De blinde vlek van Huub Mous

Ingezonden tekst van Jan Gulmans

(van hem is ook de titel van dit blog)

Wie, zoals schrijver dezes, regelmatig de artikelen van Huub Mous leest, weet, dat hij een erudiet schrijver is, die sinds jaar en dag cultureel geïnteresseerden onledig houdt met doorgaans zeer lezenswaardige artikelen. ‘De meest spraakmakende intellectueel van Friesland’, in dergelijke termen liet Philippus Breuker, óók een veelschrijver, zich ooit over Mous uit. Prompt nodigde hij, Breuker, Mous uit om op een studiedag van het — destijds nog florerende — Obe Postma Selskip een bijdrage over Jan Jacob Slauerhoff te schrijven; een dichter, met wie Mous zich tot op dat moment nog nooit had ingelaten, maar over wie hij niettemin een sublieme beschouwing ten beste gaf onder de titel Slauerhoff en het onbehagen in de cultuur (zie: De fascinatie voor Slauerhoff, 2011). Maar daarover deze keer niet. Wel over zijn beschouwing van 04-01-‘22 met betrekking tot zijn (steeds terugkerende) fascinatie voor Hitler, een beschouwing waarin de zgn. acculturatietheorie van wijlen Fokke Sierksma centraal staat. Om Mous recht te doen eerst de betreffende passages, die hij over Sierksma schrijft.

Mous zegt het volgende: ‘In 1961 verscheen het boek Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde van Fokke Sierksma. Daarin beschrijft hij het verschijnen van de collectieve messianistische waan bij acculturatieprocessen, dat wil zeggen bij de verschijnselen, die het gevolg zijn van de confrontatie van verschillende culturen, alsook de plotselinge veranderingen in de cultuur door de confrontatie van zeer verschillende groepen. Het ging Sierksma vooral om de botsing van beschavingen bij het contact tussen de koloniserende blanken en de zogeheten primitieve culturen. Zo beschreef hij de plotseling opkomende heilsverwachtingen bij primitieve culturen in Hawaii, Venezuela, Noord-Amerika, Australië en Nieuw Guinea. 

Telkens weer was daarbij sprake van een conflict tussen een inferieure en een superieure groep, waarbij de onderliggende partij zich door een vloedstroom van messianistische waanideeën een uitweg zocht. Hoewel sociale en culturele oorzaken aan de basis lagen van dit soort processen, waren volgens Sierksma de werkelijke oorzaken van psychische aard. Messianisme werd door Sierksma gedefinieerd als een complex van verwachtingen, die een groep mensen koestert met betrekking tot een op handen zijnde, diepingrijpende en bovennatuurlijke omwenteling in het bestaan van wereld en maatschappij, hetzij ten goede of ten kwade, aan welke omwenteling de betrokken groep dikwijls actief meewerkt, om zich aldus te bevrijden van de druk van een tweede groep, die als superieur wordt beschouwd en gevoeld.

Een verlammend minderwaardigheidscomplex zou het essentiële kenmerk zijn van deze vorm van psychische desintegratie, die zich manifesteert als een messianistische beweging ontstaat’.En even verderop: ‘Sierksma kwam met het idee van ‘die verkehrte Welt’, dat wil zeggen: de wereld op zijn kop. Alles keerde zich om in het messianistisch waanidee: blanken werden zwart en omgekeerd,  blanken werden knechten en zwarten meesters, landdieren werden zeedieren, de duivel werd God en omgekeerd. Dat idee ontleende Sierksma aan een studie uit 1955 van de Duitse antropoloog Wilhelm Mühlmann, die weliswaar geen overtuigd nazi was geweest, maar in de periode van Hitler-Duitsland toch bedenkelijke studies had gepubliceerd met titels als Rassen- und Völkerkunde (1936) en Krieg und Frieden (1940). Sierksma verwijst in zijn boek over het messianisme meerdere malen naar Mühlmann zonder zijn dubieuze verleden daarbij te vermelden’.

