Het algoritme van de waan
Als je het geval Hitler beziet in het perspectief van de bekering van Paulus is het nog maar de vraag of epilepsie de enige verklaring is voor de plotselinge bekering. We zullen de figuur van Paulus tekort doen als we zijn plotselinge ommekeer uitsluitend op grond van een aangetast brein verklaren. Paulus werd gekweld door een onhoudbaar innerlijk conflict. Als christenvervolger was hij al eerder gefascineerd geraakt door het christendom. Deze spagaat in zijn gedrag zocht wellicht onbewust een uitweg. Het gevolg was dat Paulus op weg naar Damascus plotseling stemmen ging horen en door blindheid geslagen werd. (Handelingen 9:1-19, 22:3-16 en 26:9-18) Paulus kreeg het waanzinnige idee dat God zijn opvatting over Zijn eigen schepping had gewijzigd.
We gaan het anders doen, had God bij zichzelf gedacht. Hij zou de wereld gaan redden. Zo had Hij niet alleen de dood weten te verslaan door zijn eigen Zoon uit de dood te laten opstaan, Hij zou ook het kwaad gaan verslaan door Jezus op aarde te laten terugkeren. Die blijde boodschap moest verkondigd worden. Dat was de roep van boven die Paulus op weg naar Damascus gewaar werd uit de stem die hij hoorde in zijn eigen brein. Had hij het daar maar gelaten, zou je zeggen. Een waan is al erg genoeg, waarom moet dan zonodig de hele wereld in die waan worden gebracht? Waarom moesten de christenen gaan ‘geloven’? Een mooi idee over de wereld kun je toch ook gewoon overnemen en aanvaarden?
De overgeleverde verslagen van dit bekerings- of roepingsvisioen spreken elkaar overigens op verschillende punten tegen. Bart D. Erhman wijst hierop in zijn studie De God van Galilea, hoe een verboden religie de wereld veroverde (2018). De ene keer horen de metgezellen van Paulus niet de stem, maar zien ze wel het licht. In de volgende versie horen anderen de stem wel, maar zien het licht niet. De ene keer storten ze met zijn allen vol ontzag ter aarde, in een andere blijven ze gewoon staan. In de ene versie wordt Paulus opgedragen naar Damascus te gaan, in een andere gebeurt dat niet en krijgt hij direct aanwijzingen van de innerlijke stem.
Deze onduidelijkheid in de gang van zaken heeft iets gemeen met het Pasewalk-visioen van Hitler waar ook meerdere versies van bestaan. Hoe dan ook, Paulus mag dan evenals Hitler een neurotische dwingeland zijn geweest, de effectiviteit van zijn evangelische zendingsdrang en zijn grote organisatorische gaven kunnen niet worden miskend. Aan de crisis in het brein van Paulus hebben we de verspreiding van het christendom te danken, want zonder Paulus was deze religie een obscure sekte gebleven aan de rafelrand van het Romeinse Rijk.
Als je deze overeenkomsten overziet blijft de vraag staan wat de voorwaarden zijn voor een transformatieproces op grote schaal dat door een dergelijke hersenafwijking veroorzaakt kan worden, bijvoorbeeld in Nazi-Duitsland. Volgens sommigen was de ervaring, die Hitler met zijn hysterische vorm van blindheid in Pasewalk opdeed, beslissend voor de transformatie van zijn persoonlijkheid (o.a. voor hersenwetenschapper Oliver Sacks die dit heeft beweerd). Anderen daarentegen zien de transformatie van zijn persoonlijkheid als een gefaseerd proces.
Hitler zou de vernietigingskracht van de Eerste Wereldoorlog, die hij op het slagveld aan den lijve had ervaren ‘geïnternaliseerd’ hebben, zoals Frits Boterman suggereert in zijn studie Het Derde Rijk. Weer anderen beweren dat de ongebreidelde vernietigingsdrang bij Hitler pas later doorbrak. Zo zou de zelfmoord van zijn nicht en vriendin Geli Raubal in 1931 ook een cruciaal moment zijn geweest, waarbij voor Hitler de laatste brug naar de empathie werd afgebroken. En tenslotte waren het de ervaringen tijdens de ‘Nacht van de lange messen’ in 1934 die van cruciaal belang zijn geweest. Hier ontdekte Hitler de ‘killer’ in zichzelf en (h)erkende hij definitief de sadistische aard van zijn persoonlijkheid.
