In de jaren van de wederopbouw leek in het Franse chanson het woord solitude een nieuwe klank te krijgen. Het werd een mooi gevoel waarover je kon zingen. Je ne suis jamais seul avec ma solitude. Het verdriet kreeg een tweede traan. Eenzaamheid verscheen op de monitor van de tijdgeest. Zelfs een ex-vorstin voelde zich terugkijkend op een lang leven uiteindelijk eenzaam maar niet alleen. Deze geësthetiseerde gemoedstoestand deed ook de behoefte ontstaan aan tegendraads troubadour met zijn oude boodschap: mens durf te leven. Of in de woorden van Jacques Brel. Allez Jef, tu n’est pas seul. Hou op met janken voor Jan en alleman, omdat een blonde snol je een blauwtje liet lopen.
De naweeën van de romantische eenzaamheid als een toestand vol melancholie vloeide in het naoorlogse chanson naadloos over in het bitterzoete levensgevoel van een generatie die vooral te doen had met zichzelf. Er ontstond zoiets al een gekoesterd gevoel van verlatenheid. Na Auschwitz en Hiroshima werd het triste à Venise. De spleen van Aznavour vermengde zich met de walging van Sartre en in die smeltkroes moet een nieuw betekenisveld van het woord eenzaam zijn ontstaan. Het woord werd opeens met schuld beladen, want een mens was in alle opzichten verantwoordelijk voor zich zelf. Eenzaamheid overkwam je niet als een beschikking van het noodlot. Het wat altijd een keuze tussen isolement en solidariteit. In het Frans scheelde het ook maar een letter: solidair of solitair.
In die tijd van het Franse chanson werd de tijd zelf steeds meer tastbaar en meetbaar als een ding, in plaats van een wijde stroom te zijn op weg naar wat de dood ons brengt. Zo abstraheerde iedere seconde de mens van zichzelf. Er was nooit meer een werkelijk hier en nu. Tijd beleven werd tijd verdrijven. De tijd had geen einde meer, juist nu het perspectief op een eeuwig hiernamaals had plaatsgemaakt voor de tragedie van de eindigheid. Het leven richtte zich voortaan geheel op zichzelf.
Als je nu op die tijd terugkijkt moet je constateren dat de beleving van de tijd daarna nooit meer werd wat hij daarvoor is geweest. Het was de verveling die had toegeslagen, de zijnsvergetelheid. In het naoorlogs Nederland daalde die zijnsvergetelheid neer in het grauwe leven van de steden. Vervreemding, levensangst en onmacht om de ander te bereiken waren de sluimerende kwalen van de lonely crowd. Het werden de bijverschijnselen van wederopbouw en koude oorlog, een tijd waarin het leven in de literatuur werd afgeschilderd in een grauwe toonzetting die bijna stereotiep is terug te vinden boeken Reve, Blaman en Hermans.
Eenzaamheid won terrein toen God uit de wereld verdween. Maar ook het christendom had van oudsher de gedachte bevorderd dat de volmaaktheid in het geestelijk leven een breuk vereist in alle natuurlijke banden die een mens met een ander mens kan aangaan. Het is tegen de achtergrond van die tijdgeest van opkomend existentialisme en zich terugtrekkend christendom dat het Franse chanson een opmerkelijke bloeitijd beleefde. De romantische opvatting van eenzaamheid, een begenadigde toestand van melancholie en eenwording met de natuur, ging in deze teksten naadloos over in de ervaring van wanhoop en verlatenheid die eigen waren aan het levensgevoel van de naoorlogse generatie.
Het woord eenzaamheid in deze veelvoudige betekenis – romantisch en existentieel, als voorwaarde voor poëzie maar ook als symptoom van de tijdgeest – is vandaag de dag een beetje uit de mode. Ik heb al jaren geen mens meer horen zeggen: ‘Ik ben eenzaam’, hooguit: ‘Ik ben depri’. Het woord eenzaam is vermalen tot turbotaal. De therapeutische wildgroei die na de jaren zestig is ontstaan heeft een nieuw vocabulaire gecreëerd waarmee de gemoedstoestand van de verlatenheid alleen nog in technische termen kan worden aangeduid: affectieve deprivatie, depressie. Ik-zwakte, contactstoornis, depersonalisatie.Kortom, eenzaamheid wordt in toenemende mate opgevat als een psychohygiënisch defect, een storing in het gevoelsleven dat met enig gesleutel van een therapeut heel wel te verhelpen is.
Het begrip is vervolgens ten prooi gevallen aan de dictatuur van de medische rubriek en de talkshow. Kwalen en afwijkingen scoren vandaag de dag hoge kijkcijfers. In het gewauwel van de media neemt de therapeut steeds meer de plaats van de dominee en bundelen yuppen-psychologen hun columns tot bestsellers. Populaire psychologie is de nieuwe opium voor het volk. Hoezo eenzaamheid? Dat moet toch kunnen. Alles moet kunnen dus waar hebben we het over? Om kort te gaan, eenzaamheid is een conglomeraat van gevoelens dat voortdurend verandert, aan een zekere mode onderhevig is en zich laat inkleuren door de tijdgeest.
Misschien is de oorspronkelijkheid van het gevoel – de gedachte dat elk emotie een individuele uitdrukking is van de meest individuele gemoedsaandoening – wel de grootste illusie die de mens zich zelf ooit heeft voorgehouden. Het is het oude verhaal van de zuivere bron, de oorsprong van elk gevoel en van eenzaamheid in het bijzonder, de mythe waar ook de kunst zijn bestaansgrond zoekt. Maar die bron bevat heel wat troebel water. Gevoelens zijn immers voor een groot deel fossiele belevingen, waarvan de codes vastliggen in het vertoog van alledag met een etiquette die bepaald wordt door de doctrine van de poëzie.
Elke opeenvolging van woorden is nooit meer dan een gestolde emotie, een verre echo van een oerbeleving waaruit in een ver verleden het meest eenzame woord ‘ik’ is ontstaan. Twee letters maar die wellicht als een entkristal ooit plotseling de taal hebben doen bevriezen, een paar rituele klanken die sindsdien als een kristallijne keten van tekens voortdurend wegsterven in het gedruis van een mond. In dit licht bezien is de taal wellicht zelf één grote litanie van afwezigheid, een eeuwenlange monomane herhaling van dat ene oorspronkelijke woord: eenzaam, eenzaam, eenzaam…Het is een litanie die langzaam maar gestaag van gevoelstemperatuur verandert om zo weer terug te keren tot het andere uiterste van het affectieve spectrum. Want hoe je het ook wendt of keert, uiteindelijk kan op de diepste bodem van het isolement het geluk worden teruggevonden. O gelukzalige eenzaamheid. O eenzame gelukzaligheid.