Met het klimmen der jaren

Kennen

Ik hoor de wind, omdat hij door de blaad’ren sleept,
ik zie de blaadren waar het licht op breekt.
Maar welke blaadren hangen er in stilte en ’t donker
en welke oren sluimren waar geen stem tot spreekt.
Ik voel de oude wanhoop van het instrument,
dat tot het uiterste gedreven
niets dan zijn eigen grens herkent

M. Vasalis, Vergezichten en gezichten, 1954

Kennen is niet het bekendste gedicht van Vasalis. Voor zover ik kan nagaan komt het in geen enkele bloemlezing voor. Ook niet in ‘de dikke Komrij’, waarin tien gedichten van haar zijn opgenomen: zes uit Parken en Woestijnen (1940), twee uit de De vogel Phoenix (1947), en twee uit Vergezichten en gezichten (1954). De postuum verschenen bundel De oude kustlijn (2002) ging aan mijn editie van Komrij’s canon (1996) voorbij. Uit dit alles zou je kunnen opmaken dat Parken en woestijnen haar beste bundel is. Als je kijkt naar het aantal evergreens, is daar inderdaad wat voor te zeggen. Deze bundel bevat immers enkele sublieme gedichten die volledig zijn ingedaald in het collectieve geheugen van Nederland: De idioot in het bad, Afsluitdijk, Fanfarecorps.… maar als ik maar één van haar bundels mocht meenemen naar een onbewoond eiland, dan zou ik zeker kiezen voor Vergezichten en gezichten. Hier is de dichter op zijn best, als een eenzame sfinx die de oorlog heeft overleefd, een stem die verzet aantekent tegen de vooruitgang, een eenling die opkomt voor iets dat met het klimmen der jaren voorgoed teloor dreigt te gaan.

Het gedicht Kennen lijkt op een filosofisch statement. De grenzen van het kennen worden hier verkend, alsof de dichter zojuist Kants Kritiek van de zuivere rede heeft dichtgeslagen. De ‘oude wanhoop van het instrument’ is het onvermogen van het verstand om verder te reiken dan de grens die door het heldere denken is gesteld. Zo luidde de ook de slotzin van De mens in opstand (1951) van Albert Camus: ‘Dan kunnen we leven en herleven, op voorwaarde dat de mens de mens wil begrijpen en aanvaarden wil de grens, door het licht van het klare denken gesteld.’ Vasalis had veel waardering voor Camus, veel meer dan voor Sartre. Bij Camus herkende zij het drama van de moderniteit, het denken dat op zoek ging naar een verloren schat: de aarde, de moeder, de droom en de paradijselijke jeugd. In de poëzie van Vasalis klinkt als een voortdurende grondtoon een kritiek door op de moderniteit. Het is een late echo van het cultuurpessimisme van het interbellum. De wrange en soms zelfs zelfgenoegzame melancholie over een verdwenen samenhang, een verlies van het midden, een centrum dat het innerlijke leven met de cultuur verbindt.

Maar welke blaadren hangen er in stilte en ’t donker’

Op welke ‘blaaderen’ doelt de dichter hier? Het zijn bladeren die met het oog zijn niet te zien, met de neus niet te ruiken, met het oor niet horen, met de hand niet te voelen. De verbeelding kan er geen voorstelling van maken. Het zijn de bladeren waarvan het bestaan ons verstand te boven gaat en waar we geen weet van hebben, omdat we er per definitie geen weet van kúnnen hebben. En toch maakt de dichter er gewag van, alsof zij wegen kent waar het verstand geen weet van heeft. Alsof de wereld een gigantisch oerwoud is, waar wij slechts één open plek van kennen. Die gewaarwording van onkenbare bladeren is alleen op intuïtieve wijze te verklaren. Die onkenbare bladeren kunnen alleen worden waargenomen met een ander orgaan. Iets anders dan het verstand. Maar welk orgaan is dat? Welk orgaan heeft onze geest dat het bestaan bladeren in het donker en in de stilte kan vermoeden? ‘Ik wil het geheim van de wereld kunnen horen’, schreef Vasalis aan Gerard Reve. Maar hoe kun je een geheim horen dat het oor niet horen kan? Hoe kun je iets waarnemen dat er niet is?

Vier jaar na het verschijnen van Vergezichten en gezichten kreeg Vasalis een prijs van Stichting Kunstenaarsverzet 
1942-1945. De prijsuitreiking vond plaats op 8 februari 1958 in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Haar dankrede, die ik gisteren las, is een indringend betoog over de rol van de kunstenaar in de naoorlogse maatschappij. Vasalis hield een pleidooi voor de wereld van de droom en de herinnering aan het paradijsje wereld van het kind. Het verzet van de kunstenaar was na de oorlog nog niet afgelopen, maar diende eens temeer ingezet te worden voor het behoud van de droom en het paradijs van de kinderjaren. In haar woorden klinkt een aanklacht tegen de moderne maatschappij. De moderniteit heeft een wereld opgeleverd van 
toenemende specialisering, waardoor ‘het leven’ uiteenvalt in tal van aspecten zonder
gemeenschappelijk centrum.

In die moderne wereld zijn vrijheid, gerechtigheid en vrede holle begrippen geworden. Het is een wereld waarin kwade motieven de mens tot voordeel strekken. De hedendaagse mens voelt zich niet thuis in het huis waarin hij leeft, want deze wereld is te snel en te groot geworden. De tijd vliegt aan de mens voorbij en het enige dat hij nog kan doen is als een hond, die uit het raam kijkt in een voortrazende trein: ‘blaffen naar de voorbijflitsende telegraafpalen’. Het is de taak van de kunstenaar, zo stelt Vasalis, om te laten zien hoe hij de wereld beleeft om zo een nieuw doorleefd verband tussen binnen- en buitenwereld te leggen, een verband dat in zijn eigen tijd vaak niet – of nog niet – begrepen wordt.

Het betoog van Vasalis klinkt ruim een halve eeuw na dato weinig opzienbarend. Het is het geluid van het cultuurpessimisme dat de oorlog heeft overleefd en tot aan de jaren zestig in Nederland hoorbaar was. En toch is er één passage die eruit springt, als Vasalis spreekt over het afsterven van een orgaan dat in onbruik is geraakt.

Een orgaan dat niet gebruikt wordt verliest op den duur zijn functie. Een oog dat lang afgedekt wordt 
wordt blind en zo gaat het ook met onze geestelijke kwaliteiten. Wat gebruikt wordt van de mens in de tegenwoordige maatschappij is zijn angst, zijn onzekerheid, zijn 
verlangen naar geborgenheid, zijn lichaamskracht, een 
deel van zijn intelligentie en fantasie, zijn neiging tot 
competitie, maar zijn geloof niet, zijn liefde niet, zijn 
droom niet, zijn haat ten dele en zijn aanpassingsvermogen ten volle.