Uitbraak uit het paradijs van de schijn

‘Als macht van het afgescheiden denken en denken van de afgescheiden macht is de filosofie er nooit uit zichzelf in geslaagd de theologie op te heffen. Het spektakel is de materiële reconstructie van de religieuze illusie. De spectaculaire techniek heeft niet de religieuze wolken verdreven waarin de mensen hun eigen, van henzelf losgemaakte vermogens hadden verlegd: zij heeft deze slechts verbonden met een aards fundament. Zo wordt het meest aardse leven ondoorgrondelijk en verstikkend. Het verwijst zijn absolute verwerping, zijn bedrieglijk paradijs niet langer naar de hemel, maar biedt het bij zichzelf onderdak. Het spektakel is de technische verwezenlijking van de verbanning van de menselijke vermogens naar een Jenseits; de voltooide scheuring binnen de mens zelf.’

Aldus Guy Debord in zijn 20ste stelling van zijn spraakmakende boek ‘La societé du spectacle’. Guy Debord (1931-1994) was een tegendraads  cineast, maar hij wordt tegenwoordig vooral herinnerd als de filosoof van de spektakelmaatschappij. Hij schreef dat ene boek, dat inmiddels een cultboek is geworden, in 1967, omdat de Situationistische Internationale over een theoretisch manifest wilde beschikken. ‘La societé du spectacle’ is meer dan dat. Het zijn 226 stellingen, geschreven in een staccato-stijl die herinnert aan de Tractatus van Wittgenstein. Stelling na stelling bouwt Debord zijn betoog op. Hij probeert het spektakel van binnenuit te deconstrueren met zinnen die vaak zo cryptisch zijn, dat ze ook na meerdere malen herlezing nog steeds niet hun laatste betekenislaag prijsgeven. Toch voel je dat hij iets op het spoor is. De narcotische sluimer van het spektakel heeft het bewustzijn geheel in beslag genomen. Al lezend krijg je soms het gevoel in een nachtmerrie te zijn beland, van waaruit je vergeefs probeert te ontwaken. Waar is de uitgang uit deze horror die in feite ons dagelijks bewustzijn is?

Het meest snijdend wordt de tekst als hij verwijst naar de religie. Het spektakel is de religieuze projectie die verplaatst is naar het hier en nu. Het hiernamaals is naar het heden verplaatst, maar het resultaat is niet een paradijs op aarde, maar een paradijs dat het leven gespleten heeft. Het spektakel is de onveranderlijke eeuwigheid in de veranderlijkheid van het hier en nu. Het is de ultieme schijn die bezit neemt van de werkelijkheid: de voltooide scheuring van de mens. ‘Al wat direct werd geleefd, heeft zich in een voorstelling verwijderd.’ (..) ‘In de werkelijk omgekeerde wereld is het ware een moment van het onware.’ Debord laat zijn boek voorafgaan door een motto dat ontleend is aan Feuerbachs voorwoord bij de tweede druk van ‘Das Wesen des Christentums’:

‘Maar voorzeker verkiest deze tijd het beeld boven de zaak, de kopie boven het origineel, de voorstelling boven de werkelijkheid, de schijn boven het wezen . . .; want heilig is hem slechts de illusie, profaan daarentegen de waarheid. Ja, in zijn ogen wordt de heiligheid in dezelfde mate vergroot waarin de waarheid af- en de illusie toeneemt, zodat de hoogste graad van illusie voor hem tevens de hoogste graad van heiligheid is.’

Dat is een veelbetekenende vingerwijzing. Het spektakel is het gerealiseerde christendom, de geïncarneerde schijn, die het leven splijt tot op de bodem, niet door de dood met zijn verwachting van een mogelijk hiernamaals, maar binnen het leven zelf. Het was Feuerbach die de religie genadeloos ontmaskerde als een projectie-verschijnsel van de mens. In de negentiende eeuw begon langzaam het vermoeden te dagen dat God een illusie is, een schim aan het firmament, door het bewustzijn zelf teweeg gebracht. De Romantiek is slechts een vluchtpoging geweest om aan die ontluisterende ontdekking te ontsnappen.

‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld,’ had Christus verkondigd. Maar in de Romantiek werd dat metafysisch vergezicht in een ander perspectief geplaatst. Het was de metafysica van de kunst die het christelijk hiernamaals stilaan ging vervangen. ‘Nous ne vivons pas a ce monde,’ had Rimbaud uitgeroepen. En Camus heeft  – als in een late echo van Nietzsche – de woorden van Christus alsnog omgedraaid: ‘Heel mijn koninkrijk is van deze wereld,’ schreef hij. Maar ook die omarming van het ondermaanse bood geen uitweg meer voor Debord. Er was immers geen vluchtweg meer uit het spektakel.  Sterker nog de werkelijkheid heeft ons totaal ingesloten en een nieuw schijn-universum gecreëerd.

‘Wij leven niet op deze wereld’ is dan ook niet wat Debord beweert, want die woorden Rimbaud zouden nog een echt leven impliceren, dat zich onder, achter of boven de werkelijkheid zou bevinden. Het  koninkrijk van de spectaculaire mens is ook niet meer van deze wereld, zoals Camus nog had gehoopt. Het echte leven is er gewoon niet meer. Het spektakel heeft bezit genomen van het leven in al zijn verschijningsvormen. De mens is niet verbannen uit het paradijs, en van de aarde is ook geen paradijs meer te maken, want de mens  zit hermetisch opgesloten in een paradijs dat absoluut geen paradijs kan zijn. Het spektakel is het paradijs van de schijn die werkelijkheid is geworden. Het spektakel heeft iets totalitairs. Het is een diffuse vorm van narcose, in tegenstelling tot de geconcentreerde narcose van die andere aardse religie: het nationaal socialisme. Maar het spektakel is niet tot mislukken gedoemd. Het spektakel triomfeert, geruisloos en soeverein, tot in alle uithoeken van een nieuw imperium, waar de zon nooit meer ondergaat.

Het valse bewustzijn, dat eigen is aan het spektakel, heeft veel weg van de structurele illusie van de religieuze projectie, die eigen is aan het ‘seculier-religieuze type’, zoals Vestdijk dat beschreven had in zijn boek De toekomst der religie. Dit seculier-religieuze type, dat het metafysische type op termijn zou gaan verdringen, blijkt zelf nog veel religieuzer te zijn dan zijn voorganger. Het zijn deze ‘seculiere religieuzen’ die inderdaad de ware erfgenamen zijn van het christendom, want het spektakel heeft de utopie geabsorbeerd in een illusoir en eeuwig nu, een pseudo-cyclisch tijd-universum, dat alle religieuze kenmerken van het christendom geannexeerd heeft. Zelfs de religieuze projectie – zij het in een nieuwe gedaante- en dat laatste had Vestdijk niét voorzien.

De nieuwe religie van het spektakel berust op een metafysische projectie binnen de wereld zelf, een projectie die onmogelijk meer teruggenomen kan worden, omdat hij samenhangt met de dubbele gespletenheid van de menselijk bestaan. De mens staat niet alleen excentrisch tegenover de wereld – zoals een dier dat ervaart – maar ook als excentrisch tegenover zichzelf. En juist die dubbele excentriciteit maakt hem tot mens. Of – zoals Fokke Sierksma het in navolging van Helmut Plessner heeft geformuleerd: ‘De mens heeft een excentrische relatie tot de wereld, die daardoor buitenwereld wordt, omdat hij in een excentrische relatie staat tot zichzelf, die daardoor binnenwereld wordt.’ In die dubbele gespletenheid van het menselijk  bewustzijn is het spektakel uiteindelijk ingedaald als een nieuw religieus bewustzijn dat de existentiële breuk van het bestaan ogenschijnlijk heelt in een wereld van eeuwigdurende schijn.

Het is een nieuwe, fatale vorm van religieuze vervoering, omdat deze laatste variant gebruik maakt van representaties die volstrekt autonoom zijn geworden. De schijn heeft geen tegenbeeld meer in het authentieke. De schijn is de werkelijkheid zelf geworden. De schijn is ‘echter dan echt’ en biedt niet de illusie meer ooit nog te zullen verdwijnen. In de schijn van het spektakel schuilt een leegte die in feite intens religieus is. Het is een verzoening van het onverzoenbare. Wij zijn in de media, de media zijn in ons. Evenals in het vroege christendom blijkt deze schijnwereld een aanhoudende, bijna hysterische staat van opgewektheid teweeg te brengen. God is mens geworden in het spektakel en leeft onder ons. In de geheelde scheuring van de mens keert de Verlosser terug op aarde, maar Hij verschijnt helaas alleen op TV.  Voor een uitbraak uit het paradijs van de schijn zijn andere middelen nodig.