Dit jaar is het tien jaar geleden dat het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose verscheen. Wonderlijk genoeg word ik de laatste weken op allerlei manieren herinnerd aan dit boek. Het begon met het overlijden van uitgever Ed Brand, drie weken geleden. Wie ooit gek is geweest verkoopt zijn boeken tegenwoordig als zoete broodjes, maar je moet natuurlijk wel eerst een uitgever zo gek weten te vinden om je boek op de markt te brengen. Dat was niet zo makkelijk in ons geval, totdat Ed Brand op het toneel verscheen. In zijn nawoord op Tegen de tijdgeest schreef hij destijds het volgende:
‘Eind januari dit jaar stuurde het Museum voor Psychiatrie Het Dolhuys in Haarlem mij twee manuscripten toe. De volgende dag vergat ik al lezend in de stoptrein naar Rotterdam op mijn plaats van bestemming op tijd uit te stappen.’
Later bekende Ed Brand mij – wat ik altijd al had vermoed – dat hij destijds in de stoptrein naar Rotterdam het manuscript van mijn bijdrage aan het boek zat te lezen, waardoor hij aangekomen op de plaats van bestemming vergat uit te stappen. Een mooiere binnenkomer bij een uitgever kun je je niet wensen natuurlijk. Maar het moet gezegd, zonder de bijdragen van Egbert Tellegen en Daan Muntjewerf was het boek Tegen de tijdgeest nooit verschenen. Het is juist de verscheidenheid van ervaringen – ook in tijd en omstandigheden waarin de psychose zich ontwikkelt – die het boek een meerwaarde geeft. Drie gekken doen verslag van hun waan. Zo kun je die drie verschillende waanwerelden mooi met elkaar vergelijken.
Ed Brand vertelde mij ooit het verhaal van een onderzoek dat eind jaren vijftig is uitgevoerd met drie patiënten die aan dezelfde godsdienstwaan leden. Ze dachten alledrie dat ze Jezus waren. Door hen met elkaar te confronteren – zo dacht men – zouden ze de waan moeten kunnen doorzien en uiteindelijk opgeven. Het tegendeel was echter het geval. De drie psychotici werden nog sterker teruggeworpen in het isolement van hun eigen waan, waarin ze uiteindelijk in diepe eenzaamheid achterbleven. Het onderzoek staat beschreven in het boek van Milton Rokeach, The three Christs of Ypsulanti, a narrative study of three lost men(1964). Het is ook in het Nederlands vertaald en werd in 1994 door Ed Brand uitgegeven bij zijn uitgeverij Candide onder de titel De drie mannen van Ypsilanti.
Later las ik over dit experiment in een het standaardwerk over godsdienstpsychologie van Patrick Vandermeersch en Herman Westerink (Godsdienstpsychologie in cultureel perspectief, 2007). Zij geven een eigen interpretatie aan de uitkomsten van dit onderzoek op basis van een godsdienst-inhoudelijke redenering die een andere logica kan hebben dan normaal. Logica en godsdienst zijn twee verschillende domeinen die weinig met elkaar van doen hebben. Zo hadden de onderzoekers niet op het specifiek religieuze karakter van de Christusfiguur gelet, van wie het heet dat je “door hem, met hem en in hem” kunt zijn. Voorts kun je erop wijzen dat er in het christendom ook nog zoiets als ‘Drie-eenheid’ bestaat, waarin deze ‘drie Jezussen’ wellicht meenden elkaar te kunnen ontmoeten. De vraag ‘wie van de drie de ware Jezus is’ zou hier niet relevant zijn. De Drie-eenheid gaat immers onze gezonde verstand te boven.
Hoe dan ook, mensen die in een waan verkeren kun je daaruit niet verlossen door ze te bestoken met rationele argumenten. Hun waan berust niet op een denkfout of op het disfunctioneren van het verstand, al wordt dat vaak gedacht. In zijn boek Rationaliteit (2021) behandelt Steven Pinker allerlei vormen van irrationeel denken. We leven in een tijd van corona-kwakzalverij, klimaatontkenning en samenzweringstheorieën. Er wordt al gesproken over een ‘epistemologische crisis’ of zelfs het ‘post-waarheidstijdperk’. De meest bizarre geruchten doen de ronde.
