Ik wil niet sterven in een vliegtuig
Gisterochtend 9.30 uur bij Weidum
Van de week kreeg ik een mailtje van iemand met de vraag of ik belangstelling had voor een Mousbot. Dat zou een robot zijn die mijn dagelijkse blog schrijft. Hij had al mijn blogs in een computer gestopt en kon middels een neuraal netwerk nu nieuwe blogs van mij op zijn beeldscherm laten verschijnen. Eindelijk zou ik van de zware last van het bloggen zijn bevrijd en mij op zinniger bezigheden kunnen gaan richten. Ik heb beleefd geantwoord dat ik geen belangstelling heb voor deze Mousbot.
En toch, sindsdien droom ik elke nacht van zo’n Mousbot. Ik zie dan een soort draaiende lotto-molen waaruit balletjes met woorden rollen. Zij vallen op een rij zodat zich een zin vormt. Daarna nog één en nog één. Zo rijgen de zinnen zich aaneen tot teksten die vervolgens weer uiteenvallen in een buitelen en stuiteren van woorden. De droom slaat meestal om in een nachtmerrie. De wordt dan een tovenaarsleerling, een kunstmatig brein dat behekst is met taal en dat uit al die stuiterende woorden uiteindelijk een prachtig gedicht produceert dat volledig doorzichtig is, als een ijzig kristal dat zich plotseling formeert in een oververzadigde oplossing, zinnen die uitschieten als ijsbloemen aan de binnenzijde van een venster.
De toevallige ontmoeting van sommige woorden in een zin kan grote gevolgen hebben. Door een paraplu en een naaimachine bijeen te brengen op de operatietafel van een zin deed Lautréamont het surrealisme ontstaan. Wie weet is ooit het heelal geëxplodeerd doordat de woorden BIG en BANG elkaar toevallig op een zondagmorgen in Engelse taal ontmoetten. Ik zou een roman kunnen schrijven door de openingszinnen van alle romans, die in mijn boekenkast staan, achter elkaar uit te schrijven. Ik zou van de eerste tien liefdesgedichten, die ik met Google vindt de derde regel kunnen selecteren en deze regels achter elkaar plakken, zodat een zeer erotisch en poëtisch amalgaam ontstaat.
De verbintenis tussen erotische een poëtische impulsen was binnen het surrealisme een belangrijk uitgangspunt. Maar dat het poëtisch effect iets met erotische impulsen van doen kan hebben wil er bij ons nuchtere en calvinistische noorderlingen nog altijd niet in. De generatie van Ter Braak en Du Perron moest in de jaren dertig ook niet zo veel hebben van al die malle surrealisten die alleen maar seksueel verknipte gedachtekronkels uit hun natte, nachtelijke dromen tot de hoogste vorm van poëzie wilden verheffen.
Kaaskoppen houden niet van surrealisme, om van dromen maar te zwijgen. Die vinden ze meestal maar eng. Hoe noordelijker je komt, hoe meer de droom wordt uitgezuiverd en afgekookt. Als poëzie en droom al iets met elkaar van doen hebben, dan moet de erotiek daar vooral buiten blijven. En dat terwijl de seksuele fantasie toch onmiskenbaar de toegangspoort vormt tot het onbewuste, het domein van droom en poëzie. Erotiek, droom en poëzie liggen dan ook lijnrecht in elkaars verlengde, maar wat is het verband?
Ik heb me altijd verbaasd over de hoeveelheid onzin die er over poëzie wordt geschreven. Slechts zelden lukt het iemand om helder onder woorden te brengen wat het poëtisch effect van de samenstelling van woorden, die met elkaar een gedicht vormen, nu eigenlijk zou kunnen zijn. Bij het lezen van dit soort definities ontstaat er meestal een soort mist in mijn hoofd. Alsof mijn bril beslaat bij het gissen naar de betekenis. Nu heeft veel poëzie de eigenschap dat ze vaag en onbestemd is als het gaat om de beelden die worden opgeroepen, maar het poëtisch effect op zichzelf kan toch moeilijk vaag en wollig zijn.
Als dat zo is, dan is het schrijven van een gedicht helemaal niet zo moeilijk. De taal-automaat uit mijn droom zou het ook kunnen doen. Misschien ontstaat poëzie in feite ook op die manier. Je zet gewoon wat woorden achter elkaar in een verband dat enigszins afwijkt van de redelijke verwachting binnen de alledaagse realiteit. Poëzie is dan een variant van de droom. Maar wat is dan nog het verschil tussen droom en poëzie? De mooiste formulering van wat poëzie in wezen is vond ik ooit in het boek ‘Wat af is, is niet gemaakt’ van Paul Valéry:
Poëzie is taalkunst; bepaalde combinaties van woorden kunnen emoties oproepen en die we poëtisch zullen noemen. Wat voor emotie is dat? Ik ken haar in mijzelf aan die eigenaardigheid, dat alle mogelijke dingen van de gewone wereld, innerlijk of uiterlijk, alle wezens, gebeurtenissen, gevoelens en handelingen, terwijl ze qua verschijning blijven wat ze doorgaans zijn, plotseling in een ondefinieerbare, maar wonderbaarlijk precieze relatie staan tot de modaliteiten van onze algemene sensibiliteit.(..). Het poëtisch universum vertoont, aldus gedefinieerd, sterke analogieën met wat we kunnen vermoeden over het universum van de droom.
Zo zit dat dus. Mooie en wellicht ook ware woorden van Paul Valéry. Hoe dan ook, het is zeker zo dat de verbeelding doorgaans dichter bij de waarheid zit dan het verstand. Een gedicht is verbeelding en poëzie is de grondlaag van de werkelijkheid wier sterrenstof van dromen is gemaakt. De magie van het woord is de bekroning van de logica en niet haar loochening. Dat alles neemt niet weg dat ik in mijn dromen blijf dromen van die Mousbot die dit alles nog veel poëtischer kan verwoorden. Mooier zelfs dan ikzelf in mijn stoutste dromen zou kunnen verzinnen.
Ik neem dus een Mousbot. Vanaf nu leest u elke dag wat mijn Mousbot heeft bedacht. De naam vind ik alleen nog wat macaber. Alsof er een botje van mij is gevonden na een crash van een verkeersvliegtuig. Ik wil niet sterven in een vliegtuig, zeg ik altijd maar.