Op komst
Ondanks deze voor ieder zichtbare kwaliteiten lijkt het probleem in de receptie van dit werk nog altijd niet opgelost. Niet zelden wordt dit oeuvre bij voorbaat ingedeeld bij de traditionelere kunstvormen. Lang niet iedereen ervaart haar werk ook als modern, laat staan als eigentijds. Het wordt op zijn best als ‘klassiek modern’ gekwalificeerd, maar niet zelden ook ingelijfd in de anti-modernistische onderstroom van de twintigste eeuwse figuratie. En dat terwijl dit werk toch duidelijk moderne trekken heeft, in zekere zin zelfs abstract is te noemen. De verbeelding van het lichaam staat hier immers uitdrukkelijk niet in dienst van de verbeelding van een specifiek persoon, maar van een spel van proporties en verhoudingen, dat naast zijn herkenbare verschijningsvorm vooral een formele kwaliteit bezit.
Het lichaam wordt afgekort. Letterlijk zelfs in het bewust weglaten van armen en hoofd dat voortkomt uit een behoefte – die teruggaat op Rodin – om het lichaam te ontdoen van zijn direct aansprekende uitdrukkingsvormen. Deze beelden bieden de mogelijkheid om de figuratie letterlijk ‘abstract’ te beleven. Maar belangrijker nog, wat de beeldtaal van het bewegende lichaam in abstracto te bieden heeft aan voortdurende wisselwerking van symmetrie en asymmetrie, wordt hier geconcentreerd in een zuivere, stilstaande vorm die tegelijk volop van leven getuigt. Kortom, het zijn beelden die het klassieke moment in het modernisme letterlijk ‘incorporeren’. Representatie wordt presentatie en dat is het modernisme in optima forma.
Fragment uit mijn essay: Kunstgeschiedenis als sciencefiction. Eja Siepman van den Berg en de archeologie van het modernisme. (zie hier)