer bivakkeerde hij in een caravan op het industrieterrein De Hemrik waar ook het Circus Whitman zijn tenten had opgeslagen. Vaak zat hij ook in een tijdelijk atelier in een klaslokaal van het Fryslânhûs waar het Frysk Festival destijds zijn thuisbasis had.
Ik weet niet hoeveel duizenden flyers en honderden affiches op A-0 formaat – verpakt in grote kokers – we die zomer vanuit het Fryslânhûs verstuurd hebben. Marijke was logistiek manager posterijen op vrijwillige basis. Alles wat de deur uit ging is door haar handen gegaan. De portokosten waren voor Keunstwurk en niet voor het Frysk Festival. Een en ander leidde ertoe dat nadien bij elke poststempel bij Keunstwurk een projectnummer en een paraaf van de verantwoordelijke medewerker moest worden toegevoegd.
Toen vrijwel iedereen op vakantie was werd de wereld opgeschrikt door de genocide in Srebrenica. Duizenden mannen werden geëxecuteerd na de val van de Bosnische moslim-enclave. Ik voelde me machteloos en overvallen door een plaatsvervangende schaamte.
Op 12 juli – de dag na de val van Sebrenica – belegde Koos Dalstra een persconferentie. Hij deelde mee dat hij moeite had om als kunstenaar door te gaan met de voorbereiding van zijn project, nu zich in Sebrenica een drama afspeelde. Hij wilde in het openbaar solidariteit betuigen met de bedreigde moslims. Watze Hiddema, de toenmalige bestuursvoorzitter van het Frysk Festival, vond het een beetje overdreven. Een misplaatste publiciteitsstunt zelfs. Ik zelf had er ook eerst moeite mee, maar Koos Dalstra meende het serieus. De persconferentie werd uitgeschreven en er kwamen twee journalisten opdraven, maar ik geloof niet dat de boodschap van Koos in de krant is gekomen. Uiteindelijk is hij ook gewoon doorgegaan met zijn project. Weinig mensen waren toen in hun gedachten met die oorlog in Joegoslavië bezig. Het was zomer, de vakantie stond voor de deur. Wat wilde je nog meer?
Later zag ik op tv de eerste beelden van wat zich allemaal had afgespeeld daar in Sebrenica: 8000 mensen werden in koele bloede vermoord. Wij stonden erbij en keken ernaar. Ik zag Mladic en Karremans: ‘Don’t shoot me. I am the pianoplayer.’ Het is zo makkelijk om achteraf en van buitenaf te oordelen. Heel politiek correct ook, vooral als je bedenkt dat op de dag dat het drama zich voltrok zowat heel Europa de andere kant opkeek. Het was in 1995 een lange hete zomer, net als nu. De echte verontwaardiging kwam pas achteraf toen de vakantie voorbij was.
Daarna werd de naam ‘Karremans’ een begrip, waar ieder zo het zijne van dacht. De man had zijn kop niet mee en zijn snor al helemaal niet. Sterker nog, hij werd de Kop van Jut voor al het ongenoegen achteraf. Maar was dat ook terecht? Ik weet niet wat ik zelf gedaan had in zo’n situatie. En toch, ook ik had achteraf een gevoel van plaatsvervangende schaamte. Ik schreef zelfs een ingezonden stuk voor de Leeuwarder Courant dat echter nooit geplaatst is. Mijn betoog was in de ogen van de redactie een beetje over de top, geloof ik. Het Karremansgevoel in de cultuur, zo heette het. Het ging over het gevoel van de jaren negentig. De bomen groeiden tot in de hemel. Niks aan de hand. Feel good. No problem. Moet kunnen…. Zo ging het in die tijd. Maar onderhuids knaagde er iets. Dat nooit geplaatste artikel was achteraf toch zo gek nog niet. Dit was de tekst:
Boze tongen beweren dat de samenleving steeds gevoellozer wordt naarmate de ‘grote verhalen’ en radicale onderstromen eruit verdwijnen. Religie maakt plaats voor een supermarkt van spirituele tendensen en Celestijnse beloften. Maatschappijkritiek en engagement zijn versleten woorden aan het worden. Buitenparlementaire acties een overleefd fenomeen. Waar is RARA gebleven? De laatste kraker heeft bijna het licht uit gedaan. Dolle Mina’s doen het tegenwoordig met dolfijnen en de Centrumpartij is na twaalf-en-een-half jaar een politiek fossiel. Kortom, er komen geen andere tijden meer. Ze zijn er al.
