Een woord vooraf

‘De waarheid is dat de totalitaire leiders er weliswaar van overtuigd zijn dat ze consistent de fictie moeten volgen alsook de regels van de fictieve wereld die ze gedurende hun strijd voor de macht hebben opgesteld, maar dat ze slechts geleidelijk de volledige implicaties van deze fictieve wereld en zijn regels ontdekken. ‘

Dat schrijft Hannah Arendt in haar boek Totalitarisme (1951). Hoewel ze de woorden ‘waan’ of ‘waanzin’ in dit verband niet gebruikt, is het duidelijk dat de ‘ficties’ en de ‘fictieve wereld’, die totalitaire leiders voor zichzelf hebben gecreëerd, niet overeenkomen met wat het menselijk verstand doorgaans onder de werkelijkheid verstaat. De totalitaire leiders, waar Arendt op doelde, hadden  zoiets als een nieuwe werkelijkheid gecreëerd op basis van regels van een fictieve wereld. In zo’n fictieve wereld van eigen fabricaat was er ruimte ontstaan voor een geloof in menselijke almacht. Door dit geloof konden de nazi’s tot de overtuiging komen dat letterlijk alles mogelijk was geworden.  Zo leidde deze fictieve wereld volgens Arendt tot experimenten die ‘weliswaar aan de menselijke verbeelding kunnen ontspruiten, maar die nog nooit eerder werden uitgevoerd.’ 

Volgens Arendt waren deze afschuwelijke ontdekkingen in het rijk van het mogelijke geïnspireerd door een ideologische wetenschappelijkheid, die niet gehinderd werd door redelijke tegenargumenten en zich eerder voegde naar de wildste fantasieën van pre-wetenschappelijke en pre-filosofische speculatie dan naar feiten die voor iedereen controleerbaar zijn. Er werden geheime genootschappen opgericht en een geheime politie. Kortom, er was sprake van ‘een samenzwering op klaarlichte dag’. Onder de ogen van iedereen was een fictieve wereld ontstaan die gesitueerd was voorbij goed en kwaad. 

In deze tijd van complottheorieën en viruswaanzin, een tijd ook van gekoesterde waandenkbeelden en voor het gezonde verstand onnavolgbare radicaliseringsprocessen die uit kunnen lopen in massaal geweld, zijn er nog altijd  – of wederom –  mensen die worden meegevoerd  in ‘fictieve werelden die zich vormen volgens fictieve regels’. Met dat actuele gegeven voor ogen klinken de bovenstaande woorden van Arendt opvallend actueel. Wat waren die regels van een fictieve wereld waar zij destijds over sprak toen ze de totalitaire leiders van haar eigen tijd voor ogen had? En als die regels te achterhalen zijn, hebben zij dan ook iets te maken met de regels die bepalend zijn voor het ontstaan van een waan of een waanwereld in het algemeen?  Anders gezegd, wat is het algoritme van de waan? Wie dat algoritme kan achterhalen heeft misschien wel de sleutel in handen om het oudste probleem te kunnen oplossen. Waarom bestaat er zoiets ongerijmds als  het  kwaad in de wereld? Die aloude vraag wordt door het fenomeen Adolf Hitler op scherp gesteld, misschien wel juist omdat hij zich steeds meer verwijdert in de tijd. 

Mensen kunnen bereid zijn om de meest waanzinnige dingen te geloven, niet alleen als het gaat om een politieke religie, maar ook als het gaat om de religie zelf. Maar wat is een waan en wat is geloof? Op die vraag heb ik nooit een bevredigend antwoord kunnen vinden sinds het geloof in een goede God voor mij op een onoverkomelijk obstakel is gestuit: het ultieme kwaad in de wereld. Sindsdien kan ik een vorm van godsgeloof niet meer wezenlijk onderscheiden van een waan, zeker niet in deze tijd van complot-theorieën. Geloof en waan zijn wellicht twee systemen die nauw aan elkaar verwant zijn, omdat beide systemen beelden creëren die niet met het gezonde verstand te rijmen zijn en toch bevrediging bieden voor een sterk levende behoefte. Die verwarring tussen waan en werkelijkheid, tussen geloof en ongeloof, is voor mij niet los te zien van mijn vreemde herinneringen aan mijn pubertijd, toen ik zelf van de ene op de ander dag in een waanwereld belandde. Sindsdien is die herinnering toetssteen geworden van al mijn gedachten over de aard van het bestaan in een goddeloze wereld.    

