Mijn ouders in de oorlog
Dit is mijn moeder. Christina Hendrika Maria Sanders (1905-1989). De blik is wat dromerig naar binnen gericht, het haar opzichtig weggestoken om het linkeroor goed zichtbaar te maken. De foto is in 1940 genomen, kort nadat de Duitsers ons land waren binnengevallen. Het is een pasfoto op een identiteitskaart die iedereen in die tijd moest laten maken en altijd bij zich moest dragen. Mijn moeder kijkt enigszins bedrukt. Zo heb ik haar nooit gekend. Het moet ook een zware tijd zijn geweest. Ze was 35, inmiddels negen jaar getrouwd en had drie kinderen. Hoe zou het verder gaan in de toekomst? Rotterdam was net gebombardeerd. Het gerucht deed de ronde dat de Duitsers de Watergraafsmeer onder water wilden zetten. Wat zou er nog meer voor ellende volgen? Zou mijn vader zijn werk kunnen behouden? Ik ben van na de oorlog, dus ik weet niet veel van die donkere jaren. Hoe leefden mijn ouders toen? Wat dachten ze? Zou alles ooit nog goed komen?
Mijn moeder kwam uit Arnhem, waar ze op 4 april 1905 geboren werd als jongste dochter van Theodorus Sanders en Maria Reiniera Gerritsen. Haar ouderlijk huis stond in de Willemstraat, die loopt tussen de Klarendalseweg en de Roosendaalsestraat. Haar vader had een bakkerij. In 1929 had mijn moeder mijn vader ook in Arnhem leren kennen, waar ze destijds telefoniste was bij de AKU. Mijn vader was toen al 32.
Mijn vader en moeder hand in hand bij hun verloving, Arnhem 1930 (linksboven: Theodoor Sanders, mijn grootvader van moederskant)
Op 2 mei 1931 trouwden ze in de Sint Janskerk in Arnhem. Daarna gingen ze in Den Haag wonen. Mijn vader was inmiddels vanuit Amsterdam overgeplaatst naar Den Haag, waar ze een woning huurden in de Volkerakstraat, op nummer 46, voor 45 gulden per maand. Die straat ligt niet ver van het Station Den Haag Centraal. Ze hebben daar overigens maar kort gewoond. Wel werd hier in 1932 hun eerste kind geboren: mijn oudste zus Mariet. Daarna verhuisden ze naar Amsterdam, nadat mijn vader wederom was overgeplaatst. Daar zouden nog drie dochters ter wereld komen, telkens met een tussenpoos van zo’n vier jaar. In 1947 werd dan eindelijk de eerste en enige zoon geboren: Hubertus Johannes, de stamhouder van de Mousen. Mijn vader had jarenlang gebeden om een zoon. Elk jaar liep hij juist om die reden in zijn eentje De Stille Omgang in Amsterdam.
Toen ik zo’n jaar of acht was, moest ik met hem mee op die nachtelijke wandeling dwars door Oud Amsterdam. Ik heb nooit begrepen waarom, maar later hoorde ik dat het dankbaarheid was, omdat zijn gebeden waren verhoord. Vooral in het laatste oorlogsjaar zal hij veel gebeden hebben. Met mijn komst begon pas echt de bevrijding. Overigens werd de Stille Omgang tijdens de oorlog door het uitgaansverbod van de Duitsers in de nachtelijke uren niet gelopen. Maar na de bevrijding was de belangstelling hiervoor opeens ongekend. Op 15 maart 1945 – nog geen twee maanden voor de bevrijding – was het 600 jaar geleden geweest dat het Mirakel van Amsterdam zich had voltrokken. Het jaar daarop werd dit alsnog uitbundig gevierd in Amsterdam. Op 24 juni 1946 werd in het Olympisch Stadion voor deze gelegenheid een Mis opgedragen, waarbij meer dan vijftigduizend mensen aanwezig waren. Naar alle waarschijnlijkheid was mijn vader daar ook bij, maar zeker weten doe ik dat niet.
