Woeste hoogten in Bakhuizen
Dit is mijn grootmoeder: Beppe, zoals ze bij ons thuis werd genoemd. Eigenlijk heette ze Cornelia Dölle. Rare naam, Dölle, maar het is niet anders. Ze overleed op 2 juli 1960 en was toen 87 jaar. Ik kan me dat nog goed herinneren. Er kwam ’s ochtends vroeg telefoon uit Friesland. Mijn vader stond nog in zijn borstrok. Hij was enigszins ontdaan toen hij de telefoon weer op de haak legde. Mijn moeder troostte hem. We zijn nog samen naar de begrafenis geweest, met de boot van Enkhuizen naar Staveren, zoals mijn vader en ik wel meer hadden gedaan. Mijn moeder bleef thuis voor de kinderen. Daar hoorde ik nu even niet bij. Als stamhouder diende ik immers aanwezig te zijn bij deze voorname gebeurtenis, ook al was ik pas twaalf jaar oud.
Toen we aankwamen in Bakhuizen, lag Beppe nog in de voorkamer opgebaard in de kist, met de oorijzers nog op. De gouden helm, noemden wij dat. Ik neem aan dat ze daarmee niet het graf in is gegaan, maar je weet het maar nooit. Bij de begrafenis was het nog behoorlijk druk. Eerst de Mis in de Sint-Oldulphuskerk en daarna de plechtigheid op het kerkhof. Verder heb ik niet zoveel herinneringen aan Beppe. Ik denk dat ik er al met al vier of vijf keer ben geweest, telkens weer aan de hand van mijn vader. Ze zat dan altijd in de haardstoel en zei nooit zo veel. ’s Avonds brachten mijn tantes haar naar de bedstee, waar ze zich oprichtte aan een soort handvat aan het plafond dat ‘een papagaai’ werd genoemd. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit een woord met Beppe gewisseld heb.
Mijn moeder mocht haar niet zo. Beppe was nogal streng. Ze kon ook erg bot overkomen. Toen mijn moeder voor het eerst met mijn vader in Bakhuizen thuis kwam, droeg ze een jurk met een wat blote hals en opstaande kantkraagjes aan de mouwen. Kennelijk vond Beppe dat wat te wulps allemaal. Mijn moeder was een ‘stêdsje’ en dat zagen ze in Bakhuizen niet zo zitten. ‘Kun je, wat je hier hebt, niet daar aannaaien?’ vroeg Beppe, terwijl ze een wijzend gebaar maakte van pols tot hals. Daarna is het nooit meer echt goed gekomen tussen die twee. Mijn moeder had het ook altijd over de ‘Friese familie’. Die twee woorden alleen al spraken boekdelen.
Maar de grootste verwijdering kwam bij mijn geboorte, toen mijn moeder stelselmatig weigerde om mij ‘Manus Durk’ te noemen. Manus vond ze geen naam en daar had ze groot gelijk in. Mijn vader heette Durk Manus, mijn grootvader Manus Durk en mijn overgrootvader weer Durk Manus… ad infinitum. De weigering van mijn moeder werd door de Friese familie opgevat als een revolte tegen het geslacht der Mousen. Er volgden meerdere bemiddelingspogingen, maar telkens tevergeefs. Uiteindelijk werd de sfeer wat onaangenaam en opende mijn moeder de post uit Friesland niet meer. Sterker nog, ze wierp die brieven ongeopend in de kachel, zonder dat mijn vader daar weet van had.
‘Post uit Friesland’, die woorden hadden bij ons thuis dan ook een beladen betekenis. In 1993 kwam ik in contact met de groep ‘Post uit Friesland’ die hele mooie muziek maakte, maar dat is een ander verhaal. Later zijn de verhoudingen tussen mijn moeder en de Friese familie weer aardig bijgetrokken. Ze opende de post weer en ging zelfs nog vaak bij mijn ooms en tantes op bezoek, ook nadat mijn vader al overleden was. Toch blijft in mijn optiek altijd nog een geheimzinnig aureool rond Beppe hangen. Het moet geen zachtmoedige vrouw zijn geweest, dat is wel duidelijk. Het was een uitgesproken persoonlijkheid, om niet te zeggen: een potentaat. Haar wil was wet, wat pake en de kinderen er ook van mochten denken. Ze had iets ijzigs, iets eng Fries. Hoe het bij mijn vader thuis toeging, heb ik ook nooit echt goed begrepen.
Er is een familiefoto, waar ze allemaal opstaan. Hij is rond 1920 is gemaakt. Mijn vader staat als stamhouder prominent in het midden. Er waren in totaal elf kinderen. Durk, Johanna, Boukje, Gesina (Siene), Hessel, Joseph, Maria (Mieke), Jan, Evertje (Eke), Fonger en Anna (Anneke). Eigenlijk waren er twaalf, maar de twaalfde staat er niet op. Dat was de eerste Anna, want er is nog een andere Anna gekomen, die zich later Anneke noemde. De tweede Anna werd in 1916 geboren, precies een jaar na de dood van de eerste Anna. Vreemd om je dochter opnieuw Anna te noemen. Zoiets komt wel eens voor na een doodgeboren kind, maar niet als de eerste Anna maar liefst twintig jaar heeft geleefd. De tweede Anna staat wèl op de foto. Ze zit rechts naast Beppe. De eerste Anna was eigenlijk ook het eerste kind, twee jaar ouder dan mijn vader. Deze Anna Manus Mous overleed op 20 mei 1915. Waaraan ze is overleden, is me nooit goed duidelijk geworden. Mijn vader deed er altijd wat geheimzinnig over. Ik heb niet de indruk dat er destijds veel om haar dood is gerouwd.
