Het Wenen van de verloren balans

Robert Musil in Wenen gefotografeerd door August Sander

‘Robert Musil is but one of the many twentieth-century writers who have described the peculiar look of objects suddenly deprived of their usual functional meanings.’

Aldus Louis Sass in zijn boek Madness and Modernism. Ik las Musil’s De man zonder eigenschappen zo’n twintig jaar geleden in de Nederlandse vertaling van Ingeborg Lesener. Een dik boek van ruim 1300 pagina’s. Het is een verhaal zonder kop of staart, onvoltooid als de tiende symfonie van Mahler. Een fascinerend boek waar je algauw in verdwaalt tussen al die filosofische uitweidingen die het verhaal onderbreken of misschien wel het verhaal zelf vormen. De zinloosheid van Kakanië, de Hongaars-Oostenrijkse Dubbelmonarchie vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.

Meestal lees ik een boek met een potlood in de hand zodat ik allerlei aantekeningen kan maken, soms alleen maar onderstrepingen of uitroeptekens. Opvallend genoeg is in mijn exemplaar van Musils meesterwerk slechts een enkele potloodstreep van mij te vinden. Ik heb het zwijgend tot mij genomen als ‘een boek zonder eigenschappen’. Volgens sommige commentatoren gaat dit boek over een nieuw soort mystiek. Het zou de mystiek zijn van de inwisselbare moderne mens die zich verloren voelt in de leegte van het bestaan. Anderen zien er een verlangen in naar een soort platonische hereniging van de man en zijn vrouwelijke wederhelft, de incestueuze relatie tussen broer en zus in de bloedschande. Misschien is het wel een allegorie op het verloren evenwicht tussen het rationele en het irrationele. In die zin zou je deze roman ook kunnen opvatten als een groot epos over de verloren balans tussen de beide hersenhelften, het grote drama van het modernisme.

Mystiek is in wezen een onstilbaar verlangen naar eenheid tussen het ik en de wereld. Dat verlangen kan leiden tot een oceanisch gevoel, een regressie naar een pre-oedipaal bewustzijn, maar ook tot een ultieme vorm van vervreemding waarin het ik zich niet verliest in het al, maar het ‘het al’ het stuur overneemt in een ik-loos universum dat alleen nog draait op goed geluk. Dan ontstaat een nieuw soort anti-mystiek waarin geen sprake meer is van transcendentie in de traditionele zin van het woord, maar waarin de transcendentie is neergedaald in de zinloze loop der dingen, in het lege voortkruipen van de tijd op weg van niets naar niets. De dingen worden alleen nog gezien in hun ‘wat-heid’ zonder enige transparantie van zin of betekenis.

De kale naaktheid van het bestaan die tegelijk raadselachtig kan zijn en zwanger van een allesomvattende en ophanden zijnde onthulling, zoals een leeg en verlaten plein op een schilderij van De Chirico. Dat is het voorstadium van de waanzin. Het unheimliche, zoals Freud dat heeft genoemd in het enige essay dat hij heeft gewijd aan de schizofrenie. Ik herinner mij dit soort gevoelens van verlatenheid van de dwaaltochten door een nachtelijke stad. Lege straten met nat asfalt waar zo nu en dan een auto door rijdt. Niemand te zien. Soms klinkt alleen een voetstap in de verte. Het licht achter een venster dooft. Een echo van een stem. Het is een vorm van solipsisme waarin alles vanzelf lijkt te gaan, alsof het leven een machinerie van zinloze gebeurtenissen is geworden. Alleen de tijd verstrijkt.

Het modernisme heeft geprobeerd het verlies van de transcendentie te overwinnen, waardoor de transcendentie zelf implodeerde in het hier en nu. Het bloed kroop nu eenmaal waar het niet gaan kan. Wie het heilige ontvlucht, maakt vaak het heden heilig. Wie Gods dood wat al te snel bevestigt, maakt niet zelden een monster wakker in het labyrint waar hij doelloos in ronddwaalt. Zo creëerde de implosie van de transcendentie een waaier van esthetische mogelijkheden die veelal op niets uitliepen. Als er één centraal kenmerk bestaat van het modernisme dan is dat een paradox. Stijlpluralisme is de enige grootste gemene deler die het streven naar één modernistische stijl (Dé Stijl) heeft voortgebracht.

De geïnvolveerde onverschilligheid van Duchamp had zijn tegenhanger in Musils Der Man zonder eigenschappen. De rusteloze drang naar vernieuwing en experiment had een wetenschappelijke parallel, maar was even doelloos en onverschillig. ‘Gods doel is de doelloosheid’, zei Musil. ‘De wereld is een schipbeuk’, zei Duchamp, ‘en wij moeten als drenkelingen het vege lijf zien te redden.’ Ieder voor zich en zonder God voor ons allen. Dat was de pessimistische ondertoon in het modernisme van het interbellum, een wijze van denken die naast alle utopische vergezichten en ondergangsvisioenen, er vooral op uit was het zicht te behouden op het meest nabije, om niet aan een vloedgolf van duistere ideologieën van links en rechts ten onder te gaan. Modernisme was presentatie zonder representatie, dat wil zeggen: tonen zonder mimesis, maar dan in het kwadraat. De tijd ging zichzelf verbeelden en uiteindelijk rondtollen in een cirkelgang van steeds groter wordende spiralen.

