Het hellend vlak van Agamben

De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben heeft in zijn boek Homo sacer, de soevereine macht van het naakte leven (1995) het concentratiekamp het paradigma van de moderne tijd genoemd. In het oude Romeinse recht was de ‘homo sacer’ (de ‘heilige mens’) iemand die – zoals in het Romeinse recht – structureel van al zijn rechten was beroofd. ‘Heilig’ verschijnt in deze context in een andere betekenis dan gebruikelijk. ‘Heilig’ is het lichaam van de vogelvrije mens die door iedereen gedood mag worden. Het biologische lichaam als object van het naakte leven behoort in deze optiek niet meer tot het domein van de burgerrechten. Het is het kale leven dat als biologische grondstof gaat dienen voor een systeem, het heilige lichaam waarover de totalitaire staat vrijelijk kan beschikken.

In hun radicale vorm van biopolitiek waren de nazi’s in feite hypermodern. Zij waren hun tijd ver vooruit. Het lichaam is vanuit deze optiek bezien geen bezielde drager meer van de humaniteit (van de ooit vergoddelijkte mens), maar de grondstof van het kale leven (het lichaam van de onthoofde God). Of anders gezegd het moderne lichaam verschijnt letterlijk als de onthoofding van God. De gewelddadige splitsing van hoofd en lichaam als daad van terreur wordt de ultieme legitimatie van de macht. De guillotine was de voorloper van de gaskamer. Terreur lag aan de basis van de moderniteit en het nationaal-socialisme was de meest radicale exponent van diezelfde moderniteit.

Die onthoofding van God is een gedachte die terugkeert bij Agamben, zoåsl ook de continuïteit van die nazi-ideologie. Hitler stichtte een nieuwe staatsreligie zonder autonome bovennatuur, een religie die hij bijeensprokkelde uit obscure en occulte bronnen, uit Nietzsches Wil tot macht en de Parzival van Wagner, uit gedachten van Darwin en Gobineau en uit antisemitische schotschriften. Het was een duistere anti-kosmos die hij creëerde, een dualistisch, gnostisch universum met het kwaad als nieuwe tegenpool in Der Ewige Jude. De filosofie van Hitler was een warboel, maar het doel was glashelder. De hemel moest naar beneden. God moest worden onthoofd. 

De moderniteit heeft een ontheiligd mensbeeld gecreëerd, waarbij de mens één op één samenvalt met zijn biologische realiteit: het lichaam. Het lichaam is niet de meest individuele behuizing waarin het individu zich manifesteert. Nee, het lichaam is een naamloos en anoniem organisme geworden dat in wezen toebehoort aan de staat. Het levende lichaam is aan tal van regels gebonden. Je mag ze zelf niet zomaar pijnloos (laten) doden. Voor euthanasie gelden strakke regels. Je mag jezelf niet zomaar aborteren. Voor abortus gelden strakke procedures. Het lichaam is overgeleverd aan allerlei wetten en verplichtingen: je moet jezelf laten registreren, fotograferen, meten, je moet een handtekening afgeven als bewijs dat je bestaat. Je moet jezelf zo nodig laten inenten, want dat is wat ons te wachten staat. Je mag jezelf geen harddrugs toedienen. Nog even en je mag niet ongestraft ongezond leven, zoals jezelf ziek roken tot de kanker je longen verteert.

De cynische gedachten van Agamben bouwen voort op Sade, Nietzsche, Bataille en Foucault. Ze leggen een kerngedachte bloot in het nationaalsocialisme die nog niet overwonnen, maar in de hedendaagse globaliserende kapitalisme in een nieuwe gedaante juist de kop op steekt. Het is het kale leven dat niemand toehoort en daarmee een object wordt waarmee de staat mee doen kan wat het goeddunkt. Het is het zelfde kale leven, waar de terrorist zijn calculaties mee maakt. Slachtoffers van terreur zijn in feite ‘heilige lichamen’ in de zin van Agamben. Ze zijn een biopolitieke grondstof in het gevecht om de totalitaire wereldmacht. Datzelfde heilige lichaam dient zich aan in de comapatiënt, het slachtoffer van een onzorgvuldig uitgevoerde euthanasie of een al te snel afgebroken ongeboren leven. Maar ook in het afscheid van de pijn en lichamelijk lijden waarop de hedendaagse medische technologie zich richt. Het kale leven wordt een restproduct van de biopolitiek. Het nazisme leeft voort als een wolf in schaapskleren.

Je herkent het ‘naakte leven’ in de onmenselijkheid van Fort Europa, waar lichamen van vluchtelingen aanspoelen op zorgeloze toeristenstranden, of vluchtelingen en emigranten als ratten vastzitten op kleine eilanden waar vroeg of laat het inferno van het vuur om zich heen grijpt. Maar het ‘naakte leven’ dient zich ook aan in het COVID-19 virus, een minuscuul stukje vibrerende materie op de grens van leven en dood, dat het kale leven wereldwijd in zijn greep krijgt en het moderne lichaam uiteindelijk volledig uitlevert aan de staat. Biopolitiek is booming in deze tijden van corona.

