De terugkeer van de geschiedenis

‘In deze stad, die tot 1918 Lemberg heette, hebben de Russen een deel van de bevolking van Duitse afkomst afgeslacht alvorens zich terug te trekken; een wanddaad begaan op bevel van Stalins politieke commissarissen. Om zich te wreken besluiten de Duitsers een even groot aantal Joden uit het getto van Lviv af te slachten. Associated Press is ter plaatse. Maar de enige foto’s die het agentschap naar de wereldpers stuurt zijn die van Duitse martelaren: er wordt met geen woord gerept over de Joden.’

Dat schrijft Eric Branca in zijn boek De vergeten gesprekken met Hitler (Amsterdam 2019). De geschiedenis herhaalt zich, al is het al weer drie decennia geleden dat Francis Fukuyama beweerde dat de geschiedenis tot zijn eind was gekomen. Je kunt vandaag het nieuws niet meer vertrouwen. De waarheid is wederom een leugen geworden. Maar er is nog meer, helaas.  Kan het zijn dat een heel volk – door toedoen van een gestoord brein – in een collectieve waan is beland? Hitlers jodenhaat groeide exponentieel in een paar jaar tijd en kreeg uiteindelijke de trekken van een paranoïde waantoestand. Kan het zijn dat zo’n toestand van het brein besmettelijk wordt omdat er een nieuwe taal gecreëerd is, waarmee de werkelijkheidservaring van een heel volk transformeert. Joachim Fest stelde in zijn Hitler-biografie het volgende:

‘Vermoedelijk is de doorslaggevende oorzaak van de omslag van het gewone antisemitisme van de periode in Linz tot de manische proporties aannemende, demonische en letterlijk in de laatste dagen van zijn leven aanhoudende haat niet te achterhalen.’

Fest gebruikt hier de woorden ‘manisch’ en ‘demonisch’. Zo bezien is er iets misgegaan in het brein van Hitler. Wat deze storing ook geweest mag zijn is niet eens zo belangrijk. Belangrijker is het feit, dat deze storing besmettelijk werd en kon leiden tot een collectieve transformatie in het bewustzijn. Kan het zijn dat de taal zelf in dit proces een rol heeft gespeeld, zoals ook de taal van een psychose een besmettelijke vorm kan aannemen, bij de godsdienstwaan bijvoorbeeld? Hiermee komt een vraag in beeld die ik al eens eerder heb gesteld, maar dan in relatie tot Jeanne d’Arc:

‘Bestaat er een uitzonderlijke, psychotische, c.q. demonische modus van het bewustzijn, die niet noodzakelijkerwijs afstevent op een totale uitputting van het organisme, maar uiteindelijk in balans komt, niet alleen met zichzelf maar ook met de omgeving, en vervolgens de totale werkelijkheid gaat transformeren als een proces van inkeer en ommekeer, hetzij ten goede, hetzij ten kwade. En zo ja, wat zijn de condities voor het ontstaan van een dergelijke uitzonderlijke modus van het bewustzijn? Hoe verloopt het interactieproces met de omgeving, niet alleen de psychische omgeving, de wereld van de geest, maar ook de fysische, dat wil zeggen, de wereld van de materie?’

Die vraag is gemakkelijker gesteld dan beantwoord, en dat laatste ga ik hier ook niet doen. Vooruitlopend op zo’n antwoord kun je stellen dat er in de taal een register schuilgaat, waarmee je de werkelijkheid kunt als geheel transformeren, ook voor anderen. Dat verborgen register zou dan samenvallen met de taal zelf.

Maar eerst nog even dit. Poetin is geen Hitler en de grootste dienst die je hem kunt bewijzen is de bewering dat dit wél zo is, al was het maar omdat dit teveel eer is voor Poetin. Maar sommige ontwikkelingen geven wel te denken. In haar boek The Origins of Totalitarianism (1951) schrijft Hannah Arendt het volgende:

‘In een steeds veranderde, onbegrijpelijk wereld, bereikte de massa een punt waarop ze, op hetzelfde moment, alles geloofde en niks, dat alles mogelijk was en niets nog waarachtig. De propagandisten ontdekten dat het publiek klaar was om het slechtste scenario te geloven, hoe absurd dit ook was, want het publiek maakte het niet meer uit dat er tegen ze gelogen werd. Al het andere was immers ook een leugen.’

