Poëzie is heimwee
Veertig jaar lang woonde ik in een buurt van Leeuwarden die in het begin van de vorige eeuw is gebouwd, de Oranjewijk. ‘Tussen spoor en kanaal, wat gebeurt daar allemaal?’ zo heette ooit het periodiek van de wijkvereniging aldaar. Maar het moet gezegd, zoveel gebeurt er nu ook weer niet in deze monumentale wijk. Ik fiets er nog wel eens doorheen, dat wel, de Emmakade langs, waar woonschepen en andere vaartuigen dromerig langs de waterkant liggen, soms een rookpluim uit de kajuit, maar meestal geheel verstild, alsof ze niet van plan zijn om ooit nog uit te varen.
De tijd lijkt hier stil te staan en menig keer denk ik, als ik mij met rechte rug als een fietsende zwaan voortbeweeg langs al die statige gevels: Hoe zou het er hier een eeuw geleden hebben uitgezien? Zo dus, als op bovenstaande ansichtkaart die ik onlangs aantrof Facebook. De tijd neemt zijn tijd, maar hier niet. Een eeuw gleed voorbij, maar langs de Emmakade is net als honderd jaar geleden. De Eerste Wereldoorlog was al vier jaar voorbij en de Spaanse griep was eindelijk op zijn retour.
Misschien loopt mijn vader daar wel, midden op straat. Hij werd in 1897 in Friesland geboren, een jaar eerder dan Slauerhoff en Vestdijk, die hier toen op de HBS zaten aan het Zaailand. Toen deze foto van de Emmakade werd gemaakt, moet mijn vader vroeg in de twintig zijn geweest. Kort daarop ging hij uit Friesland weg, omdat in die tijd in Friesland geen droog brood te verdienen viel. Wat dat betreft is er in al die jaren niet zo heel veel veranderd, want mijn beide kinderen wonen inmiddels ook niet meer in Friesland. Ze trokken hier weg, net als mijn vader zo’n honderd jaar geleden.
Na 1920 liep de landbouwcrisis in deze contreien op zijn eind, maar de economie zat nog stevig in het slop. Nu klaagt iedereen in Friesland opnieuw over de krimp. Tijden veranderen, maar is dat ook zo? Het heimwee naar het verleden kruipt waar het niet gaan kan. In weerwil van al haar pogingen om zich te profileren als een dynamisch, stedelijk knooppunt wordt Leeuwarden nog altijd het meest gekenmerkt door een intense aandacht voor het verleden, het historisch erfgoed. De stad heeft iets weg van een schuchtere dame die tegen wil en dank blijk geeft van adellijke komaf te zijn. Voortdurend moet zij moeite doen om bij de tijd te blijven, waar zij bij tijd en wijle ook wonderwel in slaagt. Hoe dan ook, als hedendaagse metropool mag de stad misschien iets missen, een rijke historie kan niemand haar ontzeggen.
Veel van het verleden is bewaard gebleven, niet alleen in het grillige stratenplan van de binnenstad, maar vooral ook in talloze monumenten. Van menig pand zijn de historische kleuren zelfs in ere hersteld, variërend van diep paars, zwaar oker en omber. De geschiedenis van de stad ligt verscholen op plekken waar het hedendaagse leven doorgaans aan voorbijgaat. Oude huizen zijn talloze malen van eigenaar veranderd. Maar de herinnering blijft voor wie er oog voor heeft. Een gedenksteen is het minste om zo’n plek te markeren. Maar hiertoe kunnen ook andere middelen worden aangewend.
Zo werd het geboortehuis van Slauerhoff in 1987 verrijkt met een wat schamele plaquette, waarop niet alleen een portret van de dichter als scheepsarts met pet op, maar ook de bekende regels uit het gedicht ‘Woningloze’ staan afgedrukt. De dichtregels vallen hier op wonderlijke wijze eindelijk op hun plaats te vallen. “Alleen in mijn gedichten kan ik wonen/ Zoolang ik weet dat ik in wildernis,/ In steppen, stad en woud dat onderkomen/ Kan vinden, deert mij geen bekommernis.” Gijs Winkelman en Leendert van Pelt tekenden voor het ontwerp, de een voor de belettering de ander voor de grafisch vormgeving.