Zoals Marshall McLuhan in de jaren zestig op zoek ging naar een herintegratie van de levenssferen, een synthese van het letterlijk en het figuurlijke, een hervonden balans tussen woord en beeld, die hij had aangetroffen in de pre-moderne vormen van het mediale bewustzijn, zo heeft Musil als geen ander de desintegratie van het moderne bewustzijn in kaart gebracht. Dat liet hij zien in het nuffige Wenen van het begin van de twintigste eew, de stad waar ook de jonge Adolf Hitler met zijn ziel onder de arm had rondgelopen. Het ornament werd letterlijk ‘een misdaad’, zo had Alfred Loos al gepredikt in hetzelfde Wenen waar Hitler aan de grond zat. Hitler hield van dat Wenen, van de barokke architectuur van die broeierige stad. Hij hield van alle versiersels en tierelantijnen, van alle straten rond de Ringstrasse. Kortom: van alles wat niet modern was en in de ogen van de modernisten onzuiver, impotent en misdadig. 

Ik heb gezocht naar een passend citaat uit Musil’s De man zonder eigenschappen, maar omdat ik in de tekst geen enkele potloodstreep heb geplaatst, kon ik de juiste woorden niet vinden. Ik heb toen maar besloten het boek open te slaan op een willekeurige pagina en op te schrijven wat ik daar aantrof. Op pagina 776 en 777 schrijft Musil het volgende:

Datgene 
wat men de hogere humaniteit noemt is ongetwijfeld niets 
anders dan een poging om deze beide grote levenshelften 
gelijkenis en waarheid met elkaar te versmelten doordat 
men ze eerst voorzichtig scheidt. Maar heeft men bij een gelijkenis alles wat misschien waar zou kunnen zijn eenmaal 
gescheiden van hetgeen slechts schuim is, dan heeft men
 gewoonlijk maar een klein beetje waarheid gewonnen en de
 hele waarde van de gelijkenis stukgemaakt; deze scheiding
 mag in onze geestelijke ontwikkeling dan wel onvermijdelijk zijn geweest, ze had nochtans hetzelfde effect als het
 koken en indikken van een substantie waarvan de vitaalste
 krachten en geuren er tijdens dit proces als stoomwolken
 vandoor gaan.

Men kan zich tegenwoordig soms niet aan de indruk onttrekken dat de begrippen en regels van het morele
 leven niet meer dan uitgekookte gelijkenissen zijn waar een 
ondraaglijk vette keukenwalm van humaniteit omheen
 golft, en als hier een uitweiding toegestaan is kan het enkel deze zijn, dat die onduidelijk over alles heen hangende indruk ook datgene tot gevolg had wat het heden in oprechtheid zijn verering van het lagere zou moeten noemen. Want
 men liegt heden ten dage niet zozeer uit zwakheid als wel uit
 de overtuiging dat iemand moet kunnen liegen om met het 
leven om te kunnen gaan. Men is gewelddadig omdat de
 eenduidigheid van het geweld na lang en vruchteloos gepraat een bevrijdende uitwerking heeft.

Men verenigt zich 
tot groepen omdat gehoorzaamheid alles veroorlooft te
 doen waartoe men uit eigen overtuiging allang niet meer in 
staat zou zijn, en de vijandige houding van deze groep 
schenkt de mensen de nimmer rustende wederkerigheid van de bloedwraak, terwijl de liefde heel spoedig zou inslapen. Dat heeft veel minder te maken met de vraag of de mensen 
goed of slecht zijn dan met het feit dat ze de verbinding tus
sen hoogte en laagte zijn kwijtgeraakt. En ook de overdadige intellectuele tooi waarmee het wantrouwen jegens de geest zich tegenwoordig volhangt, is maar een van de tegenstrijdige andere gevolgen van dit uiteenvallen.

Het koppelen van wereldbeschouwing aan bezigheden die daar maar weinig van kunnen verdragen, zoals de politiek; de algemene 
manie om van elk gezichtspunt meteen een standpunt te maken en elk standpunt als een gezichtspunt te beschouwen; de 
behoefte van fanatici van ieder slag om een inzicht dat hun deelachtig is geworden overal om zich heen te herhalen als in een spiegelkabinet: al die zo gangbare verschijnselen zijn 
niet wat ze graag zouden willen zijn, een streven naar humaniteit, maar het wegvallen daarvan.

Over het geheel genomen ontstaat zo de indruk dat de ziel eerst weer radicaal uit alle menselijke relaties waarin ze niet thuishoort zou moeten worden verwijderd; en op het moment dat Ulrich dit dacht voelde hij dat als zijn leven al zin had, het geen andere kon zijn dan dat de beide fundamentele sferen van de menselijkheid daarin zelf gesplitst bleken te zijn en elkaars werking in 
de weg stonden.

Dat soort mensen wordt tegenwoordig blijkbaar geboren, maar ze blijven nog alleen, en alleen was hij niet bij machte de uiteengevallen delen opnieuw samen te voegen. Hij maakte zich geen illusie over de waarde van 
zijn gedachtenexperimenten; ze verbonden dan wel de ene gedachte nooit aan de andere zonder dat het logisch juist 
was, maar dat gebeurde toch alsof de ene ladder op de andere 
werd gezet, en het topje ging op het laatst zwiepend heen en
 weer op een hoogte die ver van het natuurlijke leven verwijderd was. Hij voelde er een diepe weerzin tegen.