Boze tongen beweren ook dat er een nuchtere generatie opgroeit die studiepunten vergaart of vergetelheid zoekt en geen boodschap meer heeft aan loze utopieën en wereldvreemd protest. Wat zou je ook nog willen veranderen? De maatschappij is zo goed als af. In de groeiende welvaart van de Hollandse poldereconomie stevenen we onontkoombaar af op een algehele consensusmaatschappij. Alleen Bolkestein geeft bij tijd en wijle nog een aanzet tot enig debat achter de zeewering. Voor de rest maken we het goed. Sterker nog, we amuseren ons te pletter.
Neem nou kunst. Dit eens zo zorgelijk fenomeen groeit en bloeit als nooit tevoren. Hele katernen van dagbladen staan er wekelijks vol mee. Niet alleen het aanbod is overstel pend, ook de behoefte neemt nog altijd toe. ‘Crowdcontrol’ is een luxeprobleem gewor den voor directeuren van grote musea. Zoals melk in de jaren vijftig een wondermiddel was voor bleekneuzen in kansarme wijken, zo lijkt de kunst van de jaren negentig een witte motor voor iedereen. Kunt moet want het is goed! Waag het om dat eens tegen te spreken.
Boze tongen beweren echter dat de kunst van tegenwoordig methadon is voor het volk. Ze zou een vluchtweg bieden uit de postideologische maatschappij. Dat wil zeggen: een samenleving zonder samenhang, zoiets als een spons waarin alles verdwijnt. Waarheden lossen zich op in een stroom van informatie, helder en stompzinnig tegelijk, als een filmlus die zich eindeloos herhaalt. Van de weeromstuit lijkt iedereen te hunkeren naar een extatische vorm van zelfverlies. De esthetische ervaring krijgt zo iets quasi-therapeu tisch. Ze doet je voor even vergeten dat je vergeten bent wat echt is.
Boze tongen beweren dan ook dat onder onze ogen een samenleving zonder gevoel is ontstaan, een wereld van walkman-ego’s, doorgesleten zintuigen en openbare bekentenis sen van de meest intieme trauma’s. De groeiende behoefte aan reality-TV zou een signaal zijn dat de werkelijkheid zoek is geraakt. Niemand voelt nog een schok, iedereen lijkt onder hypnose. Digitale media bieden een embryo van gelukzalige vergetelheid. We beleven een tijd, zoals een kunstcritica onlangs beweerde, van ‘het oceanisch utopia in gefragmenteerde ogenblikken’.
Boze tongen beweren zelfs dat er iets grondig mis is met het levensgevoel van de jaren negentig. We leven onder een glazen stolp, afgesneden van onszelf en overgeleverd aan een repeterende breuk met de realiteit. Het subject zou op sterven na dood zijn. Die toestand is macaber, maar heeft ook iets fascinerends. Het is of je door de lens van een camera kijkt die op de grond is gevallen, en onderwijl het gekreun van de stervende cameraman hoort die zojuist getroffen is door een verdwaalde kogel. ‘Help, ik voel niets!’, zou de schizofrene noodkreet zijn van deze tijd, een verre echo wellicht van de schreeuw op dat beroemde schilderij van Munch. Maar die schreeuw was tenminste nog echt. Nu gaat het om een gesmoorde roep om hulp, alsof je jezelf hoort gillen in een droom, waaruit je niet kunt ontwaken.
In zo’n wereld gaan kunstenaars koeien doorzagen en op sterk water zetten. Ze laten zich fotograferen, zomaar liggend op de vloer op de parfumafdeling van de Bijenkorf. Ze bouwen concentratiekampen na in legosteentjes of schilderen een gaskamer met impressionistische verf toetsen. Ze keren prullenbakken om in een tentoonstellingsruimte of vertonen een filmpje van een zich eindeloos douchende man. Ze betegelen een museumzaal met een regelmatig patroon van ongekookte spaghetti, plegen een inbraak in een naburige galerie of bekladden een beroemd schilderij met een dollarteken.
Dat soort kunst groeit en bloeit vandaag als nooit tevoren bij de gratie van iets nieuws, een onbestemd chagrijn dat telkens opnieuw de kop opsteekt, een soort Karremansgevoel in de cultuur. Er zijn geen good guys en geen bad guys, alleen een pijnloos gevoel van pijn. Boze tongen beweren dat er straks ook geen boze tongen meer zijn.
Opening Frysk Festival, 1 september 1995
In september brak het Frysk Festival los. Samen met Koos Dalstra en Watze Hiddema stond ik opeens op het middelpunt van Friesland. Letterlijk, want Koos had het door de Proviciale Planologische Dienst (PPD) en een echte landmeter exact laten uitmeten. Daarna heb ik nog wel eens teruggedacht aan die persconferentie van Koos Dalstra. Die beelden van Karremans bleven door mijn hoofd spoken. The show must go on, wat er ook gebeurt.
Zie ook de reportage van Omrop Fryslan over het project MEDIA MUNDI