Vannacht nog had ik weer zo’n repeterende droom die ik al talloze malen gedroomd heb. Ik was aan het wandelen in Bilgaard, de noordelijke stadswijk van Leeuwarden met galerijflats uit de jaren zestig, de tijd van de wederopbouw toen hoogbouw de oplossing leek te zijn voor de snelle groei van het aantal inwoners van de stad. Er werd daar flink gerenoveerd. De meeste flats werden afgebroken om plaats te maken voor futuristisch ogende woningbouw. Ik verbaasde me over de experimentele parkaanleg, waarbij tropische speelstrandjes met cipressen en palmbomen werden afgewisseld door afwerkplekken voor straatprostituees en heroïneverslaafden.
De politie keek toe hoe vrouwen werden opgepikt. Ook pooiers en drugsdealers hielden zich op in de buurt. Het was nog vroeg. In de takken van de bomen zaten vogels, roerloos en met opgezette veertjes in de kille ochtendbries. De lauwe geur van natte kranten vermengde zich met de tinteling van het hoogseizoen. Ik realiseerde me opeens dat ik in de toekomst liep.
Dit was niet Bilgaard maar een gereconstrueerde kopie daarvan die als trekpleister diende voor toeristen uit de hele wereld. Japanners liepen in ganzenpas over de paden in het groen. Als ze stilstonden werd er druk gefotografeerd. Het geklik van de camera’s deed me aan het geluid van krekels denken. Het was volop zomer en zondagochtend bovendien. In het gazon tussen twee grote flats was een stel Pakistanen in smetteloos witte kleding cricket aan het spelen.
Een oud mannetje dat daar elke dag naar stond te kijken sprak me aan. Hij wist alles van cricket. Pakistan is een groot cricketland met veel uitzonderlijk getalenteerde spelers, zo liet hij me weten. Een probleem is echter de discipline en de daarmee gepaard gaande erectieproblemen. Hierdoor is het Pakistaanse team in staat geweldige prestaties neer te zetten, maar de andere dag ver onder hun niveau te spelen. ‘Cricket is oorlog,’ hoorde ik hem nog zeggen. Een straaljager vloog over en stortte neer in de verte.
Maar het bleef stil. Ik hield mijn adem in en door een kier in mijn hart sloop de weemoed naar binnen. Ik wilde naar huis, maar ik kon niet. De tijd stond stil. Het verleden – dat wil zeggen: het heden – lag voorgoed achter me. De toekomst was een eeuwig afscheid. Eenzaam maar niet alleen voelde ik mij beroofd van een natuurlijk verloop der dingen.
Overspoeld door een intens gevoel van heimwee liep ik al dolend verder door dit betonnen decor. Op het eind van de wijk was een groot vliegveld. Het deed een beetje denken aan Schiphol maar het was ergens in het buitenland. Staal glas, beton en roltrappen, meer was er niet op de wereld. Alles was vluchtig geworden als een heden dat nooit had plaatsgevonden en een toekomst waar je geen weet van hebt. Op een vertrekhaven stonden twee geliefden op het punt om afscheid te nemen.
Er scheurde iets doormidden maar ik wist niet wat. Ik hoorde een licht fladderend geluid alsof een verdwaalde engel de vleugels uitspreidde die op zijn sandalen bevestigd waren. Een vliegtuig steeg op met brullende motoren. Achter mij zag ik nog net dat op de verkeerstoren een witte bol was geplaatst. Het leek wel een grote golfbal die wachtte op een reus die hem met een gigantische club weg zou slaan in de richting van een gapend gat ver weg in de grond. De armen gingen omhoog en de club zwiepte als de tong van een gifslang.
Alleen in de toren zag men nog een glimp van mij voordat ik verdween in de stille ochtend. De horizon trilde en in de verte joeg nog altijd een golvend hete wind. Ergens diep in mezelf sprak een stem de waarheid van het eerste begin. Dit moet ik goed onthouden, dacht ik nog.
Toen ik ontwaakte was de waarheid verdwenen.