Volgens iemand uit mijn naaste omgeving zou hij ’s nachts wakker schrikken en hysterisch gillen. Hij zou om hulp schreeuwen. Op de bedrand gezeten, zou hij zich niet kunnen bewegen. Dan deed de angst hem zo schokken dat het hele bed vibreerde. Hij zou verwarde, volstrekt onverstaanbare woorden uitgestoten hebben. Hij zou naar adem hebben gesnakt alsof hij geloofde te stikken. De man beschreef een scene, waarvan ik niets had geloofd als het verhaal uit ander bron was gekomen. Wankelend zou Hitler in de kamer hebben gestaan, verward om zich heen blikkend. ‘Hij! Hij! Hij is hier geweest!’ zou hij hijgend hebben geroepen. De lippen blauw, helmaal druipnat van het zweet. Plotseling had hij getallen gepreveld. Volslagen zinloos. Losse weerden en stukken van zinnen. Het had afschuwelijk geklonken. Eigenaardig gevormde samenstellingen had hij geuit, buitengewoon vreemd.
Dit is een beroemde, faustiaanse scène de Hermann Rauschning beschrijft in zijn boek Gesprekken met Hitler (1940). Hitler wordt letterlijk bezocht door de duivel. In de jaren tachtig is er nogal wat te doen geweest over de vraag of de gesprekken met Hitler die Rauschning beschrijft ook daadwerkelijk zo hebben plaatsgevonden. Maar het boek heeft ook een aantal filosofen en literatoren geïntrigeerd zoals Abel Herzberg, Georg Steiner en Rüdiger Safranski. Jan Oegema vermeldt dit in zijn voorwoord bij de Nederlandse vertaling uit 2003.
Ook Harry Mulisch heeft zich laten inspireren door de letterlijk woorden van Hitler die Rauschning zou hebben opgetekend. In zijn roman Siegfried laat Mulisch de hoofdpersoon Herter, die Hitler moet voorstellen, sterven terwijl de duivel aan hem verschijnt: ‘ Hij… hij… hij was hier,’ roept hij uit, voordat hij zijn laatste adem uitblaast.
Mocht het waar zijn dat Hitler ooit door de duivel is bezocht, althans in de waan heeft verkeerd dat dit hem overkwam, dan is dat een concrete aanwijzing dat Hitlers geest behoorlijk in de war is geweest. Als het dan niet de duivel was, dan moet het toch een vreemde obsessie met het kwaad zijn geweest, waarmee hij was behept. Daarmee was Hitler in zijn waanwereld misschien op een duister verlangen gestuit dat een mens in zijn greep kan krijgen.
Het beeld van de grote duivelse verleider was al opgedoken in de negentiende eeuw en kwam na de schok van de Eerste Wereldoorlog tot leven in de fantasiewereld van de cinema, zoals in de figuren Mabuse en Dr. Caligari. H. W. Von der Dunk wijst hierop in zijn nawoord bij de Nederlandse vertaling van de Hitler-gesprekken. Daarin stelt hij :
‘ Hij (Hitler) appelleerde aan het verborgen verlangen tot negatie van alle waarden, een verlangen dat als een schaduw het daglicht van dit bestaan begeleidt, als volgde de massa hem in de waan dat uit de schaduw het ware ligt tevoorschijn zou komen. In die zin kon het verschijnsel Hitler de afgelopen eeuw nog geen voltooid verleden tijd worden.’
De incorporatie van het ultieme kwaad spreekt nog altijd – en misschien wel neer dan nooit – tot de verbeelding. Hitler heeft er ook alles aan gedaan om die fascinatie tot leven te wekken. Wreedheid was voor hem niet zoiets als een noodzakelijk kwaad, maar eerder een ideaal dat nastrevenswaardig was. Zo noteert Rauschning de volgende, ijzingwekkende woorden uit zijn mond:
‘We moeten wreed zijn. We moeten weer een goed geweten krijgen over wreedheid. Alleen dan kunnen we de weekhartigheid en de sentimentele bekrompenheid bij ons volk uitdrijven. Dat “gemoedelijke” en oergezellige.’
Wreedheid als adagium dus, en dat terwijl Hitler van nature zeer romantisch en zelfs sentimenteel was. Rauschning zegt hierover:
‘ Dat Hitler van huis uit snel ontroerd en uitgesproken sentimenteel is en de neiging heeft om te zwelgen in gevoelens en romantiek weet iedereen die hem in zijn begintijd van nabij meegemaakt heeft.’ Wreedheid kan dus heel goed samengaan met sentimentaliteit.’
Als Hitler inderdaad door de duivel was bezocht, hoe had een psychiater dan zijn waan een halt kunnen roepen? Tegenwoordig zou Hitler misschien geholpen zijn met anti-psychotsiche middelen. Maar was dat afdoende geweest? Een elektroshock? Of anders een intensieve gesprekstherapie? ik vrees dat tegen zijn waanwereld geen kruid gewassen was.
