Dit is mijn moeder met twee van mijn jongste zusters, Lucie en Trees. Mijn moeder heeft een kat op haar schouder. Die heette Mickey, want al onze katten thuis hebben altijd Mickey geheten. Het bijzondere van deze foto is, dat ik er niet op sta. Dat kon ook niet, want ik was nog niet geboren. Mijn moeder was zwanger, dus ik zweef ik ergens in haar buik. Eigenlijk sta ik dus wel op deze foto, maar kun je mij niet zien. Achterop staat met potlood te lezen: ‘Voorjaar 1947’. Op 1 december van dat jaar zou ik het levenslicht gaan zien. Wat mij intrigeert is de enorme leegte rechts achter de lantaarnpaal. In de verte zie je een goederentrein voorbij rijden. Waarschijnlijk heeft mijn vader even gewacht op het moment dat de trein goed in beeld kwam, want zo was hij wel. Altijd oog voor detail.
Ik had nog twee oudere zusters, Mariet en Cornelie, maar die staan niet op de foto. Waarom weet ik niet. Misschien hadden ze geen zin. Je zou zeggen, dat het gezin al aardig compleet was zo. Vier dochters, die elk vier jaar van elkaar verschilden, wat wil je nog meer? Waarom moest er zo nodig nog een vijfde bij? Vijf is een raar getal. Je spreekt niet voor niks van het vijfde wiel aan de wagen of een schaap met vijf poten. De meeste dieren in de natuur hebben gewoon vier poten: hond, kat, koe, paard… zelfs een kikker heeft er vier. Kikkers met vijf poten bestaan niet, om over kikkers met zes poten maar te zwijgen. De natuur kent zo zijn eigen beperkingen en daar zal vast een reden voor zijn. Kortom, vier was mooi genoeg geweest.
Maar er was nog geen jongen, dat was duidelijk. Bovendien was de oorlog al twee jaar voorbij. Zowat iedereen nam een kind, en als je er al een stuk of wat had, dan nam je er gewoon nog eentje bij. We gingen immers de goeie tijd tegemoet. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Wie niet waagt, wie niet wint. En ja hoor, eindelijk raak geschoten. Zoiets moet mijn vader bij zichzelf hebben gedacht, toen ik ter wereld kwam. ‘It’s a boy, Mrs. Walker, it’s a boy…!’ Maar dat wist hij hier nog niet. Hij kijkt door de zoeker en wacht nog even. (Klik). Het kon ook gewoon weer een dochter worden. Soms denk ik wel eens, dat mijn vader het dan voorgoed had opgegeven. Bovendien werd hij al vijftig dat jaar. De tiid hâldt gjin skoft.
(foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
Toen ik een jaar of zes was, begonnen ze nieuwe woningen te bouwen op het weiland voor onze deur. Het mooie uitzicht was voorbij, maar ik heb wel nog lang kunnen spelen op het opgespoten land en tussen de huizen die in aanbouw waren. Dat bouwproces was mooi om te zien. Er werd veel gemetseld en er stonden vaak grote kuipen met ongebluste kalk, waar je altijd heel voorzichtig mee moest zijn. De leegte van de straat heb ik dus niet zo lang meegemaakt, maar ik herinner me wel, dat mijn moeder me vaak aan de overkant in de kinderstoel op de stoep zette, zodat ik naar de koeien kon kijken. Bovendien had zij zelf zo de handen even vrij.
Het was een mooie straat, de Van der Waalsstraat. Als kind dacht ik, dat dit het einde van de wereld was. In feite was dat ook zo, want hier hield de bebouwing op. In de verte zag je nog wat huizen van de Kruislaan en daarachter had je de sportvelden, Diemen en Betondorp. De plattegrond van mijn jeugd straat in mijn herinnering gegrift. Vaak droom ik nog van mijn ouderlijk huis en van de straten waar ik als kind gespeeld heb. Soms vermengen zich gebeurtenissen uit het recente verleden met het decor van mijn vroegste jeugd. De eerste herinneringen blijven je het meest bij. Ze liggen diep in je brein verankerd en het stratenplan van toen vormt nog vaak de plattegrond van mijn dromen.
(foto: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam)
Dit is het einde van de Van der Waalsstraat. Het is mei 1941. De Duitse bezetting is een jaar aan de gang. Mensen zijn de grond aan het verbouwen om zo zelf aan eten te komen. Op de achtergrond is het Archimedesplantsoen zichtbaar. Achter de huizen links ligt het Voltaplein, en even verderop het Galileïplantsoen, waar – zoals ik later hoorde – de ouders van Louis van Gaal woonden. Hij werd geboren op 8 augustus 1951, vier jaar later dan ik. Er is een foto van mij als peuter spelend in het plantsoen van het Voltaplein. Ik moet een jaar of vier zijn geweest. Louis van Gaal was toen misschien net geboren. Sterker nog, misschien lag hij wel in een kinderwagen even verderop, terwijl zijn moeder op een bankje zat.
