Wel speelde ik, zij het maar kort, met de gedachte het slachtoffer van een complot te zijn geworden, van een ontvoering, waarbij de vijandelijke geheime dienst mij een dure streek zou willen leveren door me ondanks mijn ijzeren wilskracht waardevolle geheimen te ontfutselen. Maar alleen al de technische vereisten voor het scheppen van een volkomen nieuwe wereld, waarin ik me vrij kon bewegen ook – nee, die variant van de werkelijkheid was bijna nog ondenkbaarder dan de realiteit die ik elk seconde aantrof, die ik met mijn handen kon aanraken, met mijn ogen kon zien. Nee hier, in dit bizarre hier en u, moest ik de strijd oeren. En de eerste stap tot de strijd is altijd nog de verkenning.
Dat laat Timur Vermes Adolf Hitler zeggen in Er is ist wider da, het boek dat tien jaar geleden in Duitsland nogal wat opschudding veroorzaakte. Hitler wordt wakker in het Duitsland van 2011. Hoe hij daar terecht gekomen is, wordt niet duidelijk. Was het een science-fiction-achtige reis door de tijd? De auteur vond het blijkbaar niet belangrijk om dit aan zijn lezers uit te leggen. Het ging primair om een gedachte-experiment. In het hele boek komt Hitler op mensen over als de echte Hitler, maar zij weten natuurlijk niet dat hij dat ook echt is.
Ze zien hem als een briljant auteur die zich een bijzondere wijze van acteren heeft eigen gemaakt: Method acting. Dat is een acteer-methode die in het begin van de vorige eeuw werd bedacht door de Rus Konstantin Stanislavski. Hierbij gebruikt de acteur zijn eigen ervaringen om een karakter zo waarachtig mogelijk weer te geven. Zo put hij vrijelijk uit zijn eigen herinneringen en emoties. Dat is ook precies wat Hitler doet in Er ist wider da. Maar dat zou iemand, die in de waan verkeert dat hij Hitler is, ook doen. Hij zou niet Hitler spelen. Hij zou Hitler zijn!
Uit bovenstaande passage zou je kunnen opmaken dat de hoofdpersoon zelf ook even getwijfeld heeft of hij wel echt Hitler is. Wie zegt dat hij in feite niet in de waan verkeert dat hij Hitler is, bijvoorbeeld doordat hij in een psychose is geraakt of ten prooi is gevallen aan een complottheorie. Anderen hadden hem een streek geleverd door hem te ontvoeren. Ook dat zou een waanidee kunnen zijn. Kortom, je kunt deze roman ook anders lezen dan hij door de auteur is bedoeld. En als gedachte-experiment ben ik deze roman ook inderdaad zo gaan lezen. Alsof ik zelf uit de waan kon treden, waarin de auteur mij wilde brengen, de waan namelijk dat we hier met de echte Hitler te maken zouden hebben. Anders gezegd, ik bracht mezelf in de waan dat we hier te maken hebben met een roman die handelt over de waan.
Als de hoofdfiguur ten onrechte dacht dat hij de echte Hitler was, moet hij een gestoord identiteitsbesef hebben gehad. Het besef een persoonlijke identiteit te hebben, wordt niet alleen veroorzaakt door een constant waargenomen beeld van je eigen ‘ik’, maar ook door de gelijktijdige bevestiging van het feit dat ook anderen dat constante beeld waarnemen. Die continuïteit tussen het zelfbeeld en het beeld dat de ander van jou heeft is niet alleen bepalend voor het besef van identiteit, maar ook voor het onderscheid tussen waan en werkelijkheid.
Als deze continuïteit wordt verstoord gaat iets slippen in het mechaniek van de werkelijkheidservaring. Verschillende indrukken kunnen dan niet meer geïntegreerd worden binnen één totaalplaatje. In het verhaal van Er ist wider da wordt er in de bevestiging van de identiteit van de hoofdpersoon van buitenaf niets verstoord. Iedereen die deze figuur tegenkomt veronderstelt hier met een acteur van doen te hebben. Alleen de hoofdfiguur zelf is ervan overtuigd dat hij echt Hitler is. Dat besef van binnenuit wordt nergens in de roman werkelijk ter ter discussie gesteld, behalve heel even in bovengenoemde passage.
De roman is geschreven in de ik-vorm. Dus die twijfel van binnenuit had zich zomaar kunnen aandienen. De ‘ik’ had zichzelf de volgende vragen kunnen stellen: ‘Ben ik Hitler wel? Ben ik niet een acteur die Hitler speelt? Of ben ik een waanzinnige die denkt dat hij Hitler is? ‘ Het wordt nog iets moeilijker als de één tegen je zegt: ‘Je bent Hitler’, en de ander zegt: ‘Jij spéélt dat je Hitler bent’ . Wie heeft er dan gelijk? Waarnemingen kunnen verschillen. Wat voor de één een onomstotelijke waarheid is, is voor de ander een vorm van zelfbedrog.
Maar hoe zit het met je eigen overtuigingen? Zijn er overtuigingen waar je volledig van op aan kunt? Bestaat er zoiets als absolute zekerheid? Wittgenstein schreef daar een mooi boekje over. Over zekerheid, zo heet het. Het was het laatste dat hij zou schrijven. Twee dagen voor zijn dood wist hij het antwoord niet op de laatste vraag die hij zichzelf had gesteld. Hij schreef toen het volgende:
‘Maar al kan ik me dan vergissen in zulke gevallen – is het niet mogelijk, dat ik onder narcose ben? Als ik het ben en als de narcose me van het bewustzijn berooft: spreek ik en denk ik niet werkelijk? Ik kan niet in ernst aannemen, dat ik nu droom. Wie in zijn droom zegt ‘ik droom’, ook al spreekt hij daarbij verstaanbaar, heeft net zo min gelijk al wanneer jij in zijn droom zegt ‘het regent’ terwijl het inderdaad regent. Ook wanneer zijn droom werkelijk verband houdt met het geluid van de regen.’