In het spoor van Joseph Beuys

4 april, 1980(3)0001

Geert Duintjer, 1973

4 april, 1980(3)0001

Notitie Geert Duintjer, januari 1973

4 april, 1980(3)0001

Josse de Haan, beeld-tekst-collega, 1973

‘Op de surrealistische poëziemiddag/avond in het Fries Museum op 23 september 1989 – tgv het begin van de surrealistische tentoonstelling DE AUTOMATISCHE VERBEELDING lazen 11 dichters voor en werden er acts gepresenteerd. Geert Duintjer presenteerde ‘piece for eater’ en las ’s avonds gedichten voor (met o.a. Jan Elburg, Fleur Bourgonje, Steven de Jong, Tsjebbe Hettinga en anderen. De titel van die voorleessessie was ‘in nulle troch it each’. Geert vermeldt dit ook op zijn blog met werk. Later toen ik in Hemrik woonde had ik frequent contact met Geert in Gorredijk. Ik had graag gedichten van hem gepubliceerd in de twee landstalen, maar dat is er nooit van gekomen. Hij was heel kritisch op zijn werk, en vond in zijn hart een bundel te konformistisch. Ik probeerde dat te ontzenuwen, maar het is nooit gelukt. Zijn poëzie was apart, en heel bijzonder. In ‘Kidelstiennen heine en slaan’ staat het essay Frysk bûten de stringen, Surrealisme yn it Frysk Museum (LC, 6 sept. ’89). Een roerige tijd, maar wel heel inspirerend.’

Aldus Josse de Haan in een mail die ik een paar haar geleden van hem ontving. Ik heb het nog even nagezocht in het digitaal archief van de LC. Daar las ik dat Josse ook de belangrijkste dichter van het Friese avant-garde tijdschrift Quatrebras (1954-1968) had uitgenodigd: Hessel Miedema. ‘Dy hie der gjin ferlet fan om hjir as in fossyl te kyk te stean,’ zou Miedema geantwoord hebben. Dat verbaast me niets. Ik hoor het deze eigengereide Fries zo zeggen. In het begin van de jaren zeventig heb ik Hessel Miedema in Amsterdam nog als docent meegemaakt tijdens mijn studie kunstgeschiedenis. Hessel Miedema, die volgens Wikipedia werd geboren op 21 januari 1929 in Sneek, overleed op 14 April 2019,  92 jaar oud. Een krasse leeftijd voor iemand die geen fossiel wil zijn, maar dat is een ander verhaal.

Bij de begrafenis van Geert Duintjer, inmiddels als weer zeven jaar gelden, sprak ik onder meer met de dichter Peter van Lier die mij ook wees op de poëzie van Geert Duintjer. Eerlijk gezegd kant ik die kant van het kunstenaarschap van Geert niet. Wel wist ik dat hij een goed klarinet speelde, vooral free jazz. Erik Hesmerg, die met zijn vrouw Petra ook bij die begrafenis aanwezig was, vertelde mij dat het pan bestond voor boekuitgave over het werk van Geert Duintjer. Om die reden ben ik laten meet Eric en Petra nog bij de weduwe van Geertd Duintjer in Antwerpen geweest. Dat boek si er helaas nooit van gekomen.

Het zou mooi zijn als de generatie van Geert Duintjer, die in de jaren zestig en zeventig naar voren trad, wat meer in beeld komt. De radicaliteit van hun kunstopvatting werkt inspirerend in deze tandeloze tijd en wekt vaak bewondering bij jonge kunstenaars. Bas Jan Ader is misschien wel het grote voorbeeld van deze laatste avant-gardisten. Het werk van Geert Duintjer heeft in sommige opzichten verwantschap met dat van Bas Jan Ader. Vooral in diens laatste werk – In search of the miraculous – komt iets beeld als de radicale zoektocht naar het sublieme op de grens van leven en dood, een radicaliteit die ook in het werk van Geert Duintjer is terug te vinden.

4 april, 1980(3)0001

Silvia Steiger, 1973

In 2015 was er in Museum Belvedère een overzichtstentoonstelling van het werk van Silvia Steiger. Ook zij behoort tot de generatie van Geert Duintjer en werd in hetzelfde jaar geboren: 1941. Hopelijk zal ooit een van de Friese musea belangstelling gaan krijgen voor een overzichtstentoonstelling van Geert Duintjer. Ook het Groninger Museum zou een mogelijkheid zijn, want Geert Duintjer werd geboren in Veendam, waar zijn vader directeur was van een fabriek. Op de begrafenis sprak ik ook twee oudere familieleden van hem die uit Duitsland kwamen. Kennelijk heeft zijn familie ook een Duitse tak.