De vraag is, of Mous met deze schets of samenvatting recht doet aan wat genoemd wordt Sierksma’s acculturatietheorie. De vraag klemt te meer, aangezien Mous er vergaande conclusies aan verbindt en omdat hij twee ernstige manco’s bij Sierksma opmerkt (de blinde vlek).  Hij, Mous, zegt: ‘Het betoog van Sierksma was geniaal en lucide, maar achteraf springen twee duidelijke omissies in het oog. Ten eerste liep ook Sierksma in zijn beschouwingen over het messianisme met een wijde boog om Adolf Hitler heen. Hij, Sierksma, had hij een blinde vlek voor het messianistisch patroon in de opkomst van Hitler [….].  Sierksma zag het niet. Of hij verdrong het omdat hij het niet kon of wilde zien’. 

Mous vervolgt dan: ‘De tweede blinde vlek van Sierksma had betrekking op zijn eigen tijd. Wonderlijk genoeg vond hij in 1961 dat het tijdperk van de messianistische bewegingen voorbij was. Het kolonialisme beleefde zijn nadagen en de primitieve culturen hadden hun schokken van de moderniteit verwerkt. De enige vorm van messianisme, die Sierksma in het heden herkende, was het naïeve, Amerikaanse consumentisme, dat als een nieuwe waan beschouwd kon worden, een Cargo Cult zoals hij het noemde’ [….]. ‘Fokke Sierksma schreef zijn boek – Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde – op de drempel van een decennium, waarin het messianisme in een nieuwe gedaante zou opduiken in de tegencultuur’.

Tweeërlei blinde vlek ?

Wat te zeggen van deze mogelijk min of meer karikaturale weergave van de acculturatietheorie ? In de eerste plaats slaat de bewering, dat Sierksma in zijn beschouwingen over het messianisme met een wijde boog om Adolf Hitler heen liep, nergens op. Een analyse van de psychopathologie van Hitler was niet zijn thema. Evenmin slaat het ergens op dat hij, Sierksma, een blinde vlek had voor wat Mous noemt het messianistisch patroon in de opkomst van Hitler. Het zijn nogal buitenissige beweringen over de in 1977 gestorvene, wiens leven getekend was door (psychosomatische) gevolgen van oorlog en verzet. 

In de tweede plaats maakt Mous van het acculturatieprobleem een definitorische warboel door acculturatie te betrekken op nationaal-socialisme en de tegencultuur uit de zestiger jaren.  

De blinde vlek van Mous is mijns inziens, dat hij weinig oog heeft voor de referentiële betekenis van het begrip acculturatie. Hij verwijdt het begrip zodanig, dat van alles eronder valt. Hij heeft geen oog voor wat de cultureel antropologen vroeger en nu onder acculturatie verstaan; daarmee verzwakt hij de strekking van zijn betoog. Ik geef hieronder drie gangbare definities:

(I)‘Acculturation comprehends those phenomena which result when groups of individuals having different cultures come into continuous first-hand contact, with subsequent changes in the original culture patterns of either or both groups’ Redfield, Linton, and Herskovits,  p.149, 1936.

(II) In 1954 definieerde de Social Science Research Council (SSRC, 1954) acculturatie als ‘..culture change that is initiated by the conjunction of two or more autonomous cultural systems. Its dynamics can be seen as the selective adaptation of value systems, the processes of integration and differentiation, the generation of developmental sequences, and the operation of role determinants and personality factors” (p. 974).

(III) ‘The acculturation process, therefore, is an interactive and continuous process that evolves in and through the communication of an immigrant with the new sociocultural environment. The acquired communication competence, in turn, reflects the degree of that immigrant’s acculturation’ ( Kim, p. 380, 1982)

De Amsterdamse hoogleraar culturele antropologie André J. F. Köbben kwalificeerde Sierksma’s studie over messianistische en eschatologische bewegingen en voorstellingen in 1963 als een irritant boek. De nestor van de Nederlandse culturele antropologie Jan van Baal was in hetzelfde jaar van mening, dat Sierksma in zijn studies een aantal feiten vertekend weergaf. Zulke be- en veroordelingen maakten hem tot een outsider. Er was óók van veel waardering sprake: Raoul Weston La Barre en Zwi Werblowsky, twee cultureel antropologen van aanzien, staken de loftrompet over Sierksma’s visie op ontstaan, verschijningswijzen en effecten van acculturatieprocessen.

