Terug in Lutkewierum

Ramon van de Werken, Avondmaal, olieverf en emulsie op doek, 400 x 300 cm, 1986

Onlangs was ik weer even in Lutkewierum. Gefietst vanaf Leeuwarden. Een grijze lucht waar af en toe de zon doorbrak. Een lucht die tot nederigheid stemt. De horizon onderbroken door een zadeldaktoren. Lichtvlekken in de verte. De plaatsnamen voegen zich aaneen tot een gedicht: Britswert, Itens, Rien, Easterein, Boazum. Een ijzeren bruggetje. Een café. Een kaatsveld glooit tegen een rijtje huizen op. Een smal fietspad door het gras. De Slachte slingert hier door het land. Dit is Friesland op zijn mooist. Of zoals Willem Abma dichtte:

Kûbaard: om Wommels hinne

ik hâld fan de hertstocht fan de Wâlden
it smûke fan in beamwâl op ‘t Heechsân
it stege fan de klaai leit my ek nei
blommen fekken kleuren yn ‘e Bjirmen
de slinger fan de Slachte troch it lân

mar sljocht bin ik op Spannum en Kûbaard
dy sealtektoer, sa’n âlde pastorije
it stompe en it spitske byinoar
om Wommels hinne lizze hert en aard

en ik dichtsje en dichtsje my in bân
al dy fersen wurde rûte en wei
dy’t ik begean wol dy’t ik ferstean wol
en yn ‘e fersen steane loft en lân

Lang geleden heb ik hier in het kerkje van Lutkewierum op de kansel gedaan. De dag daarop werd daar in het Friesch Dagblad als volgt verslag van gedaan:

LUTKEWIERUM – De Provincie Friesland heeft het schilderij ‘Het 
Avondmaal’ van de kunstenaar Ramon van de Werken voor onbepaalde 
tijd uitgeleend aan de hervormde kerk van Lutkewierum. Het kunstwerk 
is gisteren feestelijk geïntroduceerd in de gemeente. Drs. H. J. Mous, 
secretaris van de Provinciale advies kommissie Beeldende Kunst 
Friesland, gaf een uitleg bij het schilderij. Burgemeester mr. J. O. E. 
Oldenziel prees de creativiteit waarmee bestaande gebouwen extra 
worden aangekleed. En ir. B. H. H. Muller, voorzitter van de Stichting 
Alde Fryske Tsjerken liet zich in soortgelijke bewoordingen uit. De 
kleine gemeente van Lutkewierum heeft er de laatste jaren al vaker 
blijk van gegeven open te staan voor ‘kunst in de kerk’. Het werk van 
Ramon van de Werken zal onder meer uitgangspunt zijn bij enkele vieringen later dit jaar.

Bij het opruimen van oude spullen vond ik gisteren een papier terug waarop mijn verhaal van destijds te lezen staat. Het ging als volgt.

***

Toen ik onlangs bij Ramon van de Werken op bezoek 
was op zijn atelier in Dokkum, om nog eens met hem te 
praten over zijn beweegredenen om juist voor deze voor
stelling te kiezen, was één van de eerste dingen die 
hij mij vertelde, hoe een dominee, die hij goed kende, 
op dit schilderij had gereageerd. Na lang kijken en 
aarzelen kon hij zijn conclusie in één zin samenvatten: ‘Dit is geen christelijke voorstelling, dit is ouder, 
dit is cyclisch.’ Ik ben geen theoloog, dus ik zal mij niet al te zeer gaan verdiepen in oudtestamentische, Perzische of wellicht zelfs Indische bronnen, waarmee dit beeld te 
duiden valt. Wat mij opvalt is, dat dit beeld kennelijk 
zo’n krachtige lading heeft, dat het aanleiding geeft 
tot een dergelijke reactie. Als kunsthistoricus heb ik 
geleerd om te proberen jezelf bewust te maken van wat je 
kunt zien. Eerst beschrijven, wat het oog waarneemt en 
daarna pas interpreteren. Welnu, wat zien we hier?