Als je nagaat wat de inspiratiebronnen zijn geweest voor het kunstenaarschap van Geert Duintjer, dan liggen die ook eerder in Duitsland dan in Nederland. Geert had grote bewondering voor Joseph Beuys, die hij ook persoonlijk heeft ontmoet. Dat vertelde hij mij in 2002 toen ik samen met en Atze Hoogeveen een performance-manifestatie voorbereidde die overigens nooit van de grond is gekomen. We hadden grootse plannen om een aantal belangrijke performancekunstenaars – onder wie Marina Abramovic – uit te nodigen om naar Friesland te komen. De Friese wortels van van Joseph Beuys zou nog altijd een mooi thema kunnen zijn voor een kunst-manifestatie. Louwrien Wijers, die Joseph Beuys goed heeft gekend, vertelde me ooit dat ze uit Beuys’ eigen mond gehoord heeft dat zijn voorouders uit Friesland komen.  Beuys wilde altijd nog eens naar Friesland terugkeren.

In 2004 presenteerde Gryt van Duinen, als artistiek leider van het Frysk Festival, het plan voor een manifestatie bestaande uit vier projecten. Een daarvan zou gaan over de Friese periode van Gerard Reve. Cees Bylstra zou een compositie-opdracht krijgen voor een Reviaanse Mis. Toen Cees Bylstra in 2004 overleed, kwam de performance en geluidskunstenaar Toine Horvers in beeld. Een ander project was gewijd aan het thema ‘Joseph Beuys in Friesland’. Het zou gaan over de invloed van Beuys op de jonge Duitse kunstenaars van wie in de jaren zestig en zeventig een aantal in Friesland terecht kwamen. Friesland kwam in die jaren in de branding van de tijd terecht toen de golf van Fluxus ook overwaaide naar de lege ruimte van het Friese landschap. Onlangs vond ik de tekst terug, waarin ik dit plan destijds in kort bestek uiteen heb gezet. De tekst is in briefvorm geschreven en werd voorafgegaan door een citaat van Gerard Reve.

Beste Gryt,

De wind waait van de Waddenzee, de Zuiderzee of de meren, en verveelt wel eens wegens hare kracht en rumoerigheid, want er is hier nergens een beschutting. Het landschap is van horizon tot horizon bijna leeg, vol eenzaamheid en zwaarmoedigheid’.

Gerard Reve

Aanvankelijk was het de bedoeling de reis te koppelen aan een ‘Ode aan Joseph Beuys’. Jij had contact gehad met Felix Droese en zo kwamen we op het idee iets te doen met alle leerlingen van Beuys, die ooit in Fryslân gewoond en gewerkt hebben. Vooral in de jaren zeventig is er een kleine invasie geweest van Beuys-leerlingen, die vanuit Düsseldorf, waar Beuys destijds doceerde aan de kunstacademie, in het hoge onbesmette noorden neerstreken. Zij zochten een plek, die niet door culturele informatie van buiten was (of werd) aangetast. Fryslân was in die tijd kennelijk de ideale witte plek op de kaart. Een streek waar het goed toeven was en waar bovendien – zoals Louwrien Wijers mij later 
vertelde – ‘goede aardstralen in de grond bleken te zitten’. Andere Friese Beuys-Ieerlingen uit die tijd waren: Fritz Rahmann, Sylvia Steiger en Benno Reichart.

Verder zat hier eind jaren zestig ook heel even Ben d’Armagnac, waar Louwrien Wijers een biografie over schreef, en een kolonie radicale experimentelen die afkomstig was van de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Tenslotte kwam in de jaren zestig De Bende van de Blauwe Hand opzetten o.l.v. van Paul Panhuysen. Al deze initiatieven hadden weinig of geen onderling contact. Rahmann is inmiddels professor in Berlijn, nadat hij een tijd in Azië heeft gezeten. Silvia Steiger woont en werkt in Amsterdam en van Benno Reichart is weinig meer vernomen. Eerst ontdekten we dat er najaar 2002 – al een tentoonstelling ‘Beuys in Fryslân’ was geweest in Het Museum Smallingerland. Na een gesprek met Jaap Bruintjes kwamen we op het idee om festival en tentoonstelling aldaar te koppelen aan een reis door de Noord- Oosthoek. Vervolgens kwam Louwrien Wijers in beeld met haar Dalai Lama verhaal. Misschien, zo dachten we, was er een koppeling mogelijk met de Stoepa van Hantumhuizen. Bovendien – zo mailde Louwrien Wijers – zou Beuys Friese wortels hebben!