Acculturatie en christelijke cultuur

Begin jaren zeventig volgde ik een werkcollege bij Sierksma over dit thema. Het volgende (tot de paragraaf ‘Conclusie’) is de neerslag daarvan (voorzover reconstrueerbaar): Men spreekt van cultuurcontact, als twee of meer ‘gelijkwaardige’ culturen met elkaar in verband staan, zodat éen of meer cultuurelementen zich vanuit de ene cultuur naar de andere cultuur kunnen verbreiden: de gebarentaal en de Sun Dance der vele stammen, die samen de Plain Indians vormen. Dit proces heet diffusie. Men spreekt van acculturatie, als twee ‘ongelijkwaardige’ culturen met elkaar in contact komen en het waardensysteem en de structuur van de lager georganiseerde cultuur tot in de fundamenten worden ontwricht. Het geheel van deze desintegratie- en reïntegratieprocessen noemt men de acculturatieprocessen. Voorbeelden: China-Japan, India-Tibet, Arabische cultuur- middeleeuws christelijke cultuur. Acculturatie wordt geïntensiveerd door oorlog en kolonialisme. Het verwondert daarom niet, dat waarschijnlijk 80-90 procent van alle gevallen van acculturatie het gevolg is van westers kolonialisme. 

Een tussengeval is de relatie tussen de vreedzame, landbouwende Pueblo Indianen  en de van rooftochten levende Navaho Indianen. De Navaho roofden ook Pueblo-vrouwen en deze introduceerden veel Pueblo cultuurelementen, die de Navaho cultuur geheel zelfstandig verwerkte. De lager georganiseerde en eventueel ook nog gekoloniseerde cultuur vertoont een beeld, dat men in het algemeen kan omschrijven in termen van individuele neurotisering en sociale polarisatie.  In beide gevallen is er sprake van een tevoren onbekende gespletenheid: zowel de persoonlijkheid als de samenleving worden uiteengerukt tussen oud en nieuw. In de samenleving betekent dit, dat voor het eerst de (weer: vroeger onbekende) tegenstelling optreedt tussen conservatieven en progressieven, een tegenstelling, die in een cultuur zonder verandering ondenkbaar en onbestaanbaar is. Om de individuele en de sociale gespletenheid te genezen, treden er overal processen op, die herintegratie beogen. Heel vaak worden die processen versneld binnen het kader van een messianistische beweging.

Volledigheid wordt niet nagestreefd, maar enkele kenmerken van messianistische bewegingen, die volgens Sierksma overal worden gevonden, zijn de volgende:

(1) Een messias ontvangt in extatische toestand een boodschap voor zijn volk dan wel zijn stam.

(2) Die boodschap behelst altijd, dat een nieuwe hemel en een nieuwe aarde op komende wegen zijn, met andere woorden dat het heil, de oplossing van de individuele en de sociale gespletenheid voorbij is.

(3) De aanhangers van de messias schorten hun dagelijkse, aardse bezigheden geheel of grotendeels op, omdat die in het aangezicht van het komende rijk zinloos geworden zijn.

(4) De aanhangers richten daarbij hun leven zo in, als was het verwachte rijk al gekomen.

(5) Niet zelden kunnen ook bij de aanhangers extatische toestanden worden geconstateerd en ook het zgn. ‘spreken in tongen’.

(6) Was voorheen het hele leven gefundeerd in het verleden van oertijd en voorouders, zodat de mens in de rug gedekt was, nu valt het zwaartepunt volledig in de nabije en absolute toekomst.

(7) Hiermee staat in direct verband, dat de komst van het verwachte rijk gepaard zal gaan met de totale ondergang van de bestaande, oude wereld, wat door het individu ervaren wordt als een ‘Weltuntergangserlebnis’.

(8) Na verloop van tijd blijkt de droom niet op de werkelijkheid te passen, raakt men ontmoedigd en zoekt rationalisaties voor de vergissing. 