Hitler werd overigens in Pasewalk – van 21 oktober tot 19 november 1918 – behandeld door de psychiater Edmund Robert Forster (1878-1933), die onder verdachte omstandigheden zelfmoord pleegde toen Hitler uiteindelijk aan de macht kwam. De medische rapporten over Hitler, die zich in Pasewalk bevonden, zijn door de Gestapo vernietigd. Ernst Weiss schreef zijn boek Der Augenzeuge over de behandeling door deze psychiater in 1938 in Parijs, waar hij op 15 juni 1940 overleed, ook door zelfmoord. Uiteindelijk verscheen zijn boek in 1963 en de meningen erover zijn nog altijd verdeeld.
Mijn fascinatie voor Hitler vindt primair zijn oorzaak in zijn psychiatrisch verleden. Vooral ook de overeenkomst die dit psychiatrisch verleden heeft met de waan of godsdienstwaan van andere ‘fanatici’, ‘plotselinge bekeerlingen’ en ‘godsdienststichters’. De vermeende blindheid – tegenwoordig: conversion disorder – waarmee de ‘psychische verminking’ van Hitler na zijn gas-verwonding gepaard ging, doet mij sterk denken aan de blindheid waarmee Saulus (Paulus) geslagen werd bij zijn plotselinge bekering op weg naar Damascus. Hitler zelf had niets met Paulus. Tegenover Rauschning verklaarde hij:
‘Je kunt Paulus , de epilepticus, uit het christendom gooien. Dat hebben anderen al gedaan. Je kunt van Jezus een nobele figuur maken en zijn goddelijkheid en zijn rol als bemiddelaar. Ontkennen. Dat is door de tijden al vaak geprobeerd. (…) Wij willen geen mensen die naar boven scheelogen. Wij willen vrije mannen die God in zich weten en voelen.’
Hitler wilde dat het Duitse volk niet het joodse christendom zou aanhangen met zijn slappe compassie-moraal. Hitler predikte een religie van het kwaad. Maar komt met zo’n omgekeerde religie niet de keerzijde van God in beeld? In ieder geval de keerzijde van het goede. Als dat niet de duivel is, dan zou daar een aparte god voor moeten bestaan, naar de enige God van de Joden en christenen, er vanuitgaande dat die ene God – als hij bestaat – niets met het kwaad van doen heeft.
Het zou de de gnostische god Abraxas kunnen zijn, de afgod zijn die Jung beschreven heeft in zijn Septem Semones ad Mortuos (Zeven preken tot de doden). Abraxas stond volgens Jung voor het oerlibido, maar ook voor ‘de grote kosmische kracht achter elke god, de god die je ziet wanneer je de duivel [in god?] ziet.‘ Dat schrijft Tjeu van den Berk in zijn boek In de ban van Jung (2014) Hoe den ook, je kunt het bestaan van God ontkennen, maar zijn gestalte duikt telkens weer op, zelfs in zijn meest radicale ontkenning die denkbaar is: de goddeloze God, de sadistische God. ‘Met elke wreedheid die Sade begaat,’ zo beweert Klossowski, ‘levert hij zichzelf, zij het onbewust, een godsbewijs.’
Er zit ook een vreemde cirkel in het radicale atheïsme dat Markies de Sade aanhing ‘Hoe zou de natuur zich eraan kunnen storen dat ze de mens zijn naaste ziet aandoen wat zij zelf dagelijks doet,’ zo vroeg Sade zich af. Waarom schiep God geen wereld zonder catastrofes, stervende sterren, botsende planeten, inslaande meteorieten, uitstervende diersoorten en voortwoekerende kankergezwellen die een mens een ondraaglijk lijden kunnen bezorgen?
Was er geen wereld denkbaar geweest zonder de mogelijkheid van een Nero, Hitler, Saddam Hussein, Bin Laden of de koppensnellers van de Islamitische Staat? Als God zou bestaan, kan hij zo geredeneerd eigenlijk zelf niet zoiets als geweten hebben. Maar ook de natuur is amoreel en onverschillig. Sterker nog, er gebeuren de meest verschrikkelijke dingen alsof dat allemaal heel gewoon is. Een halve eeuw na Markies de Sade beschreef Darwin op plastische wijze hoe een krekel wreed wordt opgevreten door een larve:
‘Men kan zien dat de krekel, diep gestoken, tevergeefs zijn voelsprieten beweegt, zijn lege kaken opent en sluit, en zelfs een poot beweegt, maar de larve is veilig en doorzoekt straffeloos zijn vitale delen. Wat een afschuwelijke nachtmerrie voor de verlamde krekel! ‘
In de natuur, zo ontdekte Darwin, geldt maar één hoofdwet: The survival of the fittest. Wie het meest geschikt is overleeft. Hitler vertaalde die darwinistische wet naar zijn eigen levensmotto: ‘Wie het sterkst is overleeft’. Het leven is niets anders dan een voortdurende strijd om te overleven. In Mein Kampf citeerde Hitler Friedrich von Schiller: ‘Zo gij uw leven niet waagt, zo zult gij het niet behouden’. De Romantiek had deze natuurwet ontdekt en het nationaal-socialisme vertaalde die wet naar de politiek. In Mein Kampf verwoordde Hitler het als volgt:
‘Wie wil leven, moet dus vechten, en wie in deze wereld van eeuwige strijd niet vechten wil, die zal het leven niet kunnen houden, want hij verdient het niet. En zelfs wanneer dit wreed was, dan zullen wij het toch hebben te aanvaarden, omdat de toestanden nu eenmaal zo zijn, en niet anders.’