De snelle secularisatie van de jaren zestig is een thema dat me al meer dan tien jaar bezig houdt. Ik schreef er boeken over, niet alleen aan de hand van mijn eigen ervaringen als psychiatrisch patiënt in de jaren zestig, maar ook als spiegelbeeld van Gerard Reve die zich in 1966 bekeerde tot het katholieke geloof, terwijl ik in die tijd dat geloof juist verloor. De herinneringen aan mijn eigen waanwereld vormden ook het vertrekpunt voor mijn eerdere beschouwing over de vervagende grens tussen psychose en radicalisering, maar ook over rouw en depressie na de dood van God. 

Psychiatrie, filosofie en theologie zijn de terreinen die mijn belangstelling trekken en het heeft enige tijd moeten duren alvorens ik besefte dat in het centrum van die belangstelling de historische figuur van Adolf Hitler staat. Ik raakte gefascineerd door de vragen die hij oproept, maar ook door de impact die hij achteraf beschouwd op mijn leven heeft gehad. Niet alleen op het verloop ervan, maar zelfs op het feit dat ik überhaupt besta. Het is de vraag of ik ook op de wereld was gekomen als Hitler de oorlog gewonnen had. 

In dit boek wil ik een poging wagen om wat dichterbij te komen bij het probleem dat aan al mijn fascinaties voorafgaat: wat is de oorsprong van het kwaad? Met het verdwijnen van transcendentie lijkt het onmogelijk geworden om een afdoende verklaring te vinden het kwaad in de wereld. Daarmee verdween voor mij ook de mogelijkheid om mij met het kwaad te verzoenen. De psychotische waan, die mij op mijn achttiende jaar overviel, had alles te maken met een revolte tegen deze beklemmende status quo van de seculiere mens. Hoe kun je leven met het kwaad, als er geen God meer is die je op het kwaad kunt aanspreken? Die vraag stond aan de basis van mijn psychotische waan. Geldt dat verband tussen het kwaad en de waan alleen voor mijn eigen waanwereld van destijds of bestaat er ook een verband in een breder perspectief? Kortom, wat heeft de waan met het kwaad van doen? Wat is het algoritme van de waan?

Een algoritme is volgens het woordenboek een reeks bij elkaar horende instructies om vanuit een gegeven begintoestand tot de oplossing van een probleem te komen. Het woord algoritme heeft een kwalijke klank gekregen sinds complexe computersystemen met behulp van algoritmen het gedrag van grote groepen mensen kunnen analyseren en beïnvloeden. Algoritmes stellen werkgevers in staat om werknemers te surveilleren. De overheid maakt gebruik van algoritmen op belastingfraudeurs op te sporen. Door algoritmen kunnen gebruikers van sociale media in een fuik desinformatie en nep-nieuws belanden waardoor complot-theorieën kunnen ontstaan. 

Dit is technocratische schaduwkant van het algoritme die haaks staat op de subjectiviteit van het individu. Mijn belangstelling richt zich op subjectiviteit zelf, de imaginaire kracht van de geest die aan de waan ten grondslag ligt en wellicht ook een eigen algoritme kent. Wat zijn de achtereenvolgende stappen waardoor het gezonde verstand uiteindelijk in een waanwereld belandt? Is dit stappenplan soms een basisvoorwaarde van de geest om zich staande te houden? Is er een gezonde geest denkbaar die niet gepredisponeerd is voor de waan? Kortom, zit er een systeem de waan zelf,een algoritme, a method in madness?

Als je een probleem niet in één keer kunt ontrafelen, dan moet je het uitsplitsen in deelproblemen die je achter elkaar kunt zetten of uitspreiden in de tijd. Zo ontstond bij mij het idee om Hitler als casus te nemen voor de oplossing van dit probleem. Hoe is het met de beeldvorming van Hitler vergaan in de tijd dat God uit de wereld verdween? Dat is een veranderend inzicht geweest dat niet noodzakelijkerwijs ook een voortschrijdend inzicht hoeft te zijn. Integendeel, de naoorlogse secularisering zou het zicht op de, op het oog ‘demonische persoonlijkheid’ van Hitler ook belemmerd kunnen hebben. Hoe dan ook, die tijd van de secularisering was de tijd van mijn generatie: de babyboomers. 