Zo ging in Amerika het bericht rond op sociale media dat Hillary Clinton vanuit de kelder van Pizzaria Comet Ping Pong in Washington een pedofielen-netwerk zou runnen. In februari 2020 voorspelde Donald Trump dat corona verdwijnt door malariabacillen, bleekmiddel-injecties en lichtsondes. Sociale media hebben volgens Pinker de verspreiding van nepnieuws versneld, maar hij waarschuwt ervoor om de oorzaak alleen daar te zoeken. De honger naar nep-nieuws en complot-theorieën ligt diep verankerd in de menselijke natuur. De bizarre verhalen worden niet door algoritmen bedacht maar door mensen en het zijn mensen die ze leuk vinden. Bovendien hebben de platforms voor sociale media hun algoritmes inmiddels zodanig bijgesteld dat ze gevaarlijke onwaarheden niet langer belonen, en daarnaast allerlei waarschuwende etiketten plaatsen waardoor de op hol geslagen dynamiek van nepnieuws getemperd kan worden.
Pinker houdt een pleidooi voor het rationele denken en verzet zich tegen het vooroordeel dat logisch denkende mensen humorloos en benepen zijn. De fout zit hem volgens hem in het onvermogen om rationeel te kunnen denken. Mensen laten zich teveel leiden door overinterpretatie van toevalligheden, het over-generaliseren op basis van anekdotes en de sprong van correlatie naar causaliteit. De menselijke soort is behept met structurele vooroordelen. We zijn niet alleen intuïtieve dualisten (we geloven in de scheiding van geest en lichaam), maar ook intuïtieve essentialisten (we denken dat levende wezens onzichtbare substanties hebben) en tenslotte zijn we ook nog eens intuïtieve teleologen (we denken dat complexe levende en niet-levende systemen een doel of een doelgerichtheid hebben).
Pinker wijst ook op allerlei rationele zaken waar de menselijke intuïtie niet op berekend is. Een goed voorbeeld is exponentiële groei. Voor een statisticus is dat fenomeen glashelder, maar voor gewone mensen niet. In tijden van corona, met zijn exponentieel oplopende besmettingscurves, is dat voor menigeen een obstakel om tot een rationeel begrip van de situatie te kunnen komen. Pinker vindt dat het gevaar van nepnieuws en complot-theorieën beslist niet moet worden onderschat. Samenzweringstheorieën roepen niet alleen op tot terrorisme, pogroms en volkerenmoord, maar leiden ook tot het afschaffen van maatstaven voor de waarheid, waardoor de democratie wordt ondermijnd en de weg wordt gebaand voor tirannie en totalitarisme. Rationaliteit is dan ook niet alleen een cognitieve, maar ook een morele deugd.
Om een dreigende rampspoed te voorkomen moeten volgens Pinker alle kaarten worden ingezet op verbetering van het onderwijs. Vanaf de basisschool tot de universiteit zouden onderwijsinstellingen in hun lesprogramma’s meer aandacht moeten besteden aan statistiek en kritisch denken. Logica, kansberekening en causale afleiding zijn onmisbare hulpmiddelen bij elke vorm van onderwijs en even belangrijk als lezen, schrijven en rekenen.
Het probleem met Pinker is dat hij nog al eens doordraaft en tot rationalistische riedels vervalt. Zodra hij werkelijk iets nieuws lijkt te gaan zeggen over de oorzaken van de hedendaagse golf van complot-theorieën en nepniews neemt hij al gauw zijn toevlucht tot gemeenplaatsen over het helder redeneren. Het is ook nog maar de vraag of beter onderwijs de enige remedie is voor het soort kwalen als nepnieuws, complottheorieën en geruchtenmachines.
In Nazi-Duitsland was het onderwijs uitstekend op orde en toch vervielen talloze mensen van kwaad tot erger als het gaat om geloof in schijnwaarheden of regelrechte leugens. Nep-nieuws en complot-theorieën zijn niet zozeer ontsporingen van het rationele denken, als wel specifieke verschijningsvormen van de waan. En de waan heeft niets met onheldere vormen van denken van doen. Of beter gezegd, de waan is de ratio in het kwadraat. Het is een geperverteerde vorm van hyper-rationeel denken. Dat is niet onhelder, maar stralend helder.