Een gesprek met Felix Droese hielp ons een beetje uit de droom. Hij waarschuwde ons voor een ongezonde exploitatie van de Beuys-mythe (“namefucking”) en was bovendien slecht te spreken over de tentoonstelling in Museum Smallingerland, die bij de nabestaanden van Beuys niet goed gevallen was. Wel wees hij op een ander thema: het kruis bij Beuys. Hier waren we een beetje huiverig voor, gezien het hoge reli-gehalte dat het festival hiermee zou krijgen naast de Roomse Reve-reis. Toch heb ik het Beuys-thema nooit geheel los willen laten. In september nog heb ik aan Siem van der Woude van Tresoar gevraagd om de Friese roots van Beuys nog eens te onderzoeken. Hij vond echter geen aanknopingspunten en verwees me naar Nijmegen. Ik was van plan om daar in het najaar naar toe te gaan, maar het is daar bij gebleven. Ondertussen had zich een wat ruimer thema aangediend: het verlangen naar het (hoge,lege) noorden. Dat was immers wat de Beuys-leerlingen naar Fryslân dreef. Eigenlijk hetzelfde verlangen wat Reve eerder hierheen had gevoerd. Ik heb je nog eens een citaat gemaild van Reve waar hij spreekt over het lege Friese landschap dat hem benauwt en tegelijk fascineert.

Bovendien zei Droese dat de streek boven Dokkum aan de noordkust zo’n beetje het laatste stukje vaste land van West-Europa is, waar je in een rechte lijn omhoog naar de noordpool kunt reizen zonder land of eiland tegen te komen. Ik heb dit gecheckt op de wereldbol: het klopt bijna maar net niet helemaal). Het verlangen naar het noorden zou een algemeen thema kunnen zijn, dat juist in de Noord- Oosthoek op zijn plaats kon vallen. Zo hebben we nog eens gepraat met de wethouder van Dongeradeel, Ate Oosterhof, om meer te weten te komen over de streek (de eenzame Duitser die al jaren in het riet woont!) en om ook eigenaardige plekken te traceren. Van de rondrit die we hebben gemaakt, staan notities op de kaart (bijlage) en heb ik nog een aantal foto’s. Na afloop van deze rondrit hebben we op het terras in Birdaard nog even gebrainstormd over de invulling van een en ander. Zo dachten we aan een fietsroute langs enkele locaties die dicht bij elkaar liggen, en misschien een wat grotere route, die vrijblijvend per auto kon worden afgelegd. Wat de invulling betreft waren er eigenlijk alleen nog wat losse ideeën, zoals:

*Opdrachten aan jonge kunstenaars, bijvoorbeeld eindexamenstudenten van het Frank Mohr Instituut in Groningen (tweede fase opleiding voor nieuwe media).

*Een koppeling met een project op Internet (bijvoorbeeld i.s.m. ‘Dit Eiland’ op Ameland, 
die internetprojecten uitvoert i.s.m. Park 4DTV in en het Sandberg Instituut in Amsterdam.

* Eventuele samenwerking met Media Art Friesland, bijvoorbeeld Nadine Bors als 
gastcurator.

* Een tentoonstelling met publicatie over de avant-garde in Friesland in de jaren zestig en zeventig.

*Opdrachten aan musici (vooral nieuwe en experimentele muziek), omdat dit goed aan zou sluiten bij de tijd van Beuys. We hebben de naam van Paul Panhuysen genoemd, maar ook Hoite Pruiksma die een groot drijvend geluidsobject in de aanbieding had. Alsook de stichting Priem in Groningen. Geluidskunst. Landelijk is hier een kleine groep kunstenaars mee bezig, vaak met gebruik van elektronische technologie, Peter Sijbenga.

* Friese dichters die op locatie iets zouden kunnen doen (Wattou-achtige verbindingen 
met beeldende kunst op locatie), Tsead Bruinja en een locale dichter wiens naam ik 
kwijt ben.

* Een dansperformance (bewegingskunst) op locatie (bij de sluizen van Ezumazijl?). Ik heb even gedacht aan Moeno Wakamatsu, een Japanse Botuh-danseres, die in sep
tember in Leeuwarden is geweest.

*Een reisleider. Ik heb voorzichtig al eens Josse de Haan gepolst, want hij is al enige 
tijd bezig met een studie naar de avant-garde in Friesland in de jaren zestig. Hij was 
zeer enthousiast. Misschien, zo bedenk ik me nu, moet hij ook nog even bericht heb
ben.

