Bij het verlaten van Venetië
Gisterochtend, 11.40 uur
Om het verleden te ontdekken moet je op reis gaan. Niet alleen in de tijd, maar ook in de ruimte. Zo ben ik in de afgelopen weken twee keer achter elkaar in Venetië geweest. Dwalend door die oude stad stonden we opeens voor een arcade. Ik kreeg een vreemd gevoel van déja vu. Was ik hier ooit eerder geweest? Ik kon het me niet herinneren. Toch oogde deze omgeving heel vertrouwd. Alsof ik me er helemaal thuis voelde en één werd met het plaveisel, de stenen en het uitzicht op het water in de verte. Het leek een hervonden herinnering die in een flits tevoorschijn kwam in mijn brein. Maar was het echt waar die herinnering naar verwees, of leidde mijn geheugen mij om de tuin en verbeeldde ik mij dat ik hier eerder had gelopen, in een vorig leven misschien?
Jaren geleden las ik het boek van Frank Ankersmit De sublieme historische ervaring (2007). In een rijk betoog verdedigt hij daarin de stelling dat subjectiviteit voor de historicus onmisbaar is om het verleden adequaat weer te kunnen geven. Er moet iets resoneren tussen de schrijver en de tijd die hij beschrijft. Die beslissende ervaring lijkt iets gemeen te hebben met het verleden en kan soms heel vluchtig en kortstondig zijn, een soort flits waarin alles ineens duidelijk wordt.
Het zijn vaak onbeduidende gebeurtenissen of aanleidingen waardoor de flits met het verleden plotseling tot stand komt. Zo kan het zien van een foto, een film of een kunstwerk opeens een cruciale factor worden. Ankersmit verbindt dit gevoel van herkenning met zijn vroegste jeugd, toen hij als kind vaak ziek was en gedwongen thuis moest blijven. De rijke bloemfiguren op het behang prikkelden zijn verbeelding en maakten hem gevoelig voor een ander universum, de wereld van het eindeloos krullende rococo-ornament en de gewichtloze tijd van de nutteloze verveling.
Zo’n stemming uit de vroegste jeugd kan iemands persoonlijkheid voor de rest van zijn leven bepalen, maar ook een specifieke antenne creëren. De historicus moet het juist daar van hebben. Zijn eigen eigenaardigheid maakt dat een gesloten wereld uit het verleden voor hem open kan breken. Het meest eigene uit je vroegste jeugd fungeert dan als toegangspoort voor het sublieme.
Francesco Guardi, Arcade met lantaarn
Ook een tweederangs kunstwerk kan opeens een cruciale factor worden, waardoor de flits van het verleden tot stand komt. In zijn boek geeft Ankersmit als voorbeeld een schilderij van Francesco Guardi (1717-1793) Arcade met lantaarn, dat ooit bij hem zo’n openbaring teweeg heeft gebracht. Het schilderij laat een typisch Venetiaanse voorstelling zien uit de achttiende eeuw. Een paar clowneske figuren houden zich op onder een arcade met uitzicht op de lagune. Het blijken Pulcinella’s te zijn, figuren uit de commedia dell’ arte. Een soort kruising tussen dandy’s en zombies, schimmen van dode zielen die spelen dat ze leven.
Het bijzondere is dat deze Pulcinella’s niet op het toneel staan, maar zomaar op straat zijn te zien. Daardoor krijgt de hele voorstelling iets dubbelzinnigs. Niet duidelijk is of het echt is of onecht. De werkelijkheid lijkt een theaterdecor te worden en met allerlei formele middelen heeft de schilder dit toneeleffect weten te versterken. De geschiedenis is een schouwtoneel, evenals het geheugen. We herinneren ons van alles, maar of dat ook werkelijk zo geweest is moeten we maar geloven.
We leven in een tijd, waarin niet alleen de geschiedenis, maar ook het persoonlijke verleden steeds belangrijker wordt. Sinds er voor velen geen God meer is, die voor de zin van het leven garant kon staan, moet de mens het zoeken in begrippen als karakter, eigenheid en identiteit. En waar kun je ‘het eigene’ beter vinden dan in het verleden. Zo wordt de geschiedenis geruisloos gepromoveerd tot een nieuw soort transcendentie. In het verleden kun je niet alleen jezelf herkennen, maar ook troost vinden.