Twee figuren zitten op de voorgrond, in de benedenhelft 
van het beeldvlak, symmetrisch ten opzichte van elkaar. 
Het zijn elkaars spiegelbeelden. De linker neemt met de 
linkerhand, de rechter met de rechterhand een stuk brood van de schaal. Daarboven is een worsteling te zien 
van ineen gestrengelde figuren, die bijten in elkaars 
ledematen. Zij bevinden zich op de achtergrond, verspreid 
over het beeldvlak, niet gehinderd door de zwaartekracht 
die de figuren op de voorgrond beneden houdt. In de 
kleurstelling van het totale beeld spelen de drie primaire kleuren een centrale rol: de figuur links is geel, 
de figuur rechts blauw, de figuren op de achtergrond 
rood. De figuren op de voorgrond zijn meer uitgewerkt, 
gemodelleerd in licht en schaduw, terwijl de achtergrondfiguren slechts met grove verfstreken, harde lijnen en 
complementair kleurcontrast zijn aangeduid.

In zijn vormaspecten wordt de kracht van het beeld bepaald door enkele elementaire componenten. De strenge 
symmetrie tussen links en rechts, de asymmetrie tussen onder en boven, het geaccentueerde kleurgebruik dat is teruggebracht tot zijn meest elementaire contrasten. Dat alles geeft het 
beeld alleen al in zijn formele kwaliteit een dwingend, 
icoonachtig karakter met een frontale aanwezigheid. Het oog heeft geen enkele uitwijkmogelijkheid. Het moet voortdurend kiezen tussen voor- of achtergrond. Een middenplan is er niet. Er is ook geen perspectivisch standpunt, van waaruit het hele beeld als één voorstel
ling in één keer te vatten is. Hierdoor wordt met formele middelen een vervreemding bewerkstelligd, die de 
voorstelling een archaïsch en symbolisch karakter geeft.

De inhoud van de voorstelling sluit aan op deze formele 
opbouw. Het thema Avondmaal’dwingt tot duiding. De 
figuren, die elkaars spiegelbeeld vormen, kunnen niemand 
anders zijn dan Jezus en Judas, de hoofdrolspelers. De figuren op de achtergrond zijn de figuranten, de 
apostelen. Deze figuren op de achtergrond zijn in een 
gevecht gewikkeld over de schuldvraag. Zojuist hebben 
wellicht de woorden van Lukas, hoofdstuk 22, vers 21 
geklonken:

“Doch ziet de hand desgenen die Mij verraadt is mét 
Mij aan tafel. En de Zoon des mensen gaat wel heen 
gelijk besloten is, doch wee die mens door welke 
Hij verraden wordt. En zij begonnen onder elkander te vragen wie van hen dat toch mocht zijn, die dat 
doen zou. En er ontstond twist onder hen, wie van 
hen zou de voornaamste zijn. En Hij zeide tot hen: ‘De koningen der volkeren heersen over hen, en die 
de macht over hen hebben worden weldadige heeren 
genoemd. Zo moet gij niet handelen, maar wie. 
onder U de voornaamste is, moet als de jongste 
wezen, en wie bevelen geeft moet zijn als iemand 
die dient.”

Ik heb met opzet deze passage uit het Evangelie van
 Lucas gekozen, omdat ik meen dat juist bij deze 
Evangelist de essentie van het verraad van Judas is terug te vinden, die voor Ramon van de Werken wellicht aanleiding is geweest voor zijn schokkende voorstelling. Want ondanks, of dankzij, alle formele effecten 
ligt de schok van dit beeld natuurlijk in de evenwaar
digheid, de gelijkheid, de symmetrie van de figuren 
Judas en Jezus. Beiden spelen een rol in het spel, dat 
Jezus heeft doorzien. Maar wat heeft Judas doorzien? 
Wie zal zeggen wat goed is en wat kwaad? Jezus is de 
heerser die onderdanig is. Maar wie zal zeggen dat 
Judas in de nederigheid die Jezus preekt, juist zijn 
ondergang ziet aankomen? Zijn verraad is een verzet 
een fatale keuze die noodzakelijk is, omdat beiden het 
spel – je zou bijna zeggen het complot – dóór hebben. 
Jezus moet gekruisigd worden, alleen al om het Joodse volk te sparen voor de meedogenloze represailles van de Romeinse bezetters. Het verraad is evenzeer een 
opstand, fataal maar noodzakelijk, verderfelijk in zijn intentie, maar uiteindelijk dezelfde zaak dienend.

Het schilderij van Ramon van de Werken stelt een vraag. 
En ik heb niet de bedoeling deze vraag te beantwoorden, want als ik eerlijk ben, weet ik het 
antwoord niet precies. De vraag gaat over het existentiële probleem of integriteit in deze wereld mogelijk is. Elke daad van verzet encailleert zich met het 
kwaad, maar nederigheid en onthechting laten het kwaad 
passeren. Wie zegt dat de cirkel met de komst van Jezus 
doorbroken is, hoeft slechts om zich heen te kijken om 
het tegendeel bewezen te zien. Wie zegt dat de cirkel 
zich altijd weer sluit, miskent de daad van verzet, van waaruit vooruitgang mogelijk zou zijn. De vraag van 
goed en kwaad is een voortdurend dilemma, waaraan niet 
valt te ontsnappen. Vuile handen zijn voor alle hoofdrolspelers weggelegd.