Ach … Das war einmal… Nog iets anders. In 2014 ontving ik per post de dichtbundel Skuttingskroat van Josse de Haan. Het is een bundel experimentele gedichten die in 1974 verscheen bij de Koperatieve Útjowerij. Het zijn ‘stapelfersen’ zoals Josse de Haan het noemt in de colofon van de bundel. Ze ontstonden nam het lezen van taalkundige Noam Chomsky, de pionier op het gebied van de transformationeel-generatieve grammatica. ‘Oars sein Chomsky hat er net sa’n soad mei te krijen, mar dat neukt net, is it net wier,’ scheef Josse in de colofon.

4 april, 1980(3)0001

Het omslag riep bij mij allerlei associaties op. Ten eerste: de foto waarop Silvia Steiger is te zien, schietend met een pistool. En dan de poëzie zelf natuurlijk: twee boodschappenlijstjes, de ene uit 1923, de andere uit 1973. Ik moest denken aan de poëzie van ‘gevonden teksten’ van Peter Handke. In verband daarmee liet Josse de Haan mij weten: ‘Peter Handke is/was een favoriet van mij – o.a. zijn aforismen. In mijn boekje Fyts mei wynflessen (KU, ’95), staan mijn aforismen, uiteraard afgekraakt door Veenbaas.’

Naar Peter Handke heb ik ook verwezen in mijn tekst voor het boekje over Silvia Steiger, dat in februari 2014 verscheen n.a.v. van haar tentoonstelling in Museum Belvédère. Tot slot nog een passage uit die tekst:

In haar inleiding voor de catalogus Personal Worlds verwees Antje von Graevenitz in 1978 naar de woorden van Paul Klee die ook Silvia Steiger hebben geïnspireerd: ‘Kunst is geen 
weergave van wat zichtbaar is, maar maakt zichtbaar.’ In het werk van kunstenaars, herkende Von Graevenitz de tendens om de gewone dingen van het dagelijkse leven te tonen in situaties waarin zij fungeren als ‘metaforen’ – ‘dat wil zeggen dat zij het middel zijn om iets 
poëtisch te laten zien. Zo schrijft Von Graevenitz: ‘Vaak krijgt het werk door deze toegevoegde, lyrische 
betekenis een mystieke dimensie; de zichtbare voorstellingen impliceren méér dan zij laten zien. Zo worden visies 
”visioenen” en omgekeerd.  Er leek sprake te zijn van een nieuw soort innerlijkheid – ‘die neue innerlichkeit’- Het  werk dat vanuit deze houding vervaardigd werd berustte veelal op gemoedsbewegingen en -toestanden of een “sculpturaal” gevoel.

Von Graevenitz verwijst daarbij naar de titel van een bundel van Peter Handke’s poëtische teksten uit 1969: Die Innenwelt der Aussenwelt der Innenwelt 
(De innerlijke wereld van de buitenwereld van de innerlijke wereld). Die poëziebundel van Handke bestaat uit een aaneenschakeling van allerlei soorten teksten, vaak pasklaar gevonden, zoals de opstelling van een voetbalelftal of een hitparade uit Japan, maar ook wonderlijke dialogen, fragmenten van toneelstukken en teksten die veel weg hebben van concrete poëzie, maar dat toch ook niet echt zijn. Handke was kennelijk op zoek naar een nieuwe ‘grensruimte’ tussen het subjectieve en het objectieve. In de twintigste-eeuwse filosofie is er vaak op gewezen dat het subjectieve en het objectieve niet los van elkaar gezien kunnen worden. Peter Handke trok daaruit de uiterste consequente. Taal was een geheim verbond tussen een afzender en datgene waar de taal naar verwees. Tussen de woorden en de dingen. Maar wat gebeurde er in de grensruimte? Wat gebeurde er precies tussen de woorden en de dingen?

Als je die vraag van Peter Handke in verband brengt met het werk van Silvia Steiger, dat zich na het midden van de jaren zeventig heeft ontwikkeld, dan wordt iets van een patroon zichtbaar in de enorme verscheidenheid die zich als eerste indruk aandient. Eenheid in verscheidenheid, die woorden zijn typerend niet alleen voor haar oeuvre in zijn totaliteit, maar ook voor het proces van desintegratie dat zich in de jaren zeventig in de kunst voltrok, juist in een periode dat het concept van haar werk zich uitkristalliseerde.

Dat is de filosofische context van de nadagen van het modernisme, de context ook van een generatie. Van de artistieke erfenis van die generatie wordt nu de balans opgemaakt. Ze zijn de laatste avant-gardisten, de feestgangers van het laatste uur die in de feestroes bleven hangen toen het feest al bijna voorbij was. The party is nearly over, but the guests are going to stay,’ schreef John Cage in 1973. Een aantal ooggetuigen leeft nog. Anderen al niet meer. Het zou mooi zijn als het complete verhaal van die generatie van Joseph Beys nog eens op schrift wordt gesteld. En te beginnen… in Friesland.