‘Niet minder wordt, ook in Friesland, het leven op ideëel en cultureel gebied bedreigd door al te woelige stromingen van pessimisme, anarchisme, nihilisme, het amorele of zelfs het immorele, zoals deze zich in kunst, wetenschap en filosofie internationaal van de volken meester maken. Dit zijn geestesstromingen, enerzijds tamelijk ver verwijderd van het volk, maar tevens door de populaire middelen van de moderne communicatie datzelfde volk aantastend wat betreft zijn existentie in natuurlijk en historisch verband, door het te atomiseren en te ontgeestelijken. Zij mogen dan bij lange na niet alles omvatten wat de moderne tijd in alle landen over de volken uitstort, toch is haar aandeel, haar kracht, macht en invloed momenteel onstellend groot. En zo breekt in de hedendaagse cultuur en cultuurontwikkeling een conflict zich baan, – zij het niet altijd en overal openlijk, dan wel latent -, waarbij in het geding is zowel de toekomst van het volk als die van het christendom en de humanitas. Of liever gezegd, niet die van het één én het ander, maar die van beide tesamen in wisselwerking. Het gaat om de toekomst van het volk: of dat volk in zijn voegzaam verband kan blijven verkeren in plaats van te vervallen tot een, ook zedelijk-ideëel, individualistische massa. Om de toekomst van humanitas en christendom: of aan deze, tegen alle bestrijding, verachting en ontkenning in door zovele hedendaagse cultuurfilosofieën, wetenschap en kunstschepping – en dat niet alleen in het Oosten, neen, evenzeer in ons eigen Westen – alsnog plaats en mogelijkheden zullen overblijven voor ideëel-culturele bezieling en vorming in geestelijk karakter, God kennende en de naaste.’
Dit fraaie stukje proza is ontleend aan de inleiding de nota Kultureel Perspektyf, die in 1961, door de Fryske Kultuerried op verzoek van het provinciaal bestuur werd uitgebracht. De auteur van cultuurpessimistisch vergezicht is E.B. Folkertsma die destijds s deel uitmaakte van het bestuur van de Fryske Kultuerried. Folkertsma was een van de boegbeelden van de Friese beweging, die al sinds de jaren twintig een grote naam had opgebouwd als Friese Bijbelvertaler, maar ook als redactielid van het Friesch Dagblad en redacteur van het christelijk weekblad De stim fan Fryslân. In 1930 had hij geijverd voor Fries zelfbestuur, waarbij hem een Zwitserse vorm van federale staatsopbouw voor ogen stond. In de jaren na de oorlog was hij de verpersoonlijking geworden van het Friese culturele establishment, voor wie de Friese volksaard en het christelijk geloof zich moeilijk lieten rijmen met een nieuwe tijdgeest van radicale verandering en experiment.
Folkertsma zag letterlijk het zwerk drijven. Nieuwe kunstvormen dienden zich aan, waarbij men zich niets meer aantrok van het ‘Friese gemeenschapsbelang en de menselijke en christelijke betamelijkheid’. ‘Hij waarschuwde voor wat hij noemde ‘een cultureel ideëel isolement’ dat een bedreiging vormde voor ‘de bestaansmogelijkheden van onze schrijvers, musici schilders, onze scheppende en uitvoerende kunstenaars’. De provinciale overheid, die zich voor deze problematiek zag geplaatst, stond volgens hem niet geheel met lege handen, maar zou zeker dingen kunnen zeggen en ondernemen zonder buiten haar bevoegdheid te treden. Daarmee kwam het conflict tussen behoud en vernieuwing openlijk aan het licht. Fries(talige) cultuur stond opeens haaks op alles wat nieuw en modern was..
Maar wat belangrijker was, het moderne en nieuwe werd hier neergezet als een bedreiging van het Fries eigene. De Fryske mienskip, met al zijn traditionele verbanden in tijd en ruimte, al zijn continuïteiten in religie, cultuur en politiek, werd bedreigd door een gevaarlijk virus dat de geest aantastte. Folkertsma noemt het niet met zoveel woorden, maar de metafoor van ‘het modernisme als gestesziekte’ lag niet zo ver weg in deze cascade van volzinnen die begin jaren zestig in de Friese gelederen heel wat stof deed opwaaien. E.B. Folkertsma – of ‘EBF’ zoals hij door vriend en vijand werd genoemd- was opeens de gebeten hond voor iedereen die koos vooruitgang en vernieuwing. Maar één ding moest je EBF nageven. Hij kon wel schrijven!