Als de nazi’s ergens goed in waren, dan was het de transformatie van de taal. De officiële taal van de nazi’s had ook een bijzondere relatie met het leven van alle dag. De nazi’s konden liegen met de waarheid en van de leugen een waarheid maken. Thomas Kaplan heeft daar een boek over geschreven, The Language of Nazi Genocide, Linguistic Violence and the Struggle of Germans of Jewish Ancestry (2011). Hij analyseert daarin heel exact de lagen van betekenis in het nazi-idioom. Taal heeft een belangrijke rol gespeeld in de het welslagen van de Holocaust. Het eerste wat je moet doen, als je als totalitaire tiran een misdadig plan hebt, is het bedenken van een nieuwe taal. Taal creëert de wereld, en dat is precies wat de nazi’s wilden: een geheel nieuwe wereld creëren.

Maar voor ik  verder inga op dit fenomeen, eerst nog even dit. Onder Hitler-onderzoekers is er veel gedebatteerd over de exacte datum, waarop Hitler daadwerkelijk besloot om zijn voornemen om alle Joden in Europa systematisch uit te roeien ook daadwerkelijk te gaan uitvoeren. Meestal wordt een datum ergens in 1941 genoemd. De Wannsee-conferentie, waar het besluit definitief genomen werd vond plaats op 20 januari 1942. Hoe dan ook, na de operatie Barbarossa op 22 juni 1941 was Hitler tot de conclusie gekomen dat een Blitzkrieg tegen de Sovjet-Unie niet ging lukken. De Russen lieten zich niet zo makkelijk verslaan als Noorwegen, Denemarken, Frankrijk, Nederland en België in 1940. Aanvankelijk zou Hiltler van plan zijn geweest om alle Europse Joden te verbannen naar Siberië. Maar nu het de oorlog aan Oostfront niet wilde vlotten, viel het besluit om alle Joden dan maar te vernietigen. In twee jaar tijd, vanaf het najaar van 1941 werd het grootste deel van de Europese Joden omgebracht.

Degene die het meest van afwijkt van deze opvatting over het begin van de Holocaust is de Amerikaans-Joodse historica Lucy Dawidowicz (1915-1990). Ron Rosenbaum wijdt in zijn boek Waarom Hitler? Een zoektocht naar de wortels van het kwaad (1999) zijn laatste hoofdstuk aan deze bijzondere vrouw die haar hele leven wijdde aan het onderzoek naar de verloren gegane Joodse cultuur in Centraal en Oost Europa.

In 1938, toen zij literatuurgeschiedenis studeerde in Amerika, reisde zij als 23-jarige af naar de stad Vilnius – destijds in Polen, nu de hoofdstad van Litouwen – om daar de Joodse cultuur te bestuderen. Ze moest al gauw maken dat ze wegkwam, omdat Hitler en Stalin hun pact hadden gesloten en de oorlog onvermijdelijk was. Via Berlijn nota bene wist ze te ontkomen, terwijl ze in Berlijn zelf nog een wonderlijke ontmoeting had met een Duitse officier, die niet wist dat zij Joodse was, maar zelf wel degelijk wist dat de oorlog nu snel naderde. Beiden maskeerden in dit gesprek hun ware aard en bedoelingen. Een dubbele maskering dus, die iets carnavalesks had, en voor Lucy Dawidowicz een soort oerervaring moet zijn geweest. Hier begreep ze opeens hoe de taal van de maskerade werkt, bijna als een literair procedé.

Deze wonderlijke ontmoeting tussen de Joodse studente en de nazi-officier doet me denken aan een verhaal Drame bien parisien van Alphonse Allais, dat wordt aangehaald door Baudrillard in zijn boek Fatale strategieën (1983). Twee jonge minnaars ontvangen onafhankelijk van elkaar een anonieme brief, waarin 
ze worden gewezen op de ontrouw van de ander. Om achter de waarheid te komen hoeft te vrouw slechts naar een gemaskerd bal te gaan, waar haar minnaar ook zal zijn, vermomd als Harlekijn.