Viering 600 jaar Het Mirakel van Amsterdam, Olympisch Stadion, 1946. (Foto: Nationaal Archief)
Eigenlijk heb ik heel weinig van mijn vader. Ik ben ook niet technisch zoals hij, en bovendien zeer onhandig. Mijn vader kon met zijn handen alles maken wat hij met zijn ogen zag. Als een elektrisch apparaat het begaf, werd het door hem meteen gerepareerd. Ik kan nog niet eens een lamp indraaien. Ik ben ook wel eens verstrooid, dat was mijn vader nooit. Gisteren nog deed ik kattenbrokjes in plaats van koffiebonen in het espresso-apparaat. Als ik dit soort dingen niet al mijn hele leven had gedaan, zou ik me daar nu grote zorgen over maken. Maar ik ben nu eenmaal een warhoofd. Mijn vader was het tegendeel. Ik heb ook nooit veel met mijn vader gesproken. Hij was een man van weinig woorden. Eigenlijk heb ik mijn vader ook nooit goed gekend. Het verschil in leeftijd was groot. We scheelden exact een halve eeuw. Hij leefde met zijn hoofd in een andere tijd. Ik leefde in een tijd die nog moest komen. Het grote niets zat daartussen. Altijd was er die afstand tussen mij en de anderen. Ik was een kind dat geboren werd in een liefdevolle leegte. En toch was het beslist geen ongelukkige jeugd
In de kinderwagen eind jaren veertig tussen mijn zusjes Trees, Lucie en Cornelie (Mariet ontbreekt op de foto).
Mijn oudste zus Mariet vertelde mij eens dat het haar nog steeds niet duidelijk is wat mijn vader in de oorlog eigenlijk heeft uitgespookt. Hij was een nogal precieze en formele man, iemand die beslist geen onnodige risico’s nam. Niet iemand die in de wieg gelegd was om een verzetsheld te worden. Dat is hij dan ook niet geweest. Maar wat deed hij dan wel in al die jaren? Niet dat mijn vader voor de Duitsers was, integendeel. Wel had hij een Ausweis, waardoor hij in noodgevallen ook na acht uur ’s avonds over straat mocht. Kennelijk moest hij acuut kunnen komen opdraven in het hoofdgebouw van de PTT om daar aan de Duitsers tekst en uitleg te kunnen geven over speciale schakelingen of wat dan ook.
Volgens mijn zus deed hij daar ook wel eens iets wat de Duitsers niet mochten weten. Wat dat was, dat heeft ze als kind nooit vernomen. Wel herinnerde Mariet zich dat mijn vader eens midden in de nacht naar het PTT-kantoor is gegaan – drie kwartier lopen vanuit de Watergraafsmeer – en toen ook op kantoor de nacht heeft doorgebracht. Wat hij daar deed of moest doen heeft gedaan heeft ze hem nooit durven vragen. Misschien moest hij de sporen uitwissen van iets wat het daglicht niet kon velen of in ieder geval de Duitsers niet mochten zien. Hoe dan ook, hij moet die nacht behoorlijk in de rats hebben gezeten. Tijdens die nachtelijke wandeltocht door Amsterdam, zal hij zeker aan de Stille Omgang hebben teruggedacht. Misschien spookten de beelden van die tocht hem later ook nog wel eens door het hoofd, toen hij jaren later samen met mij de Stille Omgang liep. Maar wat hij in de oorlog deed zullen we nooit meer te weten komen.
Het getuigschrift van mijn vader voor de ambachtsschool in Sneek, 26 april 1916
Mijn vader was een selfmade-man. Door zelfstudie had hij zich opgewerkt binnen de PTT, na zijn examen voor de Ambachtsschool in Sneek op 26 april 1916. Hij stond erom bekend dat hij wonderlijke schakelingen kon aanbrengen. Zo wist hij te bewerkstelligen dat al zijn betrouwbare collega’s Radio Oranje konden beluisteren door op kantoor een geheim nummer te draaien. Hij had er eens speciaal genoegen in dat zij dit konden doen onder de ogen van hun ‘foute collega’s’ die van niets wisten. Onderwijl werden er nep-gesprekken gevoerd om de schijn op te houden dat er gewoon gewerkt werd. Afijn, het waren geen heldendaden en de oorlog heeft er ook geen dag korter door geduurd. Toch is het wonderlijk om dit soort dingen pas na zoveel jaren te horen. Dingen waar ik nooit met mijn vader over gesproken heb. Hij praatte er niet over en wij vroegen er niet naar. Zeker is inmiddels – en ook dat was mij tot voor kort niet bekend – dat mijn vader in 1946 een eervolle gratificatie heeft gekregen voor illegale activiteiten in de oorlogsjaren.