In een waan slaat het verstand op hol waardoor een nieuwe werkelijkheid ontstaat. Mensen die volledig in een waan verkeren gaan ook vaak denken ze iemand anders zijn. Vroeger was dat vaak Napoleon of Jezus Christus. Probleem wordt dat, als twee mensen denken dat ze Jezus zijn en vervolgens elkaar tegenkomen. In een commentaar op Cesare Beccaria’s Essay over misdaad en straf beschreef Voltaire het geval van Simon Morin die in 1663 werd veroordeeld tot de brandstapel. Hij was een geestesgestoorde die visioenen meende te zien. Hij dreef zijn waanzin zelfs zo ver, dat hij zichzelf als een door God gezondene zag en verkondigde dat hij de belichaming van Jezus Christus was. Het parlement veroordeelde hem tot opsluiting in een geticht.
Het toeval wilde dat er op dat moment in datzelfde gesticht een andere krankzinnige man verbleef, die zichzelf de Eeuwige Vader noemde. Simon Morin werd zo getroffen door de waanzin van zijn lotgenoot, dat hij zijn eigen waan plotseling doorzag. Hij leek, voor enige tijd, tot bezinning te zijn gekomen; en nadat hij spijt had betuigd werd hij, ongelukkig genoeg voor hem zelf, vrij gelaten. Niet voor lang, want enige tijd later verviel hij weer tot zijn oude staat van waanzin. Conclusie: de waan trekt zich niets aan van rationele argumenten. Dat was al bekend in de hoogtijdagen van de Verlichting, toen de mensheid de ratio hoog in het vaandel had.
Ook dit geval staat beschreven in boek van Milton Rodeach, De drie mannen van Ypsilanti. Rokeach was een psychiater die aanvankelijk meende dat je mensen die behept zijn met een waanidee – bijvoorbeeld de gedachte dat je Jezus Christus bent – kunt genezen door ze te confronteren met iemand met hetzelfde waanidee. Een rationele weerlegging dus. Waanideeën, zo dacht Rodeach, zijn verkeerde cognities die bij zo’n brute confrontatie als sneeuw voor de zon zouden verdwijnen. Twee mensen kunnen niet tegelijk denken dat ze Jezus zijn, om over drie maar te zwijgen. Wat hier op een bizarre manier aan de orde komt is de vraag: wat is identiteit? De psychoanalyticus Erik H. Erikson schrijft in zijn boek Identity and lifecycle (1959):
‘Het besef een persoonlijke identiteit te hebben, stoelt op twee gelijktijdige observaties: de rechtstreekse perceptie van de onveranderlijkheid en continuïteit van het eigen ik in de tijd en de gelijktijdige perceptie van het feit dat ook anderen, de onveranderlijkheid en continuïteit van ons ik waarnemen.’
Die continuïteit tussen het zelfbeeld en het beeld dat de ander van jou heeft is niet alleen bepalend voor het besef van identiteit, maar ook voor het onderscheid tussen waan en werkelijkheid. Er gaat iets slippen in het mechaniek van de werkelijkheidservaring als deze continuïteit wordt verstoord. Verschillende indrukken kunnen dan niet meer geïntegreerd worden binnen één totaalplaatje. Zoiets moet het zijn. Maar is dat ook zo? Wat gebeurt er nou precies als jouw ervaring van je eigen identiteit niet strookt met de werkelijkheid zoals een ander die ervaart? Er kan sprake zijn van een psychotische waan, maar zo’n waan komt niet zomaar uit de lucht vallen. Er is iets geknapt. Er moet een druppel zijn gevallen die de emmer deed overlopen.
Een psychotische waan staat nooit op zichzelf als een autonome menselijke ervaring, maar is een dramatische uitkomst van een complex van factoren. Een psychose duidt vaak op een schaakmat-situatie in het persoonlijk leven of binnen een complex netwerk van sociale relaties. Het moet zoiets zijn als een kortsluiting. De stoppen slaan door. Dat is meestal een dramatisch gebeuren, maar de overgang kan zich ook heel simpel voltrekken. In het alledaags leven kan zich een situatie aandienen – ook zonder dat er sprake is van een psychose – waarbij de continuïteit tussen jouw zelfbeeld en het andermans perceptie van jou als persoon opeens een breuklijn gaat vertonen. Je krijgt dan het akelige gevoel dat er iets niet klopt zonder te weten wat dat kan zijn. Alsof je opeens onder een glazen stolp zit en niet meer in volledig contact verkeert met de werkelijkheid daarbuiten.