Babyboomers zijn te laat geboren en droomden daarom hun leven lang alsnog de held te kunnen worden die ze van de geschiedenis niet mochten zijn. Maar bij het aanbreken van een nieuw millennium, hadden de babyboomers hun beste tijd wel zo’n beetje gehad. De ‘linkse elite’ (wat dat ook zijn mocht) kwam in de beklaagdenbank te staan toen het populisme overal de kop op stak, niet alleen in Nederland maar ook elders. Pim Fortuyn was wellicht de laatste babyboomer die in 2002 de revolutie predikte, maar wel door het morele faillissement uit te roepen van zijn eigen generatie die er in zijn optiek een puinhoop van gemaakt had. Wat had de revolutie van the sixties nu eigenlijk opgeleverd?

Ook met die vraag voor ogen ben ik zoek gegaan naar de sporen van Hitler in mijn eigen leven. Hitler en de babyboomers, ze lijken elkaars tegenpolen, maar ze hadden ook iets gemeen. Er zat een religieuze kern in de koortsdroom van the sixties, zoals het nationaal-socialisme wellicht een politiek substituut was voor een verdwijnend christendom, maar dan met een radicale ompoling van goed en kwaad. Als de hemel verdwijnt ontstaat het verlangen om een hemel op aarde te creëren. Zo kruipt de waan waar hij niet gaan kan.  Het verlangen naar transcendentie lijkt onuitroeibaar te zijn, ook in de wereld van vandaag, al is het voor velen ondenkbaar geworden dat er meer is tussen hemel en aarde dan de wetenschap ons laat zien. De condities voor een fictieve wereld met zijn fictieve regels zijn nog altijd aanwezig misschien wel meer dan ooit. 

Als Hitler er niet was geweest, zou God wellicht niet uit Jorwerd zijn verdwenen. Omgekeerd, als Hitler de oorlog had gewonnen, waren er geen babyboomers gekomen. De oorlog van de babyboomers begon toen de oorlog voorbij was. Het is de tragiek van elke generatie dat het de fouten van haar voorgangers herhaalt, maar dan in een andere vorm. Maar was het Hitler niet ook zo vergaan? Kwam zijn waan voort uit een verziekte tijd die aan hem voorafging? Of was er meer aan de hand? Wilde Hitler een nieuwe religie stichten in een goddeloos geworden tijd? 

Hoe meer Hitler zich in de tijd verwijdert, hoe meer hij de kleur aanneemt van de twintigste eeuw. Dat was een eeuw van waandenkbeelden en massamoorden. Een eeuw van modernisme en vooruitgang, maar ook van heftig verzet daartegen. Maar waren vooruitgang en verzet niet keerzijden van dezelfde medaille? Hoe modern was Hitler zelf? Zat er een methode in zijn vorm van waanzin? 

Kortom, wat is het algoritme van de waan in alle betekenissen die deze vraag kan hebben? Het woord algoritme kan immers ook betrekking hebben op de waan zelf. Wat is het stappenplan in het ontstaan van een waanidee, een waanwereld, een irrationele wereldbeschouwing, een geloof in een andere of hogere werkelijkheid of het opduiken van een complottheorie. Deze op het oog zeer uiteenlopende trajecten die geest kan doorlopen hebben wellicht iets gemeen. Naar die mogelijk grootste gemene deler ben ik opzoek gegaan, terwijl ik mij gaandeweg realiseerde dat om dit verband werkelijk te kunnen doorgronden een sprong naar een andere modus van de geest wellicht nodig zou zijn, een Gestaltsprong, die tegelijk een sprong in de afgrond van het kwaad zou kunnen zijn. Wie de poorten van de waan wil openen, kan niet alleen in hemel, maar ook in de hel belanden.  

Wat is het basale patroon van de waan? Die vraag duikt in dit boek telkens weer op. De achtereenvolgende hoofdstukken van dit boek vertonen de chronologie van mijn eigen leven, maar bieden tegelijk ook een terugblik op de veranderende beeldvorming van Hitler. Daarbij voeren verschillende zienswijzen achtereenvolgens de boventoon zonder hun samenhang te verliezen: de psychiatrie, de theologie, de kunstgeschiedenis en de filosofie. Zo biedt dit boek een terugblik op de naoorlogse periode in de spiegel van Hitler, een zoektocht naar de aard van het kwaad in het algoritme van de waan.