Bestaat er zoets als de ziekte van het modernisme? De psycholoog Louis Sass is er van overtuigd. In uitingen van moderne kunst en literatuur zijn volgens hem de sporen van geestesziekte overduidelijke herkenbaar. In 1994 verscheen zijn boek Madness and Modernism: Insanity in the Light of Modern Art, Literature, and Thought.Tal van filosofen en kunstenaars passeren daarin de revue: Nietzsche met zijn nihilisme en de filosofie over de schijn, zijn perspectivisme en de maskerades van de waarheid, Baudelaire met zijn spleen en de esthetica van de zelfverachting, Alfred Jarry met zijn robotachtige automaten….het zouden stuk voor stuk ontsporingen zijn geweest, symptomen van een geestesziekte. Moderne kunst en schizofrenie worden in de optiek van Sass beide gekenmerkt door een disbalans die zich zowel kan uiten in extreme abstractie, als in een teveel aan concreetheid. Het subjectieve of objectieve hebben in het modernisme hun natuurlijke verbond opgegeven en schieten door in extremiteiten.
Zo kwamen voor Sass twee dingen op één lijn te liggen: de chaotische binnenwereld van de schizofreen en allerlei uitingen van kunst en literatuur uit de hoogtijdagen van het modernisme. Sass wijst op een aantal elementaire overeenkomsten, zoals bijvoorbeeld: versplintering en fragmentatie, het ontkennen van gezag en autoriteit, het voortdurend verwijzen naar zichzelf en het verwerpen van de werkelijkheid zoals die met de zintuigen waarneembaar is. Zo bezien zou schizofrenie een ontspoorde uiting zijn van de psyche, waarin een ziekte van de moderne tijd op de spits wordt gedreven. Sterker nog, modernisme zou op zichzelf een vorm van schizofrenie kunnen zijn.
Die gedachte is niet nieuw en duikt op bij psychiaters en cultuurfilosofen die de moed hebben om zich op elkaars terrein te bewegen. Of ze daarbij methodisch gezien altijd de het rechte pad volgen is een ander verhaal. Wie zich op dit schimmige terrein begeeft gaat al gauw zien wat hij wil zien. De conclusies van dergelijke betogen zitten niet zelden al in de premissen besloten. Dergelijke gedachtegangen zullen vroeg of laat ook hun antecedenten moeten herkennen in het antimodernistische cultuurpessimisme van het interbellum, toen doemdenkers als Spengler, Huizinga en Ortega y Gasset de beschaving van het Avondland ten zonder zagen gaan. ‘Er heerscht in de huidige wereld een georganiseerd puerilisme van mateloozen omvang,’ beweerde Huizinga in 1934. Het was de lege mens die zich mee laat voeren in de stroom van de tijd, een tijd die geen volheid meer kende. Zijn ervaringen werden belevingen, zijn plichten werden verworven rechten. Zijn oordeelsvermogen zwakte af, zijn moreel besef verkommerde. Deze gemiddelde mens werd kinderachtig, puberaal en adoreerde de jeugd. Zowel Ortega y Gasset als Huizinga wezen op het puerilisme van deze moderne massamens die zich al te graag overgaf aan het vluchtig vermaak en sportverdwazing.
Hoe dan ook, van begin af aan is er in het modernisme iets herkend wat niet in de haak was, ongezond, onnatuurlijk, iets wat onbehagen wekte of waarin zelfs het demonische schuil kon gaan. Moderne kunst was ontaard, zeiden de nazi’s die zelf maar al te vertrouwd waren met het demonische karakter van de moderne tijd. Telkens weer werd het eigene ingezet om de mensen weerbaar te maken voor de verzieking en de verslapping die het moderne leven met zich meebracht. In dat opzicht stond Folkertsma in 1961 beslist niet alleen met zijn tirade tegen de gevaren de moderne tijd die de Friese cultuur bedreigden. Het was in alle toonaarden al eerder beweerd.
