De eeuwige omweg van Nooteboom
Hoe komt het toch dat ik zo allergisch ben voor het proza van Cees Nooteboom? Als ik lees hoe de Duitsers hem de hemel in prijzen, val ik om van verbazing. Zijn romans vind ik niet om door te komen. Er zijn ook maar weinig die ik echt heb uitgelezen. Ooit ben ik in Rituelen blijven steken. Eigenlijk eerder al, na Philip en de anderen, misschien wel zijn enige boek dat nog door de beugel kan. Waarom is Cees Nooteboom een irritant schrijver? Ik denk dat het komt, omdat hij zo mooi schrijft. Akelig mooi. Hij is een echte schrijver, dat lees je in elke zin.
De afgelopen dagen heb ik me dan eindelijk bezondigd aan De omweg naar Santiago. Twee jaar geleden ging ik zelf naar Santiago di Compostela, maar toen heb ik me kunnen inhouden om het boek te kopen. Van de week slingerde het rond in mijn huis en zo kwam het dat ik er toch in verstrikt raakte. Want dat kun je wel zeggen, Nooteboom verstrikt je in een spinnenweb van duizenden draadjes die lopen langs historische ditjes en datjes zodat je op een gegeven moment door al dat erudiet geneuzel heel Spanje niet meer ziet.
Er zit niet eens een kaart in het boek, dus je wordt van hot naar her gestuurd, van de Estremadura naar Gallicië en weer terug via Castilië, van de Guadalquivir naar de Ebro en onderweg langs alle Habsburgse koningen, islamitische kalifaten, afgewisseld met enkele bloedige inquisitieverhalen doorregen met een schrijnende anekdote uit de Spaanse burgeroorlog. Het duizelde mij van al die nutteloze kennis opgedist uit oude reisgidsen en obscure bibliotheekboeken, kortom dikdoenerij die niets verheldert en alleen maar de aandacht voortdurend gericht houdt op de belezenheid van de auteur.
De reisverhalen van Nooteboom gaan over Nooteboom, daarna over Nooteboom en pas dan – na veel fraai verwoord gebazel en een goed gevulde maaltijd met een donkerrood glas Spaanse wijn in de plaatselijke parador met uitzicht op het middeleeuwse Segovia – krijgt de lezer een fragment van Spanje te zien, als een puzzelstukje dat nergens in past. Toevallig ken ik Spanje redelijk goed, want ik ben er vier keer doorheen getrokken, twee keer in de tijd van Franco en twee keer daarna, maar bij Nooteboom zie ik daar weinig van terug. De enige fascinatie, die al deze oeverloze uitweidingen bij elkaar houdt, is de vraag hoe het komt dat religieuze objecten uit een ver verleden nu tot kunstobject gedegradeerd zijn.
Nooteboom schijnt zich bij tijd en wijle schuldig te voelen als een afstandelijke toerist die met een bijna obscene blik kijkt naar al die dode dingen die ooit levend zijn geweest in een voorbije cultuur, of beter gezegd: in een voorbije religie. Af en toe gaan zijn gedachten terug naar de jaren dat hij op school zat bij de paters Franciscanen. Spanje is voor hem het roomse heimwee dat nooit overgaat, zoals ook Kees Fens zijn hele leven bezig is geweest met het vroege christendom, vanuit een onbegrepen verlangen naar iets wat hij zelf voorgoed verlaten had.
Maar dat gemis wordt door Nooteboom alleen aangestipt, nooit geanalyseerd. Nee, dat zou alleen maar een nutteloze omweg zijn in die grote nutteloze omweg die hij zo innig liefheeft. De couleur locale mag niet worden verstoord door vragen die er echt toe doen. De lezer mag ook niet te veel worden opgezadeld met de identiteitsproblemen van de auteur. En zo babbelt hij weer verder, terwijl zijn auto langs de stoffige wegen rijdt, telkens weer een zijweg van een zijweg van een zijweg.
Is het een pelgrimage of een meditatie? zo vraagt Nooteboom zich af. Ik denk geen van beide. Het is du pain, du vin en du boursin, maar dan in Spanje. Snobistische kitsch waar Duitsers gek op zijn. ‘Ach Europa!’ verzuchtte Hans Magnus Enzensberger en Nooteboom zou het hem graag na hebben gezucht. Ach Spanje! en dan een hele diepe zucht. Achter de volgende heuvel, achter de volgende bergrug, zal ik je pas echt begrijpen. Ach Spanje! Nooit dus. Nooteboom komt nooit ergens aan. Dat wil hij ook niet. Hij is altijd onderweg in een eeuwige omweg. Zij reisverhalen zijn als ansichtkaarten. Je kijkt er even naar en dan gooi je ze weg.