Al deze interpretaties gaan ervan uit dat voor het ontstaan van de uitzonderlijke psyche van Hitler een verklaring te vinden is. Anderen ontkennen dat en beweren dat de psyche van Hitler absoluut uniek en onverklaarbaar is. Hierbij spelen ook metafysische en zelfs theologische vooronderstellingen een rol. Het epistemologische model, van waaruit je het fenomeen Hitler benadert, is mede bepalend voor de conclusie. Naast de tweedeling tussen een intentionalistische en een functionalistische stroming in het Hitler-onderzoek, valt er ook een seculiere en niet-seculiere stroming te onderscheiden. De meest extreme interpretatie binnen de niet-seculiere stroming gaat ervan uit dat door Hitler en de Holocaust de verhouding tussen God en zijn schepping (de mens) definitief veranderd is. De rol die Hitler zo wordt toebedeeld, krijgt dan een eschatologische dimensie, omdat hij een teken zou zijn voor een fundamentele wijziging in ‘de bestemming’ van de mens. Ook hier dus een verwezenlijking van de waan, maar nu in zijn uiterste, theologische gedaante.
Er zijn overigens aanwijzingen dat Hitler iets dergelijks ook over zichzelf heeft gedacht. Het zou zijn roeping zijn geweest om de loop van de geschiedenis te veranderen door de mensheid van ‘de Joodse uitvinding van het geweten’ te verlossen. Of zoals P.M.F. Fontaine beweerde in zijn boek De onbekende Hitler (1992): ‘De kern van zijn anti-joodse ideologie is dat hij, in zijn evolutionistische, neo-darwinistische, biologisch-materialistische denkwijze, het bestaan van de bovennatuur ontkende.’ Het is de vraag of je met dit soort eschatologische analyses meer helderheid creëert in de kwestie waar het werkelijk om draait.
Nogmaals, wat mij interesseert zijn de basale condities, niet alleen in de persoonlijkheid, maar ook in de cultuur, om tot zo’n ontsporing in het denken en handelen te kunnen komen. Waardoor wordt de waan van een leider niet als waan herkend? En wanneer valt het dubbeltje naar het goede, en wanneer naar het kwade? Dat je op de gedachte komt om een Duizendjarig Rijk te stichten, vind ik – op basis van mijn eigen waan-ervaring in mijn puberteit – niet zo gek. Maar dat je het voor elkaar krijgt – of van je omgeving de ruimte krijgt – om dit waanzinnige idee ook daadwerkelijk te gaan uitvoeren, daar kan ik met mijn gezonde verstand niet bij.
Uit het verlangen om iets meer van deze materie te kunnen begrijpen ben ik op zoek gegaan naar het algoritme van de waan. Waarom is een psychotische waan vaak religieus gekleurd? Heeft zij te maken met religie in het algemeen? In de primitieve wereld heeft waanzin van oudsher het karakter van het numineuze, het heilige, maar in onze tijd zijn er andere grenslijnen getrokken tussen geestesziekte en een zich openbarende geloofswaarheid. Misschien heeft elke religie wel een pathologisch element, tenminste volgens de huidige maatstaven van de psychiatrie.
Maar mag je die hypothese zomaar toepassen op de religie als een antropologisch fenomeen? Hoe verhouden geloof en rede zich tot elkaar? Kun je met het de rede het geloof verklaren, of is hier sprake van twee heel verschillende werelden? Religie is in zijn eerste aanleg altijd verbonden met een oorspronkelijk machtsbeleven van een religieuze leider die anderen in zijn ban brengt. Dat is misschien zelfs de kern van alle vormen van religie. Het zou in wezen een proces zijn van magische autoriteit, waarbij universele fenomenen als suggestie en autosuggestie een cruciale rol spelen.
Christus zou lijden aan paranoia en ook Mohammad zou geestelijk allesbehalve normaal zijn geweest en mogelijk geleden hebben aan epilepsie. De profeten Jesaia en Jeremia beleefden geregeld delirante geestestoestanden. De gevolgen die deze fenomenen binnen een gemeenschap teweegbrengen zie je nu alleen nog in afgezwakte vorm zich aandienen bij radicale politieke bewegingen. Religie ontstaat daar, waar andere machten zich associëren met een asociaal individu, waarbij destructieve neigingen tegenover andersdenkenden niet zelden aan de dag treden. Het zijn de radicale politieke bewegingen die vaak ook nu nog geen bezwaar hebben, wanneer destructieve tendensen inherent worden verklaard aan een toekomstig heil.
