Goud smelt in Venetië
Ik bevond mij vannacht in een ruimteschip in Venetië. Hemelse muziek bracht me in hoger sferen. Een nieuwe hemel voor een oude aarde. Ik werd weggevoerd in een soort pre-oedipaal nirwana, waar de nieuwe technologie ons ooit met zijn allen naar toe zal leiden. Een wereld voorbij leven en dood.
Er komt een dag dat we geen onderscheid meer kunnen maken tussen de virtuele werkelijkheid en de alledaagse realiteit. Dan passeert de mensheid een grens die onomkeerbaar is. We zijn dan eindelijk goden geworden, de astronauten van een nieuw heelal in een werkelijkheid die niet bestaat. Ik denk niet dat ik dat ooit nog mee zal maken. De technologie vordert gestaag, maar zo’n brilletje waardoor je de virtuele werkelijkheid kunt zien, doet me nog altijd meer aan een toverlantaarn denken, dan aan de poort naar een nieuw heelal.
En toch, we zijn op weg naar de ultieme verruimtelijking van de tijd. Heden, verleden en toekomst worden in de nabije toekomst ontsloten voor een nieuw soort pioniers in de tijdruimte van Einstein. Het is de verborgen uitdaging van de techniek om een verbinding tot stand te brengen tussen de gelijktijdigheid van de historische ruimte en de gelijktijdigheid van de geografische ruimte. Alles, maar dan ook alles, komt open te liggen. Het is slechts een kwestie van tijd.
Er zijn mensen die menen dat deze nieuwe werkelijkheid een nieuw soort religie zal voortbrengen. Gaia, die oude moedergoedin van de aarde, zal dan vervangen worden door een soort kosmische Big Mama. Die Grote Moeder zal ons allemaal opvreten. Het wordt één groot verdovend nirwana, waar het bewustzijn zich eindeloos in zal overgeven aan een permanente staat van perplexiteit, de epifanie van het sublieme die mogelijk wordt door de nieuwe technologie. Zo zouden we op de drempel staan van een ‘Nieuwe Openbaring’. Een nieuwe Godin zal de wereld komen redden. In ruimteschepen keren we terug als in de buik van de oudste moederschoot. Jonas in de Walvis wordt Hamlet op het Holodeck. Stel je voor….het zou zomaar kunnen gebeuren.
De wereld slaapt bij gebrek aan herinneringen. Ik was een verzonken stad en ik kom boven. Vijf poorten bieden toegang tot de wereld. Vijf zintuigen leiden naar het plein. Het is maar een stip in het heelal, een detail en geen dochter van Elysium, maar een detail kan spreken en als ze dat allemaal zouden doen, dan gaat de wereld zingen. Kunst is leuk voor kunsthistorici en voetbal voor gesjeesde intellectuelen, maar dit is wat anders. Dit is aandacht, liefde en respect. Dit is meer dan verbeelding. Het is gewapende fantasie. Dingen die niets met elkaar van doen hebben krijgen onvermoede verbanden. De waarheid ligt voor de hand en is dom als een koe. De maat is anders dan het ritme. Het zijn syncopen met een crescendo. Kijk maar naar de poppetjes in mijn ogen. Het is idioot maar het klopt.
Het is het spel van de cirkel en de lijn, een elektronische cycloïde tussen I Tjing en de universele veldtheorie, een gordiaanse knoop in de draad van Ariadne en Alexander scheurt de bladzijde doormidden. Het is het nieuwe ritme, de nieuwe dans met woorden, alsof je in een open sportwagen door Bagdad rijdt of op een kruisraket over Syrië vliegt. De kroon van Maximiliaan staat op de Westertoren in Amsterdam. Goud smelt, beton gaat rotten, maar dit kan niet kapot. Het geluk kleeft aan architectuur als woorden aan beelden. De taal is niet gebakken uit klei maar gesmeed in elektriciteit. In een vaporetto vlieg ik over het water. De zwaartekracht biedt weerstand tot zolang het duurt. Ik zie een stip aan de horizon en op het strand van het Lido ligt een zeemeermin. Er valt een gat in de dag.
Een ober rekent af op het Campo Santo in Siena. Op het Piazza Navona wordt een foto genomen. Er staat een bankje op het Place des Vosges. Op het Vrijthof klinkt muziek van Tina Turner. Het huis van Josephine Baker, ontworpen door Adolf Loos, is te koop op een bouwplaat. In Venetië valt een toren om op een schilderij. Het gaat regenen boven Angoulême en er valt een porseleinen stilte. Tussen Gent en Brugge hoor ik de noordenwind in een chanson van Brel. Het is Indian Summer in Manhattan. In de Dokkumer Ee drijft bij wijlen een kurk voorbij.
Ik hoor de klik van een camera en de woorden gaan vanzelf. Er klopt iets niet. Wat betekenen deze zinnen? Ze zijn niet ongrammaticaal en ook niet zinloos. Wat is er toch aan de hand met de klanken van een plaatsnaam? De in het duister hangende betekenis verwijst ergens naar, nergens naar of beide? Is het soms aangeslibd land dat nog niet is ingepolderd? Of zijn het wat schelpen en restanten van een wrak? Telkens weer verschijnen er beelden op het scherm van mijn computer. Droom ik? Ik kijk in de spiegel. Twee starende ogen zie ik. Ik kijk om me heen en sla de handen voor mijn ogen. Overal en nergens ben ik. Ik val in een stroom.
De tijd is vloeibaar en stroomt. Ik ben een lichtkrant in een zwart gat, een lantaarn in het gewelf van een arcade, een glazenwasser in een duistere kamer en hier worden alleen Pierrots geboren. Modellen die eeuwig poseren en nooit meer uit hun rol vallen. Ik heb een foto in mijn kop. Alles staat stil in Venetië. Drie keer stuiteren de woorden. Poëzie, die geboren kan worden te midden van eeuwenoude architectuur, is het doen geboren worden van stilte. Weer hoor ik een klik. De lens draait en zoekt naar het juiste diafragma, de juiste draai aan de woorden. Ik val in slaap en droom van een ruimteschip in Venetië.
Het sublieme is onbereikbaar geworden. Het verleden zit voor eeuwig op slot en het eeuwige zit opgesloten in het verleden. We beleven alleen nog de fossiele restanten van de historische ruimte. Het is zoals Hegel schreef: ‘De gestalte van het leven is oud geworden en met grauw in grauw valt zij niet meer te verjongen, maar enkel te herkennen.’ De tijd staat niet stil. Wij staan stil. Alles staat stil in Venetië. Uiteindelijk is het leven een generale repetitie voor een première die nooit plaats zal vinden. Wij zijn bevroren beelden, poserend voor een foto die nooit zal worden genomen.