Maar de man ontvangt per brief hetzelfde heimelijke advies. Ook hij moet naar het bal gaan om daar zijn geliefde te zien, vermomd als Kongolese Kano. Als het gemaskerde bal in volle gang is, zitten twee personen zich in een hoekje te vervelen: een Harlekijn en een 
Kongolese Kano. Tenslotte benadert hij haar. De ontmoeting eindigt in een privé-vertrek, waar ze op elkaar afstormen en elkaar het masker 
afrukken. Het toppunt van consternatie is dan: ZE WAREN HET GEEN VAN BEIDEN!

Door 
welk wonder, door welke samenloop zijn ze daar verzeild geraakt, zo vraagt Baudrillard zich af. En waar zijn die twee 
anderen, die de echte minnaars waren? De ware werkelijkheid is in dit verhaal opeens tussen wal en schip verdwenen. Alleen de verschijningen van de werkelijkheid lijken elkaar te ontmoeten in twee personages. Ze verbinden zich met elkaar volgens een eigen logica, terwijl de echte logica ze juist voor altijd van elkaar had moeten verwijderen door de wederzijdse ontmaskering. Zo’n bizar proces van maskerade lijkt niet alleen bij de ontmoeting van de jonge Lucy Dawidowicz en de nazi-officier aan de hand te zijn geweest, maar ook in de taal van de  maskerade, waarmee de nazi’s het Duitse volk wisten te misleiden.

Wie bedroog wie in dit proces van een folie à deux ? De bedrogene wil bedrogen worden. Terwijl niet duidelijk is wie eigenlijk begonnen is in dit dubbelspel van maskerade. Was Hitler de rattenvanger die de meute achter zich aan kreeg, of was de meute maar te graag bereid om de rattenvanger te volgen?  ‘Zonder Hitler geen Holocaust’, zegt het ene kamp. Maar menig Hitler-onderzoeker die het omgekeerde beweert. Hitler had talloze ‘gewillige beulen’ zoals Daniel Goldhagen heeft aangetoond. Het zou een proces zijn geweest van zelfontbranding, een plotselinge uitbarsting van demonie en antisemitisme in het Duitse volk, dat hier bij uitstek gevoelig voor was.

Als Hitler er niet was geweest was er een andere volksmenner opgestaan om het lont in het kruitvat te steken, zo luidt dan de redenering. Kortom, wat is de uniciteit van Hitler? Of sterker nog: is de Holocaust een uniek historisch gebeuren of een zoveelste tragedie in de menselijk geschiedenis? Was het opzet of noodlot? Verklaarbaar of onverklaarbaar? Magisch of materialistisch? Een ontsporing van een waanzinnige geest of iets wat onvermijdelijk was in de dialectiek van de geschiedenis? Dit debat tussen intentionalisten en functionalisten vindt zijn verdwijnpunt in de maskerade van de taal.

Het bedrog is onzichtbaar geworden als de leugen zich verhult in de waarheid die de taal ons voorspiegelt. De taal zelf heeft het in zich om verraderlijk spel te gaan spelen, waarin iedereen wordt meegezogen. Wie heeft nog houvast als de taal ons in de steek laat? De taal is het medium van de waarheid, maar wat gebeurt er als de waarheid zelf een product is van de taal? Voor de formele taal van de wiskunde is het dilemma in wezen niet anders. Is de waarheid van de wiskunde een metafysische essentie of een formele constructie van de geest?

Na de oorlog schreef Lucy Dawidowicz haar opus magnum The war against Jews, dat verscheen in 1975. In dit boek verdedigt zij de theorie dat Hitler al in 1918 besloten had om de Joden in Europa te  vernietigen. Dat besluit zou hij genomen hebben tijdens zijn verblijf in het militair hospitaal in Pasewalk. Daarna zou Hitler dit nooit in het openbaar verkondigen, tot de beroemde rede op 30 januari 1939. Tot dan toe verpakte Hitler dit voornemen altijd in esoterische taal.

Als hij over de Joden sprak, dan sprak hij over Entferning, Aufraümung, Beseitigung en later Endlösung, maar nooit over Vernichtung. Dat woord was tot 1939 taboe. Het verhullende of eufemistische taalgebruik was typerend voor de nazi’s. Alle aandacht van Dawidowicz was gericht op de ontrafeling van deze ‘geheimtaal’ van Hitler, die alleen voor insiders duidelijk was. Het grote publiek mocht immers (nog) niet verontrust worden.