(9) In een goed onderzocht geval, de zgn. Vailala Madness, bleek, dat men van de tijd van de messianistische beweging zelf een mythische tijd had gemaakt, zodat men weer was teruggekeerd naar de oertijd-mythe. Men was ervan overtuigd, dat er in die tijd wonderen waren geschied, zoals het opstaan van doden.

(10) Als de acculturatieve situatie blijft voortbestaan, ontstaan er meestal nieuwe bewegingen, die elkaar na de periodieke teleurstellingen volgen.

(11)Vaak ziet men, dat er naast de messias éen of meer organisatorische personen zijn, die de beweging verbreiden.

(12) Deze ‘Paulussen’ der primitieve wereld doen hun werk door middel van zending.

(13) In een door Mead en Schartz uitmuntend onderzocht geval, de Paliau beweging van de Manus Islands, blijkt, dat, zodra men weer greep krijgt op de werkelijkheid en de begeerde veranderingen (herintegratie) zelf tot stand wil brengen, het messianisme onmiddellijk verdwijnt en zelfs minachtend als ‘The Noise’ wordt bestempeld.

(14) Ook zonder een dergelijke bekering tot realisme blijken messianistische bewegingen sociale functies te hebben: oude leiders verdwijnen geruisloos, om voor nieuwe leiders plaats te maken; men past zich aan bij de nieuwe (geld-) economie, enz.

De messianistische beweging, waaruit het christendom is ontstaan, vertoont zo veel overeenkomsten met de andere messianistische bewegingen, dat men van structurele gelijkheid mag spreken, c. q. in ieder geval die stelling serieus moet nemen:

  • De situatie was even acculturatief als bij de primitieve culturen, in Japan en in Tibet. Omdat koninkrijken, c. q. vorstendommen, in de primitieve wereld zeldzaam zijn, is het belangrijk, dat van Hawaiï vrij veel bekend is. Evenals in Israël paste daar het vorstenhuis zich volledig bij de vreemde, hogere beschaving aan. De messiassen kwam ook daar uit het achterland, in Israël Galilea, en protesteerden tegen het vorstenhuis; vergelijk ‘Ga heen en zegt dit voort’. Er was sociale onrust, onder meer als gevolg van de spanningen tussen conservatieven en progressieven.
  • Ook Jezus van Nazareth had zijn roepingsvisioen.
  • Ook hij bracht een boodschap van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die op komende wegen zou zijn; vergelijk zijn uitspraak, dat sommigen onder zijn gehoor niet zouden sterven, voordat zij de Zoon Gods en diens Rijk hadden zien komen.
  • Er zijn allerlei aanwijzingen, dat zijn volgelingen hun dagelijkse bezigheden opschorten of tot een minimum beperkten.
  • Van de volgelingen wordt gevraagd, te leven, als was het Rijk reeds gekomen. De Bergrede is een ‘ethiek voor de hemel’ (uitspraak wijlen W. J. Aalders).
  • Extatische toestanden bij de volgelingen zijn bekend.
  • Ook bij hen wordt de Joodse mythe van het verleden in de schaduw geplaatst van de toekomstverwachting.
  • Het Rijk zal ook hier komen en door de Weltuntergang gaan.
  • Ook in dit geval is er het probleem van de uitgebleven parousie, c. q. in dit geval wordt de messianistische tijd van een tijd van verwachting veranderd in een heilstijd.
  • Ook hier een Paulus.
  • Ook het christendom heeft sociale veranderingen bewerkstelligd

Conclusie

Deze talrijke, essentiële overeenkomsten maken het naar de mening van Sierksma noodzakelijk, dat de oudste fase van het christendom vanuit bovenstaande gezichtspunten wordt bestudeerd. Dit klemt volgens Sierksma te meer in verband met de nu volgende mogelijkheid, die althans zijn kijk op het christendom bepaalt.