In het voorjaar van 1965 zag ik op televisie het toneelstuk Hendrik IV van Pirandello. Het maakte een verpletterende indruk op mij. Ko van Dijk speelde de hoofdrol, dat weet ik nog goed. Hendrik IV gaat over een existentieel probleem. Hoe is het om in het schemergebied te leven tussen waan en werkelijkheid? Waar ligt de grens tussen het normale bewustzijn en de waanzin? Is die grens absoluut of wordt hij alleen bepaald door een relatief verschil in beleving van binnenuit en van buitenaf? Allemaal vragen, die uiteindelijk uitkomen bij de laatste vraag. Wat is de identiteit van een mens? Een essentie, een constructie of een illusie?
Voor het schrijven van dit stuk werd Pirandello geïnspireerd door de persoonlijke ervaringen die hij had opgedaan met zijn vrouw, die twee jaar eerder in een gesticht was beland. Het proces van het langzaam wegglijden in de waan had hij zich dus onder zijn ogen zien voltrekken. Hij moet gezien hebben dat die grens gradueel is en uiteindelijk bepaald wordt door de omgeving.
Er zijn geen absolute verschillen tussen waan en werkelijkheid. Integendeel, we hebben met ons allen ooit afgesproken dat het gezonde verstand overeenstemt met de wereld. Maar wie zegt dat een waanzinnige niet veel meer recht van spreken heeft? Waanzin kan soms een toevluchtsoord voor het bewustzijn vormen, een comfortabele binnenwereld die veruit te verkiezen is boven de dorre eenzaamheid van het alledaagse bestaan. Juist in een aanhoudend gevoel van ultieme verlatenheid kunnen de kiemen van de waan zich gaan ontsluiten.
Het verhaal van het toneelstuk is intrigerend. De hoofdpersoon, een depressieve jongeman, valt tijdens een historische optocht, waarin hij de rol van Hendrik IV speelt, van zijn paard en wordt krankzinnig. Hij denkt dan dat hij werkelijk Hendrik IV is, de Duitse keizer uit de 11de eeuw die barrevoets de gang naar Canossa moest maken naar de Paus. In plaats van zijn waanzin te behandelen, besluit zijn welgestelde neef om hem in zijn waan te laten en hem op te sluiten in een middeleeuws kasteel, waar alles is ingericht als het hof van de historische Hendrik IV. Daar verblijft hij twintig jaar lang, letterlijk in een burcht van illusies.
Als het stuk daadwerkelijk begint, komt een groepje oude vrienden bij hem langs. Onder hen bevindt zich zijn oude geliefde Mathilde die opeens de hoop blijk te koesteren om hem te genezen, hoewel ze hem jarenlang aan zijn lot heeft overgelaten. Op advies van een psychiater besluit men een poging te wagen om ‘Hendrik IV’ met een schok uit zijn waanwereld te laten ontwaken. De dochter van Mathilde trekt de kleren aan die haar moeder twintig jaar tevoren had gedragen toen het ongeluk gebeurde.
Uiteindelijk blijkt dat Hendrik al acht jaar eerder genezen was, maar al die tijd zijn waanzin is blijven simuleren om niet te hoeven terug te keren in de wereld van het gezonde verstand. Hij verkoos het geruststellende comfort van zijn historische identiteit boven de trieste werkelijkheid van zijn eigen verspilde leven. Maar als de burcht van illusies dreigt te bezwijken, kan alleen een wanhoopsdaad nog uitkomst bieden. Het stuk eindigt dramatisch met een moord, waarmee de hoofdpersoon alsnog zijn waan voor zijn directe omgeving onomstotelijk bevestigt.