Vanuit dit soort gedachten is het niet verwonderlijk dat Agamben met grote argwaan kijkt naar de wijze waarop hedendaags overheden maatregelen treffen tegen corona. In 2020 bracht hij een pamflet uit met als titel Waar zijn wij, epidemie als politiek, waarin hij voortborduurt op zijn gedachten over ‘het naakte leven’. De wet heeft zich losgezongen van het leven en het leven wordt steeds meer onderworpen aan de wet. Afroepen van uitzonderingstoestand is een structurele toestand aan het het worden. De coronamaatregelen die worden afgekondigd als uitzondering, zullen deels ook structureel worden, zoals dat ook na de ‘war on terror’  het geval was, getuige alleen al de structurele veranderingen die zijn ingevoerd op luchthavens, de videobewaking en nummerbord-herkenning op snelwegen. 

Zo biedt een uitzonderingssituatie het systeem telkens weer de mogelijkheid om nieuwe grenzen te stellen. Ook concentratiekampen hadden ooit de juridische legitimatie van een uitzonderingstoestand. Daarna werden zij een regulier fenomeen in Nazi-Duitsland. Politiek kan alleen maar daadwerkelijk beleid doorvoeren als het werkelijke leven in gevaar is. Wat we nu beleven in tijden van corona is in feite een verdere intensivering van een politiek die al langer zich richtte op de uitzonderingsstrategie. De uitvinding van het vaccin was in de ogen van Agamben paradigmatisch. Daarmee kon de uitzonderingspolitiek uiteindelijk structureel worden. In tijden van corona zijn er geen zieken meer. Iedereen wordt verondersteld ziek te zijn. De wet wordt het ultieme keurslijf, omdat het leven zonder wet onherroepelijk tot chaos leidt. 

Als met al is er sprake van een mystificatie van de nieuwe wereldorde, waar de democratie niet aan ontsnapt. Integendeel, ook de democratie heeft in de diepste wezen een hang naar het totalitaire. Het zorg willen dragen voor biologische gezondheid van de mens komt steeds meer als intentie naar voren, wat een totaliserende tendens inhoudt. Zo komt Agamben tot de treurige vaststelling dat gezondheid een nieuwe wettelijke verplichting is geworden waaraan iedereen moet voldoen of hij dat nu op prijs stelt of niet. We beleven opnieuw de hoogtijdagen van de regeringspropaganda die zich vrijelijk bedient van live uitgezonden persconferenties op alle televienetten. Telkens weer heeft de overheid er baat bij om de crisissituatie zo gevaarlijk mogelijk voor te stellen door een duidelijk vijandsbeeld naar voren te schuiven. Zo lijkt het virus de nieuwe ‘Jood’ geworden, zoals Hitler ooit dacht dat de ‘Jood’ als een ziektebacil van de samenleving ‘ausgerottet’ moest worden. 

Hier gaat er iets mis en schiet er een vergelijking uit de bocht. Mondkapjes worden zo Jodensterren, zoals Thierry Baudet beweert. Het nationaalsocialisme van Hitler was een wanhopig protestbeweging die twaalf jaar lang in Europa de wind in de zeilen kreeg. Maar met zo’n vergelijkinge tussen het huidige corona-beleid en Het Derde Rijk moet je oppassen. Daarmee valt de discussie in het slot. Hitler is nog steeds de nulgraad van de moraal, de ultieme maat voor onmenselijkheid. Zolang dit taboe bestaat blijven basale kwesties over de ethiek omtrent het heilige en het profane onbespreekbaar. Het is bekend dat de nazi’s een immorele – of beter gezegd a-morele – opvatting hadden over het menselijk leven. Dat is totaal iets anders dan het huidige corona-beleid. 

Dat neemt niet weg dat Agamben iets gezien heeft wat ongemerkt sinds Hitler is blijven voortbestaan. Het verlies van de – in de religie verankerde – morele waarden manifesteert zich tegenwoordig bij uitstek op het terrein van de medische ethiek. Voor de problemen die samenhangen met de grens van leven en dood gaat een visie op leven en dood vooraf. En juist daar schort het hem aan tegenwoordig. De hedendaagse medische biopolitiek overwin je niet met een verlichte vorm van politiek ten aanzien van euthanasie, maar alleen door een nieuwe metafysica. Na de dood van God is die nieuwe metafysica er nooit gekomen.

Anders gezegd, het ontstaan van de hedendaagse medische biopolitiek houdt rechtstreeks verband met het vacuüm dat na de dood van God is ontstaan. Je zou zeggen: het heilige is uit het leven verdwenen. Maar het tegendeel is waar. Het leven zelf is heilig verklaard. Ooit was het sterven een kunst. Voor wie deze ars moriendi in ere wil herstellen, heeft een grondige analyse nodig van de redenen van het verdwijnen ervan. Dat moet een analyse zijn die zich niet alleen richt op het verdwijnen van God, maar ook op de redenen waarom het leven en het lichaam na de dood van God heilig konden worden.

Zo bezien heeft Hitler 75 jaar na de zijn oorlog uiteindelijk toch gekregen wat hij wilde. De transcendentie is in de naoorlogse secularisatiegolf nagenoeg verdwenen. Alleen de kerken in de Bible-belt zitten nog vol, zelfs in tijden van corona. In zijn felle strijd tegen de transcendentie staat Hitler achteraf bezien aan de kant van de secularisatie. Maar tegen het corona-beleid. Als hij nu terug zou keren op aarde, zou hij zich als een wappie daar fel tegen verzetten. Niet omdat hij ertegen was, maar omgekeerd: het zou hem veel te soft zijn geweest. Nood breekt wetten. Om die reden had Hitler deze epedemie aangegrepen om nog veel grootscheepsere zuiveringen door te voeren. De schoorstenen in de verbrandingsovens zouden volop rook uitstoten. Het corona-virus zou de Holocaust alleen nog maar verder hebben aangewakkerd.