Wat niet zichtbaar is op een foto spreekt vaak nog meer tot de verbeelding dan wat je door het oog van de camera kunt zien. Foto’s brengen het verleden in beeld, maar de verbeelding brengt het verleden tot leven. Terugkeren naar je geboortegrond heeft geen zin. Wat je zoekt is er niet meer. Alles is verbleekt, vaal geworden, slonzig, liefdeloos achtergelaten in de tijd. Er staat een engel met een vurig zwaard aan de paradijspoort van het verleden. Je mag er niet meer in. Je kunt er alleen nog terugkeren in je verbeelding.
Hoe dan ook, ook de kleine Louis van Gaal moet als peuter daar in het gras hebben gespeeld. Hij kwam ook wel eens bij de Gebroeders Haen, die een ijszaak met automatiek hadden op de hoek van de Radioweg. De Radioweg liep haaks op de Van der Waalstraat en begon bij het Galileïplantsoen. Tot in de jaren vijftig liep de Radioweg dood bij de weilanden aan de Van der Waalsstraat, maar toen met de nieuwbouw werd begonnen werd de Radioweg doorgetrokken tot aan de Kruislaan, waarna hij sindsdien nog nog verder doorloopt de sportvelden in, voorbij de Jaap Edenbaan, helemaal tot aan de de Ringdijk bij Diemen, vlakbij het voormalige Ajaxstadion.
Mijn ouders woonden in de jaren dertig overigens nog in de Indische buurt op het Sumatraplein. Ze kwamen eind jaren dertig naar de Watergraafsmeer. Eerst korte tijd in een bovenwoning aan de Mr. P.N. Arntzeniusweg, maar kort daarna naar de Van der Waalsstraat. Ik kan me nog goed herinneren, dat mijn vader begin jaren vijftig met bouwtekeningen thuiskwam. Ze lieten het stratenplan zien van de nieuwe woonwijk die in de weilanden aan de overkant zou verrijzen. Gelukkig was er loodrecht op ons huis een straat gepland, zodat ons uitzicht gedeeltelijk bewaard bleef. Zo zagen wij uit ons raam langzaam de contouren van de Ehrlichstraat verijzen. Het waren wat je noemt de jaren van de wederopbouw, met het doffe gedreun van een heiblok in de verte, de dreiging van de Koude Oorlog, maar ook van voetballen op straat, diefje met verlos, de roep van een voddenjood die de hoek om kwam en het luiden van de kerkklok op zondag.
In 1962 werd op de hoek van de Radioweg en de Johannes van der Waalsstraat een bronzen beeld op een sokkel geplaatst. Het was een knielende naakte vrouw die een duif los liet. Het moest ‘Vrede’ verbeelden. Dat is in de buurt niet onopgemerkt gebleven. Vrede of niet, zoveel naaktheid in één keer was voor velen iets teveel van het goede. Twee keer per jaar kreeg het beeld dan ook een wit geschilderde beha aangemeten. Met luilak, dat op de zaterdag voor Pinksteren werd gevierd, en in de nacht van oud en nieuw. Die acties kwamen voort uit een soort collectief ervaren preutsheid die een uitweg vond in een beschaafde vorm van anoniem vandalisme. Niemand stoorde zich eraan. Na een paar dagen werd de beha gewoon weer weggepoetst. Het was ook een beetje mal beeld. Mijn vader, die in 1962 met pensioen ging, maakte zo nu en dan wel eens een ommetje in de buurt. ‘Waar ben je nu weer geweest?’, zei mijn moeder dan, ‘zeker weer langs het beeld gelopen.’
‘Het beeld’, want zo heette het. Iedereen wist wel welk beeld werd bedoeld. Mijn vader placht dan wijselijk te zwijgen, zodat ik nooit geweten heb of hij inderdaad een buitenechtelijke verhouding met deze bronzen vrouw heeft gehad. Het beeld staat er nog steeds. Met het klimmen der jaren heeft het zijn aanstootgevend karakter geheel verloren. Inmiddels is het een verlaten symbool voor de tijd van de Wederopbouw. Doodgewoon en bijna gelukkig. Begin jaren zestig is een periode in mijn leven die ik mij als zeer harmonisch herinner. De wereld klopte toen nog. Amerika zat nog niet in Vietnam. Kennedy wilde een mens op de maan en gaf de Russen van katoen. Nederland werd steeds welvarender en de toekomst leek een eeuwig durend perspectief van vrede. ‘Een vogel vliegt uit en morgen ben ik de bruid’. ‘Spiegelbeeld vertel eens even…’ In die zin staat dit beeld op zijn plaats. Of beter gezegd, het maakt een pas op de plaats. Als het al iets uitdrukt, dan is het misschien wel een verlaat gevoel van bevrijding.