Ik probeer hiermee een betekenis aan deze voorstelling 
te geven, vanuit de tekst, de bron, die wellicht ook 
voor Ramon van de Werken aanleiding is geweest voor 
zijn interpretatie van het Avondmaal. Maar de betekenis 
van een schilderij ligt nooit in één laag, maar in verschillende lagen onder elkaar. Als we deze betekenis volledig – zoals dat heet iconologisch – willen duiden, 
dan zullen we ook opgravingen moeten doen naar de tweede
 en derde betekenislaag. Zoals een geograaf het aardoppervlak beschrijft en een geoloog onderzoek doet naar de 
lagen, die daar onder in de aardkorst verborgen liggen, zo beschrijft een iconograaf de betekenis van een voor
stelling, maar graaft een iconoloog dieper. Hij gaat op zoek naar de configuraties die in een voorstelling 
zijn te herkennen en die te verbinden zijn met de patronen waarin een kunstwerk is ontstaan, de context, de 
tijdsgebonden situatie, de korst van de cultuur of het 
vage begrip ‘Zeitgeist’.

En in een laag daaronder bevin
den zich wellicht ook de oerbeelden en de archetypen, die in steeds nieuwe gedaanten opduiken en van gedaanten 
veranderen in perioden dat er sprake is van een breukvlak of een stroomversnelling in de cultuur. Afgezien van de vraag of het mogelijk is om bij een 
eigentijds kunstwerk deze tweede en derde laag te 
kunnen onderscheiden, wil ik voor dit schilderij een 
poging doen om enige fragmenten op te graven, fragmenten 
die op zichzelf misschien niet meer dan scherven zijn, 
maar met elkaar een aanzet kunnen geven om de illusie 
van een totaalbeeld op te roepen.

Er bestaat een theorie dat er twee belevingen zijn van 
tijd. De tijd die lineair vooruitloopt en de tijd die 
cyclisch in een cirkel ronddraait. Ik ben mijn verhaal 
ongeveer tien minuten geleden begonnen en ik zal mijn 
verhaal over ongeveer tien minuten na nu beëindigen. 
Ik kan de illusie hebben dat ik mij thans op het middelpunt van een rechte lijn bevind, maar wie geeft mij ongelijk als ik beweer, dat ik op een cirkel sta
 met een hele grote omtrek, waarvan ik slechts een 
heel klein deeltje zie, zodat altijd de illusie blijft bestaan, dat ik mij voortbeweeg op 
een rechte lijn, terwijl ik in feite voortdurend in cirkels beweeg. Er zijn filosofen die beweren 
dat de cyclische beleving van de tijd veelal samenvalt met culturen, waarin meerdere Goden naast elkaar bestaan, of waar sprake is van een onpersoonlijke God, dat wil zeggen: alles is God. Griekse, 
Perzische en Indische culturen zijn voorbeelden 
daarvan.

De lineaire beleving van tijd daarentegen 
zou samenvallen met culturen waar sprake is van één 
enkele en persoonlijke God. De lineaire tijdsbeleving die in de Griekse oudheid zich aankondigde, zou met de opkomst van het Christendom definitief 
zijn bevestigd. Met de theologie is ook de teleologie 
ontstaan, de gedachte dat alles een einde en een doel 
heeft. De prefiguraties in het Oude Testament vinden 
hun vervulling in het Nieuwe, maar daarna ontstaat de vooruitgang ten opzichte van de tijd die achter 
ons ligt: de wetenschap, de evolutie, de dialectiek, 
de klassenstrijd, de technologie.

Eigen aan het lineaire tijdsbesef is het begrip van de 
vrije wilsbeschikking van de mens, die zijn lot in eigen handen neemt en deels onafhankelijk wordt van het noodlot. Als de tijden niet terugkeren in een 
eeuwige wederkeer, ben IK het, die de tijden kan veranderen. Maar met deze vrije keuze komt ook een eigen 
verantwoordelijkheid in beeld: de moraal, de ethiek, het besef van goed en kwaad, die geen vaste gegevenheden zijn, maar die in elke situatie opnieuw moeten worden getaxeerd en gedefinieerd. Dat is, om kort te gaan, de geschiedenis van het christendom.

