Jacques Brel opnieuw vertaald

 

Être une heure, une heure seulement
Être une heure, une heure quelquefois
Être une heure, rien qu’une heure durant
Beau, beau, beau et con à la fois

Het is het refrein van La Chanson de Jacky. Brel schreef het in 1965. Het was een lied over zichzelf, over hoe hij werkelijk was. Over zijn jeugd misschien, en vooral de vrouwen uit zijn jeugd. Brel’s vader was directeur van een kartonfabriek en Brel zelf groeide op als een braaf jongetje dat door zijn oude tantes graag in de wang geknepen werd. Brel heeft meerdere chansons over zijn jeugd geschreven. Ze zijn doortrokken van een bitter soort nostalgie. Maar La chanson de Jacky is eerder cynisch van toon. Het gaat vooral over het ouder worden en de liefde voor een oudere vrouw…. als de liefde een vertoning wordt.

Brel stond in 1965 aan de vooravond van zijn afscheid als chansonnier, dat hij kort daarop zou aankondigen. Hij was toen pas 37 jaar, maar hij had het helemaal gehad met al die optredens voor een publiek dat hij vaak verachtte. Hij zag het al voor zich, dat hij zou afzakken tot een tweederangs vedette en voor het burgerlijke publiek in het Casino van Knokke Le Zoute dezelfde taarten van dames op leeftijd zou moeten amuseren die hem als kind in de wang hadden geknepen.

In de winter van 1968 heb ik een lezing bijgewoond van Ernst van Altena. Hij was een goed vriend van Brel. Van Altena sprak bij die gelegenheid over de chansons van Brel, maar ook diens jeugd en zijn haat-liefde verhouding met Vlaanderen. Het was Van Altena die Brel begin jaren zestig had overtuigd om een paar chansons in het Nederlands te zingen. Dat zou een mooie uitbreiding kunnen zijn van zijn taalgebied.

De chansons van Brel zijn nog altijd levenslessen voor mij. Lessen over het leven en de dood. Lessen over het afscheid van God, waar ik mijn hele leven mee bezig ben geweest. Lessen over het verlangen naar het echte geluk als je denkt dat dit nooit zal komen. Lessen over de nostalgie naar een jeugd die voorgoed voorbij is. Lessen over een liefde die niet beantwoord wordt, maar die je wel moet koesteren. Lessen over spijt, wrok en de dingen die niet meer teruggedraaid kunnen worden.  Lessen over nederigheid en mildheid, maar ook over wreedheid want ook de liefde is soms wreed.

La chanson de Jacky is misschien wel het meest wrange chanson van Brel. Het doet me altijd aan Slauerhoff denken. Ook Brel werd verteerd door het verlangen om verre reizen te ondernemen, om te vluchten voor de burgerlijke beschaving van het oude Europa. Brel droomde van een far west. Hij verlangde terug naar het geluk van zijn vroege jeugd, maar droomde ook over verre kusten en opiumtenten in China.  Evenals  Slauerhoff had Brel  een fascinatie voor verlaten eilanden in verre oceanen. Zowel Brel als Slauerhoff kwamen door een akelige ziekte al vroeg aan hun eind, zoals een ware romanticus betaamt.

In La chanson de Jacky is Brel op zijn best. Het lied is in meerdere talen vertaald en werd in het Engels gezongen door Scott Walker. Ook in het Nederlands, onder meer door Henk van Ulsen, waarbij de vertaling uiteraard werd verzorgd door Ernst van Altena.  Ik vraag me af wat Brel zou zingen als hij nu nog leefde. In deze tijd van politieke correctheid, Woke, en #Me Too… zou hij zich dan wat meer inhouden? Ik vrees van niet. Daarom heb ik Jacky opnieuw vertaald in woorden die Brel misschien nu gezongen zou hebben. 

*

Toen ze me nog Jacky noemden

 

Zelfs als ik ooit nog eens zou zingen
voor een zaal vol ouwe wijven,
de tango dan, vol vuur en vlam,
met valse snik, gewrichten stram,
Ik weet weet dat ik geen spijt zou krijgen,
als een nog in mijn bed zou hijgen.

Antonio, zou ik dan heten,
de bruggen achter mij verbrand.
En als ik gaf wat zij verlangde,
verwachtte ik er niets voor terug,
met al dat vlees dan op haar rug,
kwam ik met al mijn mannelijkheid.
Jawel, met zo’n belegen teef in bed,
die weer de benen had gespreid.

Die roze olifant waar ik mijn zaad
dan straalbezopen in verschoot…
Ik zong mijn lied met schaterlach
over toen ze mij nog Jacky noemden.

Kon ik maar voor één enkel uur,
één enkel uurtje maar per dag…
O kon ik maar één uur, één uur…
weer knap zijn en geil tegelijk !

Als ik die apenrots beklom,
als souteneur van alle vrouwen,
ik zou een nieuw bordeel gaan bouwen.
Mijn lied zou naar de hemel gaan.
Beroemd, bewondering alom.
Op een wolk zou ik daar staan.

Ik zou dan ‘knappe Jacky’ heten,
verkocht een schip vol opium,
drugs, hasjiesj en flessen rum,
travestieten, valse maagden.
Aan elke vinger dan een ring.
Een vinger ook in elk land !
En elk land was het domein,
waar ik een keizer wilde zijn
om daar verdoving op te snuiven,
omgeven door een paar Chinezen,
zong ik het lied dat ze ooit roemden
over toen ze mij nog Jacky noemden.

Kon ik maar voor één enkel uur,
één enkel uurtje maar per dag…
O kon ik maar één uur, één uur…
knap zijn en geil tegelijk !

Hé, wat zou het aardig zijn,
als ik ooit in ’t paradijs
voor alle vrouwen zingen zou,
en zij weer roepen dan om mij.
We zouden stralen als een ster,
want hier beneden, dat was niks.
Dan zou mijn naam zijn: Jupiter !

Eindelijk was ik dan daar,
almachtig op dat hemelbed,
mijn baard zo zacht als engelenhaar.
Ik speelde dan met elke slet …
Met mensen had ik medelijden.
Mijn hart brak om het recht te breien
En toch, ik wist dat elke nacht,
als ‘t goddelijk werk weer was gedaan,
een engel – alsook de duivelsmacht –
dit kinderlied van start liet gaan.

Over toen ze mij nog Jacky noemden
Kon ik maar voor één enkel uur
Eén enkel uurtje maar per dag
O kon ik maar één uur, één uur…
knap zijn en geil tegelijk.

Jacques Brel (vertaling: Huub Mous)