In 1962 was mijn vader 65 jaar, net zo oud als ik nu. Hij had toen nog drie jaar te leven. Ik kan me herinneren dat ik van mijn moeder wel eens een kwartje kreeg voor als ik samen met mijn vader zou gaan wandelen over de Kruislaan. Dat deden we dan ook, zonder veel woorden te wisselen, want mijn vader zei nooit zo veel. Hij was een man van weinig woorden. Een echte Fries. Het prototype van een mens zoals ik nooit wilde worden. Ik hoopte als kind dat ik op mijn moeder zou lijken, maar het was vooral mijn vader die ik zag als ik in de spiegel keek. Ooit heb ik als klein kind met hem gebokst. Ik sloeg met mijn vuist op zijn borst en brak zo de bakelieten sigarenkoker die in zijn binnenzak zat. Daarna hebben we nooit meer gevochten. Wel nog met woorden natuurlijk, toen ik een puber werd. Eigenlijk heb ik mijn vader ook nooit goed gekend. Het verschil in leeftijd was groot. We scheelden exact een halve eeuw.
Onlangs vond een foto van het beeld van de blote vrouw aan de Radioweg terug in een boekje over kunst in de openbare ruimte, dat door het stadsdeel Watergraafsmeer is uitgebracht. Over de maker wordt niets vermeld, behalve zijn naam: Hans Reicher. Na wat ‘googelen’ heb ik ontdekt, dat hij nog wat beelden in Amsterdam heeft gemaakt, die allemaal iets met de oorlog van doen hebben. Hij blijkt in 1963 op 68-jarige leeftijd te zijn overleden, net zo oud als mijn vader dus. Een jaar dus na de plaatsing van dit beeld aan de Radioweg. Toen de bebouwing van de weilanden begon, bleef een stuk opgespoten land bleef nog een tijd lang braak liggen. Daar voetbalden we altijd met jongens uit de buurt. Soms deed Joop de Kubber mee. Die speelde als prof bij FC Amsterdam en later bij DWS. In 1953 had hij nog meegespeeld in de beroemde benefietwedstrijd in Parijs voor de slachtoffers van de watersnoodramp in Zeeland. Die prestatie gaf hem voor ons het aureool van een echte held. Hij stond op de elftalfoto (rechts naast keeper Frans de Munck) in een boek van Blue Band over sport in Nederland.
Later kwam ook nog Henk Groot van Ajax tegenover ons wonen, maar die voetbalde nooit mee in de buurt. Het zou me niet verbazen als zijn trainer Rinus Michels hem dat ook uitdrukkelijk verboden had. Kort nadat het beeld van Hans Reicher was onthuld verdween ook het opgespoten landje. Er werd een huishoudschool gebouwd, de Hadewychschool, en die staat er nog steeds. De Van der Waalsstraat werd in de jaren vijftig omgedoopt in de Johannes van der Waalsstraat, om verwarring te voorkomen met de Waalstraat in Amsterdam Zuid.
Op de spoordijk aan het einde van de Van der Waalsstraat lag een groot rangeerterrein. Achter de spoorlijn in de verte was destijds niet veel te beleven. Daar lag de polder en het Merwedekanaal. Daarachter de Diemerzeedijk langs het IJsselmeer, waar vaak vuil verbrand werd. Op een dag kwam er een grote, gitzwarte wolk van achter de spoorlijn vandaan. We dachten even dat er een atoombom was gevallen, zo onheilspellend zwart was die rookpluim, die bovendien als een paddenstoel alsmaar groter werd. Onlangs las ik dat in 1961 in Amerika bijna per ongeluk een atoombom is ontploft, die 27 keer krachtiger was dan die van Hiroshima. Dus zo raar was die angst destijds nu ook weer niet.
Aan de binnenkant van de kastdeur in de huiskamer hing een kaartje van de BB, nee niet Brigitte Bardot, maar de Bescherming Bevolking. Daarop stonden wenken voor wat je moest doen bij een onverhoopte atoomaanval. Je moest de kelder in of onder de trap gaan zitten, en vooral naar de radio blijven luisteren en betere tijden afwachten. Want er kwamen altijd betere tijden, dat stond in die tijd vast als een paal boven water. Veel later hoorden we pas, dat achter de spoordijk chemische afval werd verbrand. Jarenlang zijn ze bezig geweest om die rotzooi op te ruimen. In de jaren vijftig bestond er nog geen milieu.
Achter de spoordijk werd ook een laboratorium voor atoom-onderzoek gebouwd. Nadat er radioactief afvalwater in de sloot was geloosd, werden daar opeens kikkers met vijf poten aangetroffen. Dat was de beruchte kikkeraffaire in 1957. Ik was toen negen jaar oud. De natuur had een sprong gemaakt. Geen schaap, maar een kikker met vijf poten. Zo voelde ik mij ook als kind: het vijfde wiel aan de wagen, waar niettemin door mijn vader zo veel jaren naar was uitgekeken. En toch werd ik een moederskind. Teveel misschien, verwend als ik werd als de lang verwachte benjamin. Het was een wonderlijke wereld, daar achter het spoor. Maar inderdaad, er kwamen betere tijden, ook voor mij als kind van de Wederopbouw.