Hoe kun je liegen met taal zonder dat de leugen als leugen te herkennen is? In die kunst was Hitler een meester, maar ook de nazi’s in het algemeen.  Het is soms moeilijk om deze gecodeerde taal werkelijk te doorgronden. Het beste voorbeeld is natuurlijk de al eerder genoemde spreuk ‘Arbeit macht frei’ op de toegangspoort van Auschwitz.  Sommigen hebben dit opgevat als een macabere variant van zwarte humor, galgenhumor of sadistische ironie.

Maar er zit meer achter. De waarheid kun je verpakken in een leugen, en omgekeerd. Dat is de kunst van de taal-maskerade die elke populistische politicus verstaat, maar die ook noodzakelijk is als je iets te verbergen hebt. Als je streeft naar macht bijvoorbeeld, en je niet wilt dat dit streven al te duidelijk aan het licht treedt. Het boek De heerser van Machiavelli is wat dat betreft een leerboek in misleiding door middel van de taal.

In het begin van de jaren negentig ben ik kort na elkaar naar verschillende plaatsen in het voormalige Oostblok geweest, onder meer Praag en Vilnius. In gesprekken met kunstenaars en dissidenten viel telkens weer het woord ‘Aesopisch taalgebruik’. De term ‘Aesopisch’ verwijst naar de Griekse dichter Aesopus die bekend is van zijn dierenfabels, waarmee je sociale kritiek kon uiten.

Aesopische taal is een taalgebruik dat de waarheid doelbewust maskeert. Een betekenis, die onschuldig is voor buitenstaanders, heeft een verborgen betekenis voor de insider. Die insiders kunnen samenzweerders zijn, mensen die de macht uitoefenen en hun ware bedoelingen willen verhullen, maar het kunnen ook de onderdrukten zijn in een totalitair systeem.

In het voormalige Oostblok was het Aesopische taalgebruik heel gebruikelijk, want je wist nooit wie bij de geheime politie hoorde en wie niet. De muren hadden oren. Het wonderlijke is dat dit voor Hitler ook gold. Zelfs in zijn beroemde Tischgespräche in Berlijn, die genotuleerd werden, kom je telkens weer dat maskerende taalgebruik tegen. Soms lijkt het op een wonderlijke vorm van humor, als er gesproken wordt over ‘de goede bedoelingen’ ten aanzien van de Joden, die alleen maar naar de moerassige gebieden van Oost-Europa zouden worden afgevoerd, terwijl alle aanwezigen aan tafel donders goed wisten wat er werkelijk gaande was. Het woord ‘vernietiging’, dat nam je niet in de mond. Het was not done, zelfs voor een nazi.

Sterker nog, men schiep er een satanisch genoegen om de waarheid zodanig te verpakken dat de boodschap onschuldig leek, terwijl de goede verstaander zich hierdoor tevens bevestigd voelde als lid van the inner cicle. Taal is bij uitstek geschikt om een samenzwering te smeden. Daarom meenden na de oorlog sommige schrijvers en filosofen dat de Duitse taal besmet was geraakt. De geheime coderingen hadden hun functie verloren, behalve dan als sjibbolet van de schuld die met de taal zelf verkleefd was geraakt. Alleen al om die reden – maar er waren meer – vond Adorno dat na Auschwitz het schrijven van een gedicht een daad van barbaarsheid was geworden.

We leven steeds meer in een wereld waarin de leugen de waarheid gaat overtreffen. De leugen heeft zich geëvolueerd tot iets wat grenzeloos is en daarmee de waarheid naar de kroon steekt.  Nep wordt echt en omgekeerd. In zo’n situatie is het hoe dan ook zaak het systeem stabiel te houden om niet te vervallen in chaos. Daartoe is alles geoorloofd, vooral de leugen. ‘Reframing the narrative,’ dat wordt dan het devies. Zo kan de werkelijkheid als geheel een leugen worden, als de waarheid als sneeuw voor de zon verdwijnt.

Reageren is niet mogelijk.