Freud veronderstelde dat de oorzaken van religie louter in intrapsychische processen gezocht moeten worden. Anders gezegd: God is een projectie. Deze tijd van corona waarin complot-theorieën overal de kop opsteken, lijkt Freud op het eerst gezicht gelijk te geven. Mensen projecteren hun eigen verklaring voor de onbegrepen en bedreigende realiteit in een eigen versie van de waarheid. Dit soort projecties zijn zelfs besmettelijk zodat ook een groep of gemeenschap een ‘geprojecteerde complot-theorie’ kan gaan aanhanger. Men gaat dan massaal de straat op en versterkt elkaar in de waan. In dit perpectief bezien vertoont de beweging die in 2020 in Nederland opkwam rondom Virus-waanzin dezelfde stelligheid in de waan waarmee Trump in het najaar van datzelfde jaar de negatieve verkiezingsuitslag bleef ontkennen, wat uiteindelijk leidde tot de bestorming van het Capitool in Washington. In deze gedachtegang wordt godsgeloof en een complot-theorie op één lijn gesteld. Godsgeloof is dan hetzelfde als godsdienstwaan of het geloof in een complot. Maar is dat wel zo?
Een waan is letterlijk een vorm van waanzin. Maar godsdienstwaan is een apart fenomeen dat ook in Nederland ooit heeft bestaan en ook wetenschappelijk is onderzocht. Je zou zeggen: godsdienstwaan is een waan in het kwadraat, maar dat is niet zo. Freuds projectie-theorie staat in feite los van het onderzoek naar de verspreiding van godsdienstwaan. Dit onderzoek baseert zich doorgaans op ‘psychologische inductie’. Dit psychologisch fenomeen biedt een adequate verklaring voor de besmettelijkheid van de – in feite – psychotische vormen van de waan, waartoe ook de godsdienstwaan behoort, zonder dat daarmee gezegd is dat dat ook godsgeloof op zich een waan, illusie of projectie berust.
De mens is geneigd om te geloven wat hem goed dunkt. Het nuttige is goed, het begeerde is juist, het gewenste is werkelijk. Zo zijn suggestie en autosuggestie de wezensproblemen niet alleen van de massapsychologie, maar ook van de religie en wellicht zelfs van het dagelijks leven. Ieder mens is van nature geneigd om te geloven. De geloofshouding is de oorspronkelijke existentiële houding. Sterker nog, zonder geloof zou het leven in een gemeenschap onmogelijk zijn. En elk geloof is in wezen een aanname van iets waar het verstand vooralsnog geen sluitende verklaring voor heeft. Anders gezegd, een aanname van een fictie.
Hans Vaihinger (1852-1933) was een neokantiaans, Duits filosoof die ook wel de ‘filosoof van het fictionalisme’ is genoemd. Hij ging er vanuit dat alles wat de geest ter verklaring van de wereld bedenkt in feite verzinsels zijn, of anders gezegd: ficties. Je kunt ook zeggen elke verklaring van de wereld is in laatste instantie een waandenkbeeld van de geest. Zo’n waandenkbeeld is niet een fictie, in de zin van een ‘verzinsel’ dat een kritische geest als zodanig dient te ontmaskeren. Dat zijn slechts de ‘halve ficties’, de ‘semi-verzinsels’, die als verklaring slechts voorlopige geldigheid hebben, zodat de geest weer even vooruit kan, en die uiteindelijk als een ‘alsof-verklaring’ ontmaskerd dienen te worden.
Het denken begint altijd met kleine, fictionele afwijkingen van de werkelijkheid en wordt dan allengs voortvarender en stoutmoediger, om te eindigen met met pure waan-constructies die niet alleen tegengesteld zijn aan naar de feiten, maar ook zichzelf volledig tegenspreken. De eerste stappen van het denken zijn slechts de tussenstappen op weg naar ‘de ware waan,’ zoals de metafoor een tussenstap is naar de wiskundige formule. En zoals religie en kunst tussenstappen zijn naar de wetenschap als ware waan van de werkelijkheid. De echte verzinsels waarmee wij de wereld tegemoet treden zijn niet alleen volledig in tegenspraak met de werkelijkheid – wat dat woord ‘werkelijkheid’ ook betekenen mag – maar ook in tegenspraak met zichzelf. Zo bezien zijn de quantumfysica en de relativiteitstheorie ‘de ware wanen’ waarmee de hedendaagse mens het vooralsnog zal moeten doen.
Het denken van Vaihinger zet de geest terug op het spoor van de waan. Het is een waangedachte dat het denken ons uiteindelijk van dit spoor wegvoert naar de wereld. Niet het denken, maar de waan brengt ons terug naar de wereld die met zichzelf per definitie in tegenspraak is. Zo is de waan uiteindelijk een contractio in terminis en tegelijk ook van eminent belang om het bestaan draagbaar te maken. Wanen zijn broodnodig. Zonder wanen kunnen we niet leven. De waan is de kerosine waar onze geestelijke vermogens op draaien. De kritische houding is altijd secundair. Instemming en geloof zijn resultanten van een proces van suggestie en autosuggestie, waarbij niet zozeer de inhoud van een geloofsinhoud van belang is, maar de ongrijpbare totaliteit van de persoon of de zaak waaraan men geloof en waarde hecht.