Maar de vraag die natuurlijk blijft hangen is: wat stelt die waan nog voor? Hendrik IV is waanzinnig, maar in relatie tot welke werkelijkheid? Zijn eigen bewustzijn? De leugen van zijn geliefde? De historische schijnwereld die zelfs zijn directe omgeving twintig jaar lang in stand heeft gehouden? Een absolute grens is verdwenen. Er is een breuklijn gekomen tussen zijn zelfbeeld en het beeld dat de wereld van hem heeft. Maar hoe is die breuklijn ontstaan en wat zijn de gevolgen? Er is een niemandsland ontstaan, waar het begrip identiteit problematisch is geworden. Er bestaat geen waarheid meer, geen werkelijkheid en geen waan.
Een half jaar nadat ik het stuk op TV had gezien belandde ik zelf in een psychiatrisch ziekenhuis. Toen ik daar daar weer wat bij zinnen kwam, heb ik nog vaak aan het stuk van Pirandello teruggedacht. Ik speelde met de gedachte om voortaan net te doen alsof. En misschien doe ik dat nog steeds. De wereld is een schouwtoneel. Of – om met Shakespeares Macbeth te spreken: ‘Het leven is maar een wandelende schaduw, een arme toneelspeler die zijn tijd afraffelt en prakkiseert op het toneel. En vervolgens hoort niemand meer van hem. Het leven is een verhaal dat verteld wordt door een idioot, vol kabaal en woede, maar het stelt niets voor.’
Achteraf kan het zo zijn gegaan dat Donald Trump op het eind van zijn presidentschap, toen bleek dat hij de verkiezingen verloren had, heel even heeft gedacht dat hij in een slecht toneelstuk was beland. Hij was de hoofdrolspeler geworden in een verhaal dat door een idioot werd verteld en waarbij alle grenzen tussen nep en echt totaal verdwenen waren. Leefde hij nog in de werkelijkheid of was hij voorgoed in een waanwereld beland? Of moest hij uiteindelijk tot de ontluisterende ontdekking komen dat anderen niet meer in zijn waanwereld geloofden. In zo’n situatie van ultieme twijfel kan het verstand nog maar één ding doen. Je brengt in je omgeving een kolossale schok teweeg als bewijs dat je eigen leugenachtige werkelijkheid toch echt de ware werkelijkheid is.
Het is dan zaak om de eigen nepwereld in stand te houden door een daad van vernietiging. Zo niet, dan zal je door de wind van je eigen leugens, die als een storm op je terugkeert, worden weggevaagd. Zoiets gebeurde ook bijna na Trumps oproep op Twitter die leidde tot de bestorming van het Capitool. Uiteindelijk liep het niet goed af met Trump. Dat is misschien de enige hoop die dit soort fenomenen te bieden heeft. Ze vallen uiteindelijk in hun eigen zwaard. De vraag is alleen, hoeveel er in de wereld vernietigd moet worden, voordat deze climax is bereikt.
Nepnieuws komt steeds meer in het nieuws. Sterker nog, de grenzen tussen nepnieuws en echt nieuws zijn aan het vervagen. Was de video met plasseks die de Russen in de hotelkamer van Donald Trump hadden gemaakt nu nieuws of nepnieuws? Eigenlijk doet dat er niet meer toe. Doordat het eventuele nepnieuws in het nieuws is gekomen, is de vraag of het waar of niet waar is niet meer relevant. Nepnieuws is wat de filosoof Baudrillard ooit een ‘simulacrum’ heeft genoemd. Dat is een kopie zonder origineel.
We leven steeds meer in een wereld waarin de kopie het origineel is gaan overtreffen. De kopie heeft zich geëvolueerd tot iets wat zelf geen origineel meer heeft en daarmee het origineel naar de kroon steekt. We leven een nep-wereld. In Nederland hebben we een nep-parlement en een nep-democratie. Wilders is een nep-politicus die ondertussen echter is dan echt. Ook Donald Trump was voor velen een nep-figuur totdat hij tot president van de Verenigde Staten werd gekozen.
Het onwerkelijk worden van de werkelijkheid is een trend die in meerdere varianten opduikt, onder meer in de documentaire HyperNormalisation van de Britse filmmaker Adam Curtis uit 2016. De term ‘hypernormalisation’ is afkomstig uit het boek Everything was Forever, Until it was No More: The Last Soviet Generation (2006) van Alexei Yurchak dat handelt over de paradoxen in het leven van Sovjetunie in de laatste twee decennia voor de instorting in het begin van de jaren negentig. Iedereen in de Sovjetunie wist dat het systeem zou vallen, maar niemand kon een alternatief bedenken voor de status quo, waardoor men tegen beter weten in de schijn in stand hield van een goed functionerende maatschappij.