Als iedere messianistische beweging ging ook het oudste christendom aan de aardse werkelijkheid voorbij, koortachtig uitziende naar het Rijk, dat komen zou. Dat Rijk was de alles beheersende maatstaf en men moest leven volgens de regels, die in de oudste evangelieēn stonden, de Bergrede bijvoorbeeld. Toen de christenen gedwongen werden om ‘des accommodations avec la terre’ te treffen, omdat het Rijk uitbleef, had men niet of nauwelijks een ethiek voor de aarde. 

Sierksma’s persoonlijke mening is, dat we de meeslepende droom van het Rijk der gerechtigheid wel kunnen vergeten. Misschien, aldus Sierksma, moeten we die droom wel vergeten voor ons bestwil, zij het met bloedend hart.

Tenslotte

In de ogen van Sierksma tonen acculturatieprocessen niet alleen de principiële labiliteit van het menselijke evenwicht, maar vooral ook de smalle marge tussen deze innerlijke gespletenheid en de neurose, door Jung gekarakteriseerd als ‘das mit sich selbst entzweit sein’. Het begrip neurose dient hier niet als een min of meer literaire vergelijking, maar als een poging tot exacte diagnose te worden beschouwd, waarmee zowel de individuele als de sociale symptomen van het acculturatieproces, waaronder ook de messianistische bewegingen, beter kunnen worden verklaard dan met de hulp van andere hypothesen.

In tegenstelling tot de bovengenoemde Rolph Linton, welke Sierksma verder grotendeels volgt, beschouwt hij de eschatologische voorstellingen en de messianistische bewegingen niet als regressie-verschijnselen, welke alleen uit zijn op het herstel van het oude. In de ogen van Sierksma beogen deze voorstellingen en bewegingen een wedergeboorte, een collectieve wedergeboorte van de hele kosmos. Op dat moment komt de religie aan de orde: in de symbolische werkelijkheid van de religie tracht de mens zijn conflictmatige werkelijkheid te beheersen. In deze werkelijkheid vindt hij een compensatie voor zijn menselijk tekort : religie is het dak van de menselijke woning, waarvan de bewoner een fundament wil maken, zij is het laatste, dat de mens tot het eerste wil maken, zijn voornaamste sluitsteen op de levensbegroting, die hij in bedrijfskapitaal wil veranderen. Godsdienst is de vraag, die de mens aan God stelt en die hij noodgedwongen zelf beantwoordt.

Dit lijkt mij de quintessens van het perspectief van Sierksma op acculturatie en religie. In de hopelijk aan het eind van dit jaar te verschijnen biografie over deze bezeten bruggenbouwer wordt het bovenstaande (en nog meer) nader toegelicht en uitgewerkt.

******

Repliek

Gulmans: In de eerste plaats slaat de bewering, dat Sierksma in zijn beschouwingen over het messianisme met een wijde boog om Adolf Hitler heen liep, nergens op. Een analyse van de psychopathologie van Hitler was niet zijn thema.

Mous: Dat mag dan zo zijn, maar waarom verwijst Sierksma wel naar de messianistische tendenzen van het communisme en niet naar het nationaal-socialisme, waarin deze messianistisch tendensen zo overduidelijk aanwezig waren? Het communisme was toch ook niet zijn thema? 

Gulmans: In de tweede plaats maakt Mous van het acculturatie-probleem een definitorische warboel door acculturatie te betrekken op nationaal-socialisme en de tegencultuur uit de zestiger jaren. De blinde vlek van Mous is mijns inziens, dat hij weinig oog heeft voor de referentiële betekenis van het begrip acculturatie. Hij verwijdt het begrip zodanig, dat van alles eronder valt. Hij heeft geen oog voor wat de cultureel antropologen vroeger en nu onder acculturatie verstaan; daarmee verzwakt hij de strekking van zijn betoog.

Mous: Hoe verklaart Gulmans dan dat Sierksma zelf het acculturatie-begrip met bijbehorend messianisme verwijdt tot allerlei historische en eigentijdse bewegingen: van Wederdopers via communisme tot aan vroege christendom en het consumentisme in het eigentijdse Amerika, ja zelfs tot bepaalde vormen van schizofrenie die overeenkomen met verschijnselen die bij de Azteken werden aangetroffen?  Messianistische verschijnselen, die zich bij acculturatie-verschijnselen kunnen aandienen, kunnen zich volgens Sierksma ook voordoen bij een radicale breuk in een cultuur, dus niet alleen bij primitieve culturen. Hij is het eens met de conclusie van Mülmann dat messianisme dan een poging is tot herstel van het ‘Selbstgefühl’.