Soms, als mijn vader en moeder ruzie hadden, hoorde je wel eens wat. ‘Bij jouw vroeger thuis was het moord en doodslag!’, riep mijn moeder dan. Maar nadere details placht ze dan niet te verstrekken. Ook deed het gerucht de ronde, dat bij de Mousen godsdienstwaanzin in de familie was voortgekomen. Maar of dat gerucht betrekking had op de vroege dood van de eerste Anna, heb ik nooit kunnen ontdekken. Ook heb ik wel eens horen beweren, dat mijn grootvader op een kwade dag georakeld zou hebben, dat uit het geslacht der Mousen ooit de antichrist zou voortkomen. Maar ook die mare is naar mijn weten nooit bevestigd, noch ontkend. Hoe dan ook, de eerste Anna leeft al bijna een eeuw niet meer. Haar dood blijft een mysterie.
Toen ik in 1983 de begraafplaats van Bakhuizen bezocht, heb ik wat foto’s genomen. Het graf van Pake en Beppe lag er keurig bij, helemaal achteraan en bijna in het midden, met tal van nazaten om hen heen. In totaal telde ik wel zo’n dertig Mousen die hier onder de zoden liggen. Mijn vader ligt er niet. Die is gewoon in Amsterdam begraven, op de Nieuwe Oostersbegraafplaats, vlak achter Betondorp, waar zijn graf na tien jaar werd geruimd. Ook mijn grootvader en overgrootvader liggen hier in Bakhuizen onder de grond. Naast het graf van Pake en Beppe lag het graf van de eerste Anna. in 1983 lag dat er nog goed verzorgd bij. Het was een sobere steen, maar wel met een ijzingwekkend opschrift:
Hier rust
ANNA MOUS
Op 20 jarigen
leeftijd overleden
20 mei 1915
Zij kende hare plicht
en vervulde die
R.I.P.
‘Zij kende haar plicht en vervulde die.’ Wat kan er met die woorden in hemelsnaam zijn bedoeld? Waren dit de woorden van Beppe? Gevoelloze woorden? Kille woorden? Het zijn hoe dan ook geen woorden die wijzen op een spoor van enig verdriet. Of Anna het hemelrijk zal zien? Beppe heeft er waarschijnlijk niet wakker van gelegen. Anna heeft haar plicht gedaan. Welke plicht? Wat heeft Anna gedaan? Toen ik deze woorden las, zag ik mijn moeder die brieven uit Friesland weer ongeopend in het vuur gooien. Ik zag de consequentie die naar de duivel leidde, waar mijn moeder wel eens bitter over sprak: ‘Übermenschen zijn het, maar ze willen het niet weten. De Friezen hebben geen hart!’
Toen ik onlangs nog eens ging kijken op het kerkhof, ontdekte ik tot mijn stomme verbazing, dat het graf van de eerste Anna er niet meer was. Het was onvindbaar, geruimd wellicht, wie zal het zeggen. Hoe dan ook, haar graf heeft plaats moeten maken voor een van haar jongste zusters. Deze mysterieuze verdwijning van het graf van de eerste Anna riep opnieuw vragen op over dit zwarte schaap van de familie. Misschien is de eerste Anna wel gestorven van verdriet, omdat ze niet mocht trouwen met haar grote liefde. Misschien had Beppe het haar verboden om met die Untermensch in het huwelijk te treden. Ik zie die Beppe daar wel toe in staat. Misschien sloeg de eerste Anna wel de hand aan zich zelf en had ze niet eens in gewijde grond begraven mogen worden.
Ze doet me denken aan een personage uit een roman van Emily Brontë. Als ik nog tijd van leven heb, zal ik zeker nog eens een mooie novelle over haar schrijven. Al was het maar, om haar van alle mogelijke blaam te zuiveren. De kwestie laat me niet los en blijft me achtervolgen. Wat is er met Anna gebeurd? Hoe is ze aan haar eind gekomen? We zullen het nooit weten. Ze heeft haar mysterie meegenomen in het graf. Maar waar is dat graf gebleven? De doden moet je met rust laten, zeker als ze tijdens hun leven al zo onrustig waren. Wellicht waart de geest van de eerste Anna ’s nachts nog rond op het kerkhof van Bakhuizen, en komt ze elk jaar bij de eerste herfststorm even tot leven om te kloppen aan het kerkraam van de Sint-Odulphuskerk. Beppe, Beppe…! Waar ben je? Maar Beppe is er niet meer. Ze is zo dood als een pier.
Nog niet zo lang geleden vertelde mijn zuster Mariet mij het geheim van de eerste Anna. Wat precies haar doodsoorzaak is geweest wist ze niet, maar wel dat deze Anna wel degelijk haar plicht vervuld heeft. Beppe had een zuster die weduwe was, zelf ook vroeg overleed en zo weeskinderen had nagelaten. Die kinderen kwamen bij Beppe in huis, die zelf al twaalf kinderen had. Om haar moeder te ontlasten stortte Anna zich op de zorg van die hele kinderschare. Anna rust zacht, al is haar graf verdwenen.
Anna, Anna…. soms hoor ik je stem diep in de nacht als het stormt en de takken tegen het raam slaan.