Tja, als je de hoofdwet van de natuur zo vertaalt en als enige maatstaf neemt voor de moraal, is hier weinig tegen in te brengen. Zo is de natuur nu eenmaal. Daar kan geen goede God tegenop. Of het zou een gnostische god moeten zijn. Een God die alles weet van het kwaad dat hij immers zelf in zich draagt, al was het maar omdat de vloek, die op de wereld rust, al in de kiemen van de natuur schuil gaat. Het is van tweeën een: Of het kwaad is door God geschapen, en dan is God een gruwelijke despoot.
Of God is onmachtig om het kwaad in de wereld te herstellen, en dan is Hij een zielenpoot. Linksom of rechtsom, in beide gevallen is het resultaat desastreus. Het evangelie van de wreedheid neemt dan de plaats in van de moraal. Met zo’n God is immers alles geoorloofd, omdat geen enkel gebod nog geloofwaardig is. In zijn roman Juliette schrijft Sade:
‘Ik zeg tegen mijzelf: er is een God, een hand heeft geschapen wat ik zie, maar omwille van het kwaad. Hij schept alleen genoegen in het kwaad; het kwaad is zijn essentie; wat Gods hand ons laat doen, is noodzakelijk voor de volvoering van zijn plannen…’
Die obscure fascinatie voor sadisme, seks en geweld was de nachtzijde van de Verlichting. De droom van de rede brengt monsters voort, scheef Goya in diezelfde tijd toen de moderne wereld van start ging en de Romantiek een aanvang nam. Het was de tijd waarin het hemels baldakijn van de religie op instorten stond en God tenslotte zelfs dood werd verklaard. De tijd ook waarin alle middelen opeens geoorloofd werden om de schoonheid van de ondergang te redden. Die esthetica van de Zwarte Romantiek was de voedingsbodem voor Hitlers religie van het kwaad.
In het spoor van Markies de Sade werd het kwaad getransformeerd tot iets anders. Het kwaad werd voortaan vanuit de natuur gezien en bestond daarom niet meer. Zoals de activiteit van de mysticus moet eindigen in de via negativa, de negatieve theologie van Gods afwezigheid, zo lijkt er ook een religieuze kern te zitten in de meest extreme vorm van sadisme. Zelfs de libertijnen van Sade waren geen atheïsten pur sang. In het sadistisch geweld waarmee het lustobject van elke menselijkheid wordt ontdaan verschijnt de ultieme afwezigheid van God uiteindelijk in het meest afzichtelijke. De sadist vereenzelvigt zich met de wrede God van de natuur die er een smerig genoegen in zou scheppen om onder zijn ogen alles tot drek te laten vergaan.
Daarmee is absurde cirkel van het sadisme rond: het beoefenen van de deugd als wraak op de natuur is het ene uiterste wat een mens kan dien. Maar dat raakt aan het ander uiterste: het beoefenen van het kwaad in de vereenzelviging met de natuur en daarmee met de God van de natuur, die de God is van het kwaad en van het bloed. Zo bezien liggen de christelijke zelfverloochening en het sadisme van Sade dichter bij elkaar dan Sade ooit voor zichzelf heeft willen weten. Geen enkele zielstoestand, die de romancier of de kunstenaar tot zijn beschikking had, was voortaan door een taboe tot verboden gebied verklaard. Het kwaad werd niet langer de keerzijde van het goede, maar het volwaardig equivalent daarvan.
Goed en kwaad werden natuurlijke modaliteiten van een basale oerdrang die in de natuur werkzaam is. En de mens was niets anders van een complexe manifestatie van die oerdrang die alles in beweging houdt. Daarmee keerde er – na een eeuwenlange stagnatie in het christendom – iets heidens terug in de cultuur. Met alle fatale gevolgen van dien tot op de dag van vandaag. Het leven was het goed èn het kwaad. Dus ook God – als hij al bestond – was goed èn kwaad tegelijk. Daarmee komt een vraag terug in een nieuwe gedaante. Wie zag Hitler voor zich in dat verschrikkelijke, nachtelijke visioen, toen hij badend in het zweet uitriep:
Hij… hij… hij was hier !!!