Tot slot, wie over het messianisme van het communisme spreekt mag over het messianisme van het nationaal-socialisme niet zwijgen. Hannah Arendt had in 1951 al genoegzaam aangetoond wat de parallellen waren tussen die twee systemen. Dat deed zij in haar studie over het totalitarisme. Dat Sierksma in zijn boek over het messianisme toch zweeg over het nationaal-socialisme, heeft niet alleen te maken met zijn eigen blinde vlek, die mogelijk verband hield met zijn traumatische ervaringen in het Friese verzet, maar ook met de afstand die er begin jaren zestig was ontstaan tussen het heden en de oorlog.

De daadwerkelijke verwerking van de oorlog moest in 1961 in Nederland nog beginnen. Die kwam kort daarna op gang met de televisie-serie De Bezetting van Lou de Jong en in 1965 defintief met de uitgave van het boek Ondergang van Jaques Presser. Jan Blokker heeft ooit beweerd dat Pressers geschiedenis van de jodenvervolging de rebellie inluidde van de babyboomers, een opstand tegen elke vorm van loos gezag. Het sprookje van destijds over het dappere Nederland had inmiddels plaatsgemaakt voor een ander verhaal. Ook de geschiedenis kan een blinde vlek hebben en in het Nederland van 1961 bleek zelfs Sierksma daarmee behept te zijn.

De kern van de zaak – en wellicht ook de reden van de verwarring tussen Gulmans en mij- is dat Sierksma zelf de begrippen ‘acculturatie’ en ‘messianisme’  – zowel in semantisch als in historisch opzicht  – in elkaar laat overlopen. Hij herkent zelfs in de geschiedenis van Jezus van  Nazareth een acculturatieproces. Dat acculturatie-proces in de tijd van de evangeliën was volgens zijn  eigen formulering…. ‘een strijd tussen conservatieven en progressieven’, tussen ‘uw vaderen en mijn vaderen’. (pagina 285-286 van Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde)

Daarmee worden het acculturatieproces en het messianisme voorgoed samengevoegd in de ogen van de antropoloog. Zelfs het messianisme van Jezus van Nazareth was een antropologisch fenomeen geworden. Na Sierksma’s doodsteek voor het christendom in zijn boek De religieuze projectie uit 1956 zou dit zijn genadeschot worden. Het christendom was nothing but... etc.

De bewering dat het christendom als oplaaiend messianisme in tijden van acculturatie een antropologisch fenomeen zou zijn kwam in 1961 als een duidelijke provocatie over voor de toen nog overheersend christelijke goegemeente in Nederland. Het heeft er alle schijn van dat Sierksma Vestdijk heeft willen overtroeven met diens provocaties in het boek De toekomst der religie (1947), waarvoor Sierksma bewondering koesterde. 

Sierksma heeft zich wellicht door de verleiding van zijn eigen provocerende stellingname laten meeslepen. Daarbij werd de betekenis van de begrippen ‘acculturatieproces’ en ‘messianisme’ ook wel erg ruim opgerekt. Voortaan kon het begrip ‘messianisme’ ook ontstaan ‘zonder contact en botsing tussen twee verschillende culturen’ (p. 36). Acculturatie werd ook breuk, zowel psychisch als cultureel, en het christendom daarmee zoiets als een neurotische waantoestand.

Zo kom je inderdaad tot de conclusie dat… ’in de geschiedenis van West-Europa regelmatig messianistische bewegingen zijn voorgekomen die in een recent verleden hun geïnverteerde voortzetting hebben gevonden in socialisme en communisme’ (p. 36) Precies op dat punt komt de blinde vlek van Sierksma  aan het licht omdat hij verzuimt hieraan toe te voegen:… ‘alsook – en zelfs bij uitstek – in het nationaal-socialisme.’