Cruciaal in deze ontwikkeling is dat er een fake-versie van de maatschappij ontstaat. Je zou het een vorm van collectieve waan kunnen noemen. Iedereen maakt in zo’n intensieve mate deel uit van het hypocriete systeem dat het onmogelijk is geworden om nog buiten dat systeem om te kunnen denken. Iedereen wordt gegijzeld door de leugen. Nep wordt echt en omgekeerd. Het is dan zaak om hoe dan ook het systeem stabiel te houden om niet te vervallen in chaos. Daarvoor is alles geoorloofd, ook de leugen. Als het maar werkt. Dat adagium werd ontwikkeld door de nazi’s en wordt sindsdien gehanteerd door totalitaire leiders die leugens als waarheid te lanceren die door menigeen als zoete koek wordt aangenomen.
De mens is geen rationeel wezen, maar een grillig samenraapsel van idealisme en ratio, van verstand en gevoel, van ambitie en moraal, van sympathie en antipathie, van lust en onlust. De gedachte dat heel ons doen en laten tot rationele overwegingen te herleiden zou zijn – of herleid zou moeten worden – is een tragische misvatting. Niet voor niets volgde de Romantiek op het tijdperk van de Verlichting en leven we nog altijd in de spagaat van idealisme en positivisme. De waarheid is een resultante van een complex van tegenstrijdige strevingen in de menselijke aard. Bovendien is de waarheid zelden eenduidig. Nietzsche heeft daar ooit en scherpzinnige beschouwing aan gewijd: Over waarheid en leugen in buiten-morele zin (1873). Daarin stelt hij:
‘Wat is waarheid dus? Een mobiel leger metaforen, metonymia, antropomorfismen, kortom, een som van menselijke relaties die op poëtische of retorische wijze zijn verheven, overgedragen en opgesierd, en die een volk na lang gebruik als vaststaand, canoniek en bindend voorkomen: waarheden zijn illusies waarvan men vergeten is dat ze illusies zijn, metaforen die versleten zijn en letterlijk krachteloos zijn geworden, munten die hun beeltenis hebben verloren en nu als metaal, niet meer als munten in aanmerking komen.’
Steven Pinker is met zij denken over nep-nieuws en complot-theorieën blijven steken in de Verlichting, in het tijdperk met zijn soms lachwekkende overschattingen van het menselijk verstand. Bestaan er eigenlijk wel absolute verschillen tussen waan en werkelijkheid? We hebben met ons allen ooit afgesproken dat het gezonde verstand overeenstemt met de wereld. Maar wie zegt dat een waanzinnige niet veel meer recht van spreken heeft? Waanzin kan soms een toevluchtsoord voor het bewustzijn vormen, een comfortabele binnenwereld die veruit te verkiezen is boven de dorre eenzaamheid van het alledaagse bestaan.
Ieder mens leeft in een burcht van illusies die we blijven koesteren uit angst dat iemand met één speldenprik aan alles een einde maakt. Je houdt jezelf voor gek ook al ben je allang geen gek meer. Misschien is juist dat wel de nog onbekende vorm van waan in tijden van corona en alles wat daar achter vandaan komt. Mensen gaan soms volledig op in een wereld van de ficties en complottheorieën, terwijl ze deepdown wellicht heel goed weten dat het onzin is. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de NCTV, heeft inmiddels al gewaarschuwd voor complottheorieën en desinformatie over het coronavirus. Radicale complotdenkers bedreigen politici, journalisten en agenten en dat kan zomaar leiden tot geweld of terreur. Wat mensen denken wordt in tijden van corona vaak meteen waar. Het echte leven gaat zo steeds meer lijken op een permanente soap. Vroeger heette dat een stuiversroman.
Menno ter Braak vertaalde in 1940 de zojuist verschenen Gespräche mit Hitler van Hermann Rauschning onder de titel Hitlers eigen woorden. In zijn indeling schreef hij:
Inderdaad, op alle mensen die gewoon zijn in de categorieën van het gemiddelde fatsoen te denken, zal dit merkwaardige boek de indruk maken van een stuiversroman; maar de stuiversroman is gelééfd, is een stuk geschiedenis dat nog niet is afgesloten, waarbij wij ten nauwste betrokken zijn.