Het wonderlijke is dat hedendaagse neurofysiologen soms in vergelijkbare bewoordingen de staf breken over het modernisme. In het modernisme zou iets onmenselijks zijn opgedoken in het bewustzijn, in de waarneming en de beleving van ruimte en tijd. Het lichamelijke lost zich op in het etherische. Het alledaagse maakt plaats voor het soortelijke dat voortwoekert en van geen wijken weet. Ritmes worden herhalingen. Patronen worden reeksen. Spieren worden motoren. Hersenen worden computers. Mensen worden robots…. Verstoringen in het besef van ruimte en tijd zouden zowel te herkennen zijn in de schilderijen van Picasso, Braque, Kandinsky, Dali en Mondriaan, als in de romans van Joyce , de gedichten van T.S. Eliot, de toneelstukken van Becket, de muziek van Stockhausen en de films van Eisenstein. The stream of consciousness is tegelijk zoiets als een overschot aan bewustzijn. Als het bewustzijn teveel in het heden gaat verkeren, raakt het uit de tijd. Wie de ruimte in bezit gaat nemen, verliest zichzelf in de ruimte.
Louis Sass beweert dat de standaardvisies op de schizofrenie niet kloppen. Een schizofreen zou geen gebrek aan redelijkheid hebben, maar juist een doorgeschoten vorm redelijkheid aan de dag leggen. Shaw heeft eens beweerd dat een waanzinnige niet zijn verstand verloren heeft, maar alles verloren heeft behalve zijn verstand. Het proces van modernisering zou gepaard gaan met een doorgeschoten bewustwording, een vervreemding van het onbewuste, een teveel aan reflectie. In samenhang daarmee zijn tendensen te herkennen naar extreme instrumentalisering, conceptualisering en zelfs virtualisering, Wat in dit alles grondig mis gaat is kort gezegd: een teveel aan analytisch denken en tekort aan een gevoel voor het geheel. Sass spreekt dan ook over hyperreflectie, een teveel aan denken, waardoor het brein zichzelf in de nesten werkt. Hyperreflectie wordt een vorm van denken dat tegelijk waarnemen en scheppen is, representatie en presentatie, weerspiegelen en gebeuren tegelijk. Het modernisme heeft de neiging om alles tot een gebeuren te maken dat tegelijk voor eeuwig stilstaat. De tijd is vloeibaar en stroomt, maar in het modernisme is alles stroom aan het worden, terwijl de natuur stilvalt en bevriest.
De psychiater en cultuurcriticus Ian McGilchrist gaat nog eens stap verder in zijn in zijn boek The master and his emissionary, The devided brain and the making of the western world (2009). In een betoog dat – wat zijn analyse van het modernisme betreft – zwaar leunt op de modernisme-theorie van Louis Sass, komt hij tot de conclusie dat het moderne zelf in onbalans is geraakt. Het zou gaan om verlies van evenwicht tussen de functies van de linker en rechter hersenhelft, een disbalans die niet alleen in de moderne en postmoderne tijd te herkennen valt, maar ook al eerder in de eeuw van de Verlichting zich heeft aangediend. Het zijn in deze tijden van snelle overgang dat bestaande betrekkingen verbroken en het web van relaties dat het leven betekenis geeft, uit elkaar wordt getrokken. Ook in de zeventiende en achttiende eeuw was het de hunkering naar zekerheid die de omslag weergeeft naar de waarden van de linker hemisfeer. Het zijn prioriteiten en manieren van denken die leiden naar een verharding van standpunten op alle terreinen, naar het wederzijds onvermogen om compromissen te sluiten, zowel in de wetenschap als in de religie.
Over het modernisme schrijft McGuilChrist onder meer het volgende:
‘Het verlies van een gevoel van plaats (a sense op place) bedreigt de identiteit, zowel in de persoonlijke als in de culturele zin van het woord, ook in de tijd gezien. Een gevoel van plaats niet in de zin van de plaats waar we geboren zijn en zullen sterven, maar waar onze voorvaderen geboren en gestorven zijn en onze kinderen dat in de toekomst zullen doen. Continuïteiten van tijd worden verbroken en de tradities, waarin die continuïteiten belichaamd zijn, worden afgesneden. Manieren van denken en gedragen veranderen niet langer langzaam en gradueel op een wijze die de cultuur kan opnemen en bevatten, maar radicaal en met een verholen en soms ook openlijke intentie om het verleden geheel uit te wissen. En zoals Putnam aantoont, het gemeenschapsgevoel, de ultieme verbintenis, het verbonden zijn met anderen, verzwakt radicaal. De veranderingen die het modernisme en de moderne cultuur teweeg hebben gebracht, zijn zo bezien veel dieper en ingrijpender dan hun manifestaties in de kunst. Zij representeren naar mijn overtuiging een wereld die in toenemende mate overheerst wordt door de linker hersenhelft en die steeds meer haaks komt te staan op alles wat de rechter hersenhelft als vermogen in zich heeft. ‘
.