Erfgoed van de vroeg grijze generatie

Sinds de jaren zestig ben ik bezig met de jaren zestig. Mijn doctoraalscriptie, waarmee ik in 1977 afstudeerde in de kunstgeschiedenis, ging al over de jaren zestig. Daarna is eigenlijk alles wat ik geschreven heb te herleiden tot die tijd. Bijna tien jaar geleden, op 11 oktober 2002, verscheen een artikel van mij op de opiniepagina van de Leeuwarder Courant. ‘Ware erfenis jaren zestig onzichtbaar’, zo luidde de titel. Vijf maanden daarvoor was Pim Fortuijn vermoord. In Den Haag regeerde de LPF met Gooise patjepeeërs als Herman Heinsbroek aan het roer. Balkenende had in die dagen zijn mond vol over het herstel van normen en waarden.

Negen jaar later, in een artikel in de Volkskrant in oktober 2011, heb ik mij een stuk kritischer uitgelaten over de generatie van de babyboomers. Toen kreeg ik zowat alle linkse columnisten over me heen, inclusief Max Pam en Marcel van Dam.(Zie: HIER & HIER & HIER.) Wat de erfenis van de jaren zestig nu precies voorstelt blijft tot op de dag van vandaag een punt van discussie. Van Pim Fortuyn werd wel beweerd dat hij als vrijgevochten charismatisch persoon niet alleen een product was van de jaren zestig, maar als eerste populist zich ook verzette tegen de doorgeschoten mentaliteit die uit de jaren zestig was voortgekomen en zo’n twintig jaar geleden voor het eerst kritiek te verduren kreeg. Zo bezien is het populisme de laatste erfenis van de babyboomers.  

De generatie van mei ’68 kwam kwam zo’n twintig jaar gelden onder vuur te liggen, want de babyboomers zouden hun morele kompas zijn kwijtgeraakt. Mijn artikel in de LC in oktober 2002 was niet mijn eerste tekst die ik aan de jaren zestig gewijd heb. Mijn laatste zal het voorlopig ook niet zijn. Babyboomers raken nu eenmaal niet uitgepraat over dat roerige decennium dat zij zelf hebben beleefd. Wat wil je ook, ze hebben niets anders meegemaakt. Bovendien komen de jaren zestig telkens weer in de beklaagdenbank als het gaat over het herstel van normen en waarden.

Na de jaren zestig volgden de jaren zeventig en dat waren bij uitstek het decennium van de terreur. In Duitsland had je in die tijd de Rote Armee Fraktion, In Italië de Brigate Rosse, In Spanje de ETA, In Noord Ierland de IRA en in ons eigen land de treinkapingen van de Zuid Molukkers. De terreur van die jaren had een heel ander karakter dan de latere terreur van fundamentalistische moslimbewegingen en lonely wolves . Toch is er ook een overeenkomst. De daders zijn zowel toen als nu zijn vrijwel altijd adolescenten. Ze staan aan het begin van hun maatschappelijk leven, waar zij opeens radicaal van afzien.

Het zogeheten ‘kristallisatiepunt’ in de psychologische ontwikkeling van het individu naar volwassenheid lijkt bij hen te worden opgeschort. Men kiest voor de gevaarlijke rol van desperado en niet voor het voorspelbare keurslijf van de burger. Een radicaal ‘nee’ komt in de plaats van elk compromis. Rechtvaardigheid tot elke prijs krijgt de voorkeur boven het schipperen in een halfslachtige wereld die zij in wezen diep verachten. Waarom was de generatie, die eind jaren zestig de leeftijd van de adolescentie bereikte, zo gevoelig voor de verleiding van de terreur? Die vraag heb ik me vaak gesteld, al was het maar omdat die generatie de mijne is.

Begin jaren zeventig heb ik het proces van snelle radicalisering in mijn directe omgeving zien ontstaan. Tenminste, dat vermoeden had ik wel eens. Vanaf 1971 woonde ik samen met Hans Kraan in een studentenwoning in de Wakkerstraat in Amsterdam, waar allerlei linkse studenten en gestaalde marxisten over de vloer kwamen, ook uit Duitsland. De  meesten waren aardige en serieuze mensen, zoals ik ze me herinner. Toch zat er wel eens een enkeling tussen van wie ik dacht: ‘Jij denkt wel erg rechtlijnig.’

Lang niet al die linkse en extreem linkse jongeren van destijds zijn in terroristen geworden of zijn terreur in extremistische kringen verzeild geraakt. Hans Kraan, die twee jaar geleden overleed, wees mij ooit op Hans-Peter Gente (zie: Wikipedia). In 1970 had Hans bij hem in Berlijn gelogeerd en hij was een van degenen die een paar dagen bij ons in dat huis in de Wakkerstraat heeft doorgebracht. Begin jaren zeventig had Hans-Peter Gente in Berlijn een kleine, toen nog linkse uitgeverij opgezet en allerlei marxistische boeken uitgegeven. Toch ontwikkelde Peter Gente zich nadien in een andere richting. Zo legde hij contacten met mensen als Roland Barthes, Lyotard, en vooral Michel Foucault, met wie hij goed bevriend is geraakt. Op YouTube is een interessant interview met hem te zien. ( Zie HIER) Ook daarin lijkt iets van een erfenis van de jaren zestig zichtbaar te worden  Maar de ware erfenis uit die tijd is nog altijd moeilijk te zien.

Hieronder publiceer ik nogmaals mijn tekst die op 11 oktober 2002 in Leeuwarder Courant verscheen. Als een herhaalde oproep tot het veiligstellen van een waardevol erfgoed, dat ook een geestelijk erfgoed kan zijn.