De hysterische waanwereld, die Hitler voor zichzelf en anderen creëerde, had veel weg van een stuiversroman, een soap dus. Maar dan wel een waanzinnige soap. Of Hitler in klinische zin de waanzin nabij is geweest, was volgens Rauschning, die hem vier keer persoonlijk ontmoette, niet te beoordelen. Maar wat hij in dit persoonlijk contact met Hitler wel ervaren had – en wat zijn kennissen hem ook bevestigden- was een ongeremdheid die tot een algehele desintegratie van de persoonlijkheid leidde. ‘Zijn getier’, zo stelde Rauschning, ‘zijn stampvoeten, de vele driftbuien en uitbarstingen van een ongezeglijk kind – het was grotesk en afschuwelijk, maar het was geen waanzin.’
Maar als het geen waan was waarin Hitler leefde, wat was het dan wel?
Hoe kun je in leven blijven als je opeens tot de ontdekking komt dat je leeft in een waanzinnige soap, of anders gezegd, in een wereld die niet meer echt blijkt te zijn? Wie uit de virtuele wereld van het internet terugkeert in de werkelijkheid ervaart soms de werkelijkheid niet meer als echt. Er gaat iets schuiven dat te maken heeft met je primaire geloof hoe de wereld in elkaar zit. De grenzen het ik en de buitenwereld gaan dan vervagen. Tegen beter weten in houdt een mens dan de illusie in stand dat de werkelijkheid de normaalste zaak van de wereld is. Hij trekt een geruststellend decor overeind van een historische of existentiële identiteit, waarin hij zich niet alleen als individu, maar liefst ook in een groep, heel veilig kan wanen. Zo gaat veiligheid boven alles, zelfs als het een fictie is. In feite leeft de zich veilig wanende mens voort in een decor dat speciaal voor hem is opgetrokken om een waanwereld in stand te houden.
Zo bezien is de waan is een gedroomde vorm van veiligheid. In een tijd van doorgeschoten individualisme is de mens zijn collectieve bufferzone van fictieve veiligheid kwijt, de luchtkussens die voorheen de waan van de religie ons nog kon bieden, maar ook een ideologie of een groot verhaal. Die luchtkussens van vermeende veiligheid zijn leeggelopen. We moeten voortleven op het kale beton van de naakte feiten. Zo zijn we overgeleverd aan de chaotische wildgroei van de privé-waan en het privé-geloof. De complot-theorie en het nep-nieuws zijn de religie een nieuwe, gefragmenteerde gedaante. De wereldbeelden zijn in duigen gevallen en in de versplinterde waan jongleren we met de scherven van het oude geloof.
Maar zit de verwarring tussen waan en werkelijkheid niet nog dieper?
Woorden zitten vastgekleefd aan dingen in de wereld. Misschien zijn ze die dingen wel. Maar zijn de taalverbindingen van het gezond verstand niet even denkbeeldig als de nieuwe relaties die het bewustzijn creëert in een psychotische waantoestand? Evenals taal wordt geloof gedragen door de eerste verlangens die zich hechten aan de dingen. Het geloof is deels een herbeleving ook van het vroegste beeld dat het kind zich vormt van de ouderen om zich heen. Anderzijds zijn waan en geloof aan elkaar verwant, omdat beide systemen beelden creëren die niet met het gezonde verstand te rijmen zijn.
Die verwarring tussen waan en werkelijkheid, tussen geloof en ongeloof, is voor mij nooit geheel verdwenen, zeker niet als het gaat om vreemde herinneringen aan mijn pubertijd. Wie ben ik? Wat betekent identiteit? Wat is in godsnaam de zin van dit alles? Het leven is een zeepbel en dat vinden we allemaal heel normaal. Homo bulla! Straks spat alles uit elkaar en is er niets meer. Is er dan ooit iets geweest? Of was dit leven slechts een boze droom? Is dit leven soms zelf een soap? Of erger nog, is dit leven een waan totdat de laatste sluier valt? Uiteindelijk is de dood de enige kale werkelijkheid die elk leven te wachten staat.