De oudste lagen van de ziel

‘Van de schoonheid en gevoelsintensiteit die de visioenen vergezelden, 
kan men zich geen voorstelling maken. Zij waren het meest overweldigende, dat ik ooit heb beleefd. En dan de grote tegenstelling: de dag! Ik 
voelde me dan gefolterd; mijn zenuwen waren volkomen op. Alles irriteerde mij. Alles was te stoffelijk, te grof, te zwaarwichtig, ruimtelijk en 
geestdijk beperkt, tot onbegrijpelijke, doeleinden kunstmatig versnipperd, 
en toch bezat dat alles een soort hypnotische kracht, die geloof afdwong als was het waarlijk de werkelijkheid, terwijl men toch haar onbelangrijkheid duidelijk had doorzien. Welbeschouwd ben ik sindsdien, hoewel 
mijn geloof aan het bestaande zich herstelde, nooit meer geheel ontkomen 
aan de indruk, dat het ‘leven’ slechts een existentie-fragment is, dat zich
 in een daartoe bestemd driedimensionaal wereldstelsel afspeelt.’

Aldus schrijft C.G. Jung in zijn autobiografie Herinneringen, dromen, gedachten. Deze passage is gelicht uit een beschrijving van een visioen dat Jung heeft gehad bij een ziekenhuisopname in 1944. Wat Jung dan beweert komt neer op het volgende. Wij ervaren het leven slechts in drie dimensies, met de tijd als een andersoortige uitgestrektheid, die zich in het bewustzijn formeert, of andersom: die door het bewustzijn zelf wordt gegenereerd. Maar is er niet meer tussen hemel en aarde? Vaak wordt beweerd dat bij spiritistische verschijnselen geen enkele andere geest wordt opgeroepen dan die in het eigen onderbewuste. Bij een spiritistisch medium zou sprake zijn van een dramatische splitsing van de persoonlijkheid die zijn bestaan te danken heeft aan verschijnselen als suggestie of autosuggestie.

Daarmee zou het pleit zijn beslecht. De terugkerende geesten van de overledenen zijn schijngestalten van de eigen geest. Ik vrees dat dit vaak het geval is bij een spiritistische seance en niet zelden zal er sprake zijn geweest van bedrog. Maar is dat ook altijd zo? De redenering die de onmogelijkheid van dit soort verschijnselen wil aantonen gaat uit van de gedachte dat alles wat zich schuilhoudt in het onderbewuste slechts schijn is. Maar er is een andere stroming in de psychologie, die uitgaat van – wat Jung heeft genoemd: ‘de werkelijkheid van de ziel.’ De bodem van de menselijke ziel zou volgens Jung bestaan uit versteende lagen die zich buiten de tijd en de ruimte bevinden.

Is de ziel soms een sturend beginsel dat in een levend organisme besloten ligt? Is de ziel een ‘vorm’ die de materie een richting geeft? Aristoteles dacht van wel. Als zoon van een arts was Aristoteles een biologisch denker. Hij ontwikkelde  als eerste een biologisch model van de ziel. Elk levend organisme heeft een doel waarnaar het wordt voortgedreven. Er zou in de ziel zoiets bestaan als een constituerende structuur, een grondlaag die blijft bestaan ook na de dood van het organisme, een fundament, een bodem van steen die eeuwig is. Maar wat is eeuwig in vergelijking met een steen?

Als op de rots van Gibraltar elk jaar een vogeltje neerstrijkt dat zijn snaveltje slijpt aan de rots, dan wordt die rots elk jaar enkele moleculen kleiner en zal hij ooit in zijn geheel weggesleten zijn. Maar dat is dan pas het begin van wat eeuwigheid in werkelijkheid is. Steen is een metafoor bij gebrek aan beter. Zelfs graniet is aan slijtage onderhevig. ‘De stenen grondlaag van de ziel’ is slechts een opeenvolging van woorden. Maar elk woord is per definitie tijdelijk, vergankelijk, een teken dat verwijst. Datgene waar het woord eeuwig naar verwijst is onbevattelijk voor een mens die door zijn sterfelijkheid een grens heeft in zijn vermogen tot verbeelding.

Als metafoor wordt het woord ‘steen’ dan ook zelden of nooit met het woord ‘ziel’ in verband gebracht. Toch is er een verbinding, al was het maar in de oppositie. Christus zat op ‘de koude steen’ in de Hof van Olijven, toen hij in het diepst van zijn ziel zijn eigen lijden en dood onder ogen zag. Het lijden leidt tot het inzicht dat het leven eindig is en hard, soms ook als een steen. Maar de steen kan ook tot wijsheid leiden. De stenen piramide van de Egyptenaren was het instrument bij uitstek, waardoor de ziel van de dode koning ten hemel kon stijgen op weg naar de zonnegod. Ziel en steen zijn twee uitersten die elkaar van oudsher konden ontmoeten.

Maar in onze tijd is het verbond tussen de ziel en de steen uit elkaar gevallen. Ons wereldbeeld wordt steeds meer bepaald door filosofisch materialisme of anders wel een energetisch monisme. Daarbij wordt stilzwijgend voorbij gegaan aan het feit dat ook dit slechts metafysische stelsels zijn die geen absolute waarde kunnen hebben. Een religieus wereldbeeld heeft doorgaans veel minder moeite met de spiritistische hypothese, al moet gezegd dat het katholicisme hier altijd veel opener tegenover heeft gestaan dan het protestantisme.

Het spiritisme biedt een hoopvol perspectief, omdat het leven hierdoor zijn eindigheid zou verliezen. De angst voor de grote leegte wordt geweerd. Er zou zoiets als een ‘natuurlijk hiernamaals’ bestaan zonder oordeel of verdoemenis. Hoewel ik geneigd ben om enig geloof te hechten aan deze laatste strohalm, realiseer ik mij dat juist de hoop die er in schuilgaat moet wijzen op een illusie. Ook al blijft iets van twijfel bij mij nog altijd bestaan.

Mijn fascinatie voor het spiritisme dateert al uit mijn jeugd, maar kreeg wel een stevige knauw toen ik jaren geleden, op een onnozele zondagochtend op de begraafplaats Père Lachaise in Parijs opeens stuitte op het praalgraf van Allan Kardec, de Franse grondlegger van het spiritisme. Het was een protserig, haast prehistorisch graf met zuilen van ruwe steen, waar een schare van prevelende vrouwen van middelbare leeftijd mij angst inboezemde.

Hier leek een grens te zijn weggevaagd. Sterker nog, hier leek een muur te zijn omgevallen die doorgaans staat tussen twee volstrekt gescheiden werelden: het leven de de dood. Ik liep snel door want op zo’n enge plak wil je niet dood gevonden worden. Dood is dood, wat wil je nog meer? Er hing een macabere sfeer rond die buste van Kardec. Maar ook een sfeer die mij bleef fascineren. Hier leek ik iets te herkennen van wat ooit Vasalis noemde: ‘de oudste lagen van mijn ziel, waar hij van stenen is gemaakt’.

In de oudste lagen van mijn ziel,
waar hij van stenen is gemaakt,
bloeit als een gaaf ontkleurd fossiel,
de stenen bloem van uw gelaat.

Ik kan mij niet van U bevrijden,
er bloeit niets in mijn steen dan Gij,
de oude weelden zijn voorbij.
Maar niets kan mij meer van U scheiden.

Reageren is niet mogelijk.