Dit soort dingen kleuren het beeld nu anders in, dat ik na al die jaren van mijn vader had gevormd. Soms denk ik wel eens hoe het zou zijn om hem nog één keer te kunnen spreken. En dan al die vragen te kunnen stellen die nooit eerder zijn gesteld. Alle verhalen van hem te horen, niet de grote, maar de kleine, over hoe het was in de oorlog en hoe die uiteindelijk is verdwenen. Er zijn in mijn familie geen erge dingen gebeurd. Iedereen heeft het overleefd en iedereen had uiteindelijk te eten, mede dankzij de familie in Friesland. En toch, juist het gewone leven van alledag is achteraf zo moeilijk voor te stellen. Hoe leefden mijn ouders? Wat dachten ze?
Nog iets wat wat mijn zus Mariet mij ooit vertelde. Meteen nadat de Duitsers waren binnengevallen heeft mijn vader voor 250 gulden – dat was een vermogen in die tijd – een radiotoestel van hoge kwaliteit gekocht, waarmee alle buitenlandse zenders goed kon ontvangen. Mijn vader wist meteen dat dit in de komende jaren heel belangrijk zou worden. Deze radio bouwde hij in een kast in de huiskamer, vlak onder het plafond, zodat hij staande op een stoep en met zijn hoofd in de kast thuis ook buitenlandse zenders kon luisteren, en Radio Oranje natuurlijk. Daarnaast was hij zendamateur en had hij al voor de oorlog op de slaapkamer een eigen zender gebouwd waarmee hij kon communiceren met zendamateurs uit de hele wereld. Toch denk ik niet dat hij daar tijdens de oorlog gebruik van heeft gemaakt. Dat was veel te gevaarlijk en mijn vader wist precies wat de Duitsers op dit gebied konden weten of niet konden weten.
Afijn, het moest een raar gezicht zijn geweest om mijn vader elke avond het zijn hoofd boven in de kast te zien verdwijnen. De kinderen werd het streng verboden om over dit soort dingen te praten op school of op straat. Want niemand was betrouwbaar in die tijd. Of mijn moeder dan ook meeluisterde weet ik niet. Hoe dan ook, ze hebben het vijf jaar uitgehouden met zijn tweeën ook in de hongerwinter, toen de inmiddels vier kinderen werden ondergebracht bij de Friese familie. Voor mijn moeder moet dat een zware tijd zijn geweest. Mijn jongste zus was toen nog heel jong. Zij werd geboren in 1943. Tijdens de hongerwinter werkte de telefoon niet meer, dus het enige contact tussen mijn ouders en de kinderen in Friesland verliep via brieven en ansichtkaarten die af en toe in Bakhuizen binnenkwamen.
Mariet, die toen twaalf jaar was, is toen even bang geweest dat ze mijn ouders nooit meer terug zou zien. Op een dag kwam er een brief waarin mijn vader verslag deed van de stand van zaken die behoorlijk somber was. Hij was bang dat het in Amsterdam net zo zou gaan als in Boedapest. Een groot bombardement zou aan alles een einde maken. Maar het liep goed af. De oorlog liep op zijn eind. Vanuit het bovenraam van het huis hebben mijn ouders in mei 1945 de voedselpakketten van de geallieerden als manna uit de hemel zien vallen. Het waren de tekenen van een nieuwe tijd. Er gloorde hoop aan de horizon.
De bakkerij van mijn grootvader in de jaren twintig, Willemstraat 22, Arnhem
In de herfstvakantie van 1966 – een half jaar na de dood van mijn vader – ben ik nog eens alleen met mijn moeder een dagje naar Arnhem geweest. Ze liet me toen de plekken van haar jeugd zien. De Willemstraat bijvoorbeeld, waar de bakkerij heeft gestaan. We zijn toen ook nog bij een jeugdvriendin langs geweest, die nog altijd in Klarendal woonde. We liepen over de Zijpendaalse weg, waar ze vroeger bij haar vader op de kar de broden aan huis bracht. Bij Musis Sacrum hebben we koffie gedronken, en ‘s middags wandelden we in het park Sonsbeek, waar tussen de geurende herfstbladeren een beeldententoonstelling was te zien.
Ook toen vertelde ze me over de oorlog en hoe die voorbij ging. Over de bombardementen op Arnhem de stad van haar jeugd, de stad ook waar ze mijn vader had leren kennen en waar ze samen hand in hand over de heuvels langs de Rijn hadden gelopen, bovenover en onderlangs… Je had er zo’n mooi uitzicht, zei ze dan. Daar was op 5 mei 1945 niet zo veel meer van over. Niet alleen door ‘De slag om Arnhem’ was de stad zwaar gehavend. In april werd de gebied rond de Grote Markt en de Sint Eusebiuskerk door de geallieerden gebombardeerd. (zie: hier)