Schermafbeelding 2015-01-18 om 10.57.12

Doorgeschoten individualisme, een overheid zonder moreel gezag en een vanzelfsprekende mondigheid, die wel rechten kent, maar geen plichten. Dat alles zou zijn oorsprong vinden in de culturele revolutie van de jaren zestig. Die conclusie klinkt vaak door in het huidige debat over normen en waarden. Maar he zit het eigenlijk met die erfenis van het decennium, waarin de babyboomers tot wasdom kwamen? Het wordt hoog tijd voor een boedelscheiding, waarbij het werkelijk waardevolle in het erfgoed van de jaren zestig wordt veilig gesteld.

De discussie is niet nieuw. Al aan het eind van de jaren zeventig nam de socioloog Herman Vuijsje de morele gemakzucht van de ‘nieuwe vrijgestelden’ op de korrel. Frans Halsema zong over een ‘vroeg grijze generatie‘ en normen en waarden werden ‘wormen in Naarden’ in de taal van Koot en Bie. In die tijd behoorden pleidooien voor meer burgerzin nog tot de stokpaardjes van rechtse fatsoensrakkers. Totdat de verruwing van de omgangsvormen en de verloedering van de grote steden in de jaren negentig een samenhangend patroon gingen vormen.

De ene na de andere opinieleider keerde zich openlijk tegen het voortwoekerende morele verval, dat nog eens werd versterkt door het naderend failliet van de multiculturele samenleving. Ergens in die jarenlange discussie moet de erfenis van de jaren zestig als ideale zwartepiet zijn intree hebben gedaan.

Dit tijdvak werd voortaan een tovermiddel, waarmee alle maatschappelijke kwalen simpel konden worden verklaard. Een vrijgevochten generatie, die na een lange gang door de instituties de macht en de media in handen had – en bovendien van geen wijken wist – kwam opeens In de beklaagdenbank. Een wonderlijk proces van zelfhaat en zelfbeschuldiging, want de eerste aanklagers hadden vaak zelf vooraan gestaan op de barricaden of vooropgelopen in protestdemonstraties.

Het doet er niet toe wie de eerste steen wierp, de beschuldigingen hielden aan en kenden geen verweer. Een generatie. waarvan beweerd werd dat ze ooit de wereld wilde veranderen, kroop in haar schulp. Ze las met angst en beven de romans van Michel Hoellebecq. Hoe de utopische illusie van mei ’68 was uitgemond in een moreel bankroet. Zelfs de seksuele revolutie zou uiteindelijk slechts hebben geleid tot commercieel geëxploiteerde genotzucht. Het sprookje werd opeens een nachtmerrie met terugwerkende kracht.

Waren het niet de verwende kinderen van de wederopbouw geweest, met torenhoge verwachtingen opgevoed, die moesten bereiken wat hun ouders door crisis en oorlog was ontzegd? Toen de eerste tekenen van hoogconjunctuur een consumptieparadijs beloofden dat voor menigeen decennialang onbereikbaar was geweest, ontpopten de babyboomers zich In een andere gedaante. Zij werden drop-out, dagdromer of gingen aan de drugs. Of erger nog, men werd revolutionair met een vadercomplex.

Straatstenen waren om mee te gooien en daaronder lag alleen nog het strand. Een kettingreactie van emancipatiebewegingen was het gevolg. Democratisering, abortus en euthanasie behoren tot het erfgoed. Studenten, vrouwen en homo’s profiteerden vroeg of laat van het rebelse gedachtegoed van de jaren zestig.

In dit bewustwordgsproces greep een bevlogen enkeling uiteindelijk zelfs nar het wapen van de terreur, als een utopische wens niet onmiddellijk werd ingewilligd. Vanuit dat perspectief was niet alleen Fortuyn, maar ook zijn moordenaar Volkert van der G. een geestelijk product van de jaren zestig.

Maar klopt dit verhaal eigenlijk wel? Heeft dit roerige tijdvak geen ander testament nagelaten dan dat softe luisterliedje van Boudewijn de Groot? Ik denk van wel, alleen is de ware erfenis inmiddels gemeengoed en daarmee onzichtbaar geworden. Wie nu nog afgeeft op de jaren zestig heeft vaak clichébeelden voor ogen die door de tijd zijn uitvergroot. De wereldvreemdheid van de wereldverbeteraars, het narcisme van de hippies, de naïeve waan van dromers dat de wereld opnieuw van start kan gaan.

Toch is er één verworvenheid die vaak over het hoofd wordt gezien. Het is een houding van permanente kritiek, van een diepe afkeer ook om achter oude vaandels aan te lopen. Die tegendraadse attitude – wars van traditie, gezag en heilige huisjes – heeft Nederland definitief bevrijd van de verzuilde cultuur van voor de oorlog. Een cultuuromslag die de samenleving heeft verlost van misplaatst ontzag voor morele gezagsdragers.

Van een klimaat ook waarin normen en waarden onlosmakelijk verbonden waren met het strakke keurslijf van religie of 
ideologie, een cordon van steile voorgangers dat van oudsher de passie preekte, zoals nu een stoet van Gooise patjepeeërs opeens de moraal voorschrijft.

Een verlangen naar oude, vertrouwde rolpatronen valt te bespeuren in het het huidige debat over normen en waarden. Het is Fortuyns verwijt aan de babyboomers die stelselmatig geweigerd zouden hebben om een morele vaderrol op zich te nemen.

Maar het is ook de roep om een 
sterke overheid, waarachter een tweeledig verlangen schuilgaat. Niet alleen heimwee naar een verdwenen theemutscultuur, maar ook het hardnekkige 
waanidee dat één sterke man of vrouw ooit alles op zou kunnen lossen. Juist met die laatste waan heeft de generatie van de jaren zestig ten onrechte gemeend voorgoed te hebben afgerekend.