Over zijn geboortestad Leeuwarden was het oordeel van Slauerhoff overigens niet onverdeeld gunstig, om het zacht uit te drukken. ‘Leeuwarden heeft voor mij geen attracties, evenmin als vroeger,’ schreef hij aan ooit aan zijn oude vriendin uit Jorwerd, Helleeen Ris Lambers. Over Friesland was dat oordeel niet anders. ‘Dit schitterend mooie grijze land,’ zoals hij Friesland wel noemde, had ook zijn keerzijde. Toch bleef bij Slauerhoff, ondanks al zijn kosmopolitisme, niet zelden ‘iets van de vochtige weemoed van Friesland in zijn verzen zweven’, zoals Hendrik de Vries dat zo fraai verwoordde. ‘Alleen voor Friesland heb ik nog een zwak’ schreef de ‘Rimbaud fan Ljouwert’, maar Anne Wadman heeft in zijn gelijknamige artikel al in 1946 al beweerd, dat die uitspraak ook een inconsequentie bevat, voor zover Slauerhoff zich schaamde voor dat ‘zwak voor Friesland’.
Friesland bleef Slauerhoff achtervolgen als een gelukkig beeld uit zijn jeugd, een beeld dat tegelijk beladen was met melancholie, mist, regen en de vochtige droefheid van opwaaiende herfstbladeren. Of zoals Wadman het treffend samenvatte: ‘Hy wie net ien fan uzen. En dochs ek wol wer. Wij hawe allinnich net it rjocht om him foar de Fryske litteratuer op to easkjen. Mar Fryslân is méar as syn litteratuer allinnich.’
Hoe zat het eigenlijk tussen Slauerhoff en de Friese taal? Ook daarover had de ‘Rimbaud fan Ljouwert’ zo zijn eigen gedachten. Je hoeft niet in het Fries te schrijven, om te laten zien dat je een Fries bent, zo meende hij. Simpel en eenvoudig, al denkt menig Frysk skriuwer daar tegenwoordig anders over. Zo schreef Slauerhoff in de De Nieuwe Arnhemse Courant van 23 juli 1932 het volgende:
‘Men pleegt wel den in Friesland geboren schrijvers (ikzelf ervoer het ook) te verwijten dat zij niet de gewestelijke taal schrijven, hun afkomst verloochenen. Men kan daarentegen aanvoeren dat zij veel verdienstelijk werk doen èn voor de natie èn voor de provincie als ze den Friesche eigenaard in hun werk behouden, als in het geschreven Nederlandsch een grondtoon van ’t Fries aanwezig is. ‘
Wim Hazeu, die deze woorden aanhaalt in zijn Slauerhoff-biografie, vraagt zich af hoe Fries Slauerhoff eigenlijk was en wat daarvan in zijn werk herkenbaar is. Hazeu wilde zich kennelijk niet bezondigen aan het leggen van troebele verbanden met de Friese volksaard. De Franse letterkundige Louis Fessard had daar minder moeite mee. In zijn proefschrift Jan Slauerhoff (1998-1936), l’homme et l’oeuvre plaatst hij de dichter in het kader van het Friese volk en zelfs van het Friese landschap. Fessard had bovendien een hoge pet op van de Friezen: ‘Van alle volken, die door de Romeinen overmeesterd werden zijn de Friezen de enigen geweest die koppig vasthielden aan eigen instellingen en, tot op heden toe, aan hun eigen taal.’
De Slauerhoff-studie van Fessard is opmerkelijk, omdat hij het oeuvre van deze noorderling bekijkt met de ogen van een Fransman. Zo schrijft hij lyrisch over de verlatenheid van het Friese landschap, ‘waar de koeien overal hun rouwkleed met zich meeslepen’, ….’partout, les vaches frisonnes traînes avec elles leur robe de deuil.’ In het Frans klinkt dat opeens als een chanson van Jacques Brel. Maar de werkelijkheid was minder romantisch. Ook voor Slauerhoff.
‘Wie weet hoeveel tederheden/Je in jezelf hebt verstikt –/De Friesche aard is benepen/En uit zich niet groot, weegt en wikt.’ Zo dacht Slauerhoff ook over Friesland. Zijn gevoelens voor het heitelân waren op zijn minst ‘een beetje dubbel’, zoals dat tegenwoordig zo fraai heet. Niet in zijn eigen Friese land of Friese taal, nee, alleen in zijn gedichten kon deze dichter wonen. Poëzie is heimwee.