In onze tijd is er iets aan het veranderen in het 
lineaire tijdsbesef. Het vooruitgangsdenken is steeds 
minder vanzelfsprekend aan het worden, niet alleen op 
het terrein van de economie, maar ook op dat van de 
geschiedenis en zelfs van de exacte wetenschappen. Er dienen zich talloze richtingen aan, waarin het 
denken zich kan ontwikkelen. De geschiedenis kan ook op talloze manieren worden gereconstrueerd, al naar gelang het standpunt dat we kiezen, en in de fysica is in laatste instantie geen onderscheid meer te maken tussen een werkelijkheid, die door mij in een
 waarneming wordt ervaren, of een werkelijkheid die door mij in een waarneming wordt gecreëerd.

Hedendaagse kosmologen worstelen met de structuur van ruimte en tijd. Is het heelal gekromd? Is ons bewustzijn op kwantumniveau verweven met de structuur van het universum? Heeft het heelal de topologie van de holle of van de bolle spiegel? Is de ruimte van het heelal oneindig of alleen maar gigantisch groot? Is de ‘Big Bang’ het begin van een eindeloze tijd? Of eindigt de tijd in een ‘Big Crack’, waarna alles opnieuw begint? De wetenschap wordt perspectivisch en relativistisch. Het archimedische punt van de kennis, van waaruit alles ooit verklaarbaar zou worden, is aan het vervagen. De tijd 
gaat weer ronddraaien. Het einde is zoek.

Met deze constatering komt een archaïsch beeld in 
zicht. Het cyclische zou opnieuw het dualisme impliceren, de evenwaardigheid van goed en kwaad, de her
nieuwde overgave aan het noodlot of het complot van 
de wereld, het fatalisme en het verdwijnen van de 
vrije wilsbeschikking, het vervagen van de verant
woordelijkheid en de ethiek. In de geschiedenis van 
het christendom is deze traditie van het dualisme en 
het cyclische altijd in de schaduw gedrongen, verdreven naar de ketterse traditie van de Manichaërs, de Katharen en in laatste instantie naar de Antichrist 
van Nietzsche met zijn Jenseits von Gut und Böse en 
zijn leer van de eeuwige wederkeer.

Terug naar de voorstelling van het Avondmaal van Ramon 
van de Werken, zou wellicht de gedachte kunnen 
opkomen dat ik erop uit ben dit beeld te plaatsen in 
een ketterse traditie van het christendom. Het tegendeel is echter het geval. Het cyclische en het dualisme 
dienen zich niet aan in de schaduw van het christendom, 
maar in de wereld waarin wij leven, en dit schilderij 
getuigt daarvan. De christelijke traditie zal zichzelf 
moeten hernieuwen, zichzelf moeten vertalen in deze 
tijd, nieuwe beelden moeten opzoeken, waarin oude ge
dachten een nieuwe lading kunnen krijgen, juist om zich 
zelf trouw te kunnen blijven. Voor de kunst is hierin – 
wie weet – een bemiddelende functie weggelegd.

Er is een Duits woord, waarvoor wij geen vertaling hebben: ‘Vermittlung‘. Kunst als middelaar om het erfgoed 
van christelijke ideeën te vertalen in een nieuwe tijd. 
Er is geen keus: vasthouden aan een wereldbeeld met een 
lineair tijdsbesef houdt de moraal in stand, maar staat 
onmachtig tegenover de nieuwe cyclische denkbeelden, 
die zich onontkoombaar aandienen. Een rücksichtloze overgave aan het nieuwe, cyclische, fatalistische, zo u 
wilt postmoderne denken, houdt echter een nog groter 
gevaar in: eindpunt onverschilligheid. Het christendom zal op zoek moeten gaan naar zijn eigen cyclische traditie om te overleven en antwoord te geven op de problemen van deze tijd. En misschien was heel in de verte 
dat het wel, waar de theoloog Karl Barth op doelde, toen 
hij zei, dat er maar zeer weinig christenen zijn, die de 
gedachte kunnen aanvaarden, laat staan durven geloven 
- wat in feite de cyclische sluitsteen van het christendom vormt – dat Christus letterlijk als mens terug zal komen in deze wereld.

Toespraak uitgesproken ter gelegenheid van de installatie van het schilderij ‘Avondmaal’ van Ramon van de Werken in het kerkje van Lutkewierum op 15 juni 1987.