Verslaafd aan aandacht

Begin november 1998 vloog de Infirmerie in Leeuwarden in brand. De maand daarop was er een benefietconcert in Stadsschouwburg De Harmonie voor de gedupeerde kunstenaars die een atelier hadden in de Infirmerie. Op het podium van de grote zaal, die tot de nok toe was gevuld, maakte ik mijn debuut als chansonnier. In mijn beste Frans, want ik had er dagen op geoefend. De kritieken in de Friese dagbladen waren unaniem lovend. Zo schreef Sikke Doele in de LC:

De grote openbaring was het doorleefde optreden van kunstcoördinator Huub Mous die met een gekwelde blik Ne me quitte pas van Jacques Brel voor het voetlicht bracht, subtiel begeleid door pianist Jan Bok.‘

Heel even droomde ik van een soloconcert in het Parijse Olympia, maar dat is er helaas nooit van gekomen. Tot aan mijn zestigste zou ik gewoon kunstcoördinator blijven, voor eeuwig in dezelfde salarisschaal. En toch, geld heeft me nooit zoveel geïnteresseerd. Macht ook niet. In een echt leidinggevende positie ben ik nooit beland, ook al solliciteerde ik mij suf, zowel binnen als buiten Friesland. De functie van directeur spoorde gewoon niet met mijn karakter. Misschien was ik daar te gevoelig voor, te week of te slap… Wie zal het zeggen…

Dag in dag uit, jaar in jaar uit, deed ik het werk waar ik voor was aangenomen, en nooit heb ik mij verveeld. Integendeel, ik was een vrije ondernemer in loondienst. Maar hoe vaak gebeurde het niet in de laatste jaren van mijn beroepsmatig leven dat mijn gedachten afdwaalden naar dat gedroomde, laatste concert in Olympia, waar ik nog één keer al die prachtige chansons van Brel ten gehore zou brengen en na afloop wel vijf keer terug zou keren op het podium voor een laatste toegift, waarna het publiek maar blééf applaudisseren. Men wilde gewoon niet naar huis. Uiteindelijk kwam ik nog even in mijn witte badjas vanuit de coulissen tevoorschijn, zwaaiend met een bos bloemen om mijn publiek te bedanken voor al die mooie jaren.

Nee, het heeft niet zo mogen zijn. Olympia bleef een onbereikbare droom. Mijn zangcarrière was met dat eenmalige optreden in Stadsschouwburg De Harmonie in de knop gebroken. Ach, het had zo mooi kunnen zijn! Ik wilde Ivo Niehe, ooit mijn schoolgenoot op het Ignatiuscollege, overtreffen, stralen tussen de sterren, in alle talkshows mijn verhaal doen. Waarom mocht dat niet? Het had zomaar gekund! En toch, soms denk ik wel eens bij mezelf: waarom moest ik altijd zo in de aandacht staan? Kon het nooit eens even normaal? Als ik een week niet in de krant had gestaan, werd ik gewoon onrustig. Ik ben in mijn leven verslaafd geraakt aan aandacht. Waarom dacht u dat ik elke dag dit weblog schreef?

Ik vrees dat het antwoord simpel is. Toen ik een kleine jongen was, heb ik vaak gedacht dat ik onzichtbaar was. Ik was lucht. Iedereen liep langs me heen. Mijn vroege jeugd was wat betreft een boze droom. En eigenlijk is die nachtmerrie nooit voorbijgegaan. Ik ben nog altijd als de dood om niet gezien te worden, om vergeten te worden, voorbijgelopen, afgedankt, gedumpt bij het Jiskefet…. En als je daar bang voor bent, dan gebeurt het ook, vroeg of laat. Ne me quitte pas… verlatingsangst noemen ze dat. Die angst is allesbehalve mannelijk. Edith Piaf zei ooit over Ne me quitte pas van Brel dat dit chanson verwijfd was, een man onwaardig. Een man hoort trots te zijn en dient niet tot het uiterste te blijven smeken om niet verlaten te worden.

Of Piaf gelijk had met haar oordeel over Brel, laat ik in het midden. Het zou zomaar kunnen. En toch, ook al weet ik donders goed dat het allesbehalve mannelijk is, ik blijf het elke dag herhalen, Ne me quitte pas….alsof ik een miskende schooljongen ben. De belofte die ik ooit was als kind heb ik nooit echt waar gemaakt. En telkens weer blijf ik het zeggen. Wacht maar! Dit is pas het begin. Zeg maar niets meer, ik ga wel weg… Er komt een dag dat ik op het hoogste podium zal staan! Dan zal ik de sterren van de hemel zingen!’ Ne me quitte pas!

Laat me niet alleen
Toe vergeet de strijd
Toe vergeet de nijd
Laat me niet alleen
En die domme tijd
Vol van misverstand
Ach vergeet hem, want
’t was verspilde tijd