De ballade van de penis
Hoe ik ook ploeter, zwoeg, ik boek geen resultaat.
Mijn woorden vallen stil, misschien is het te laat
of veel te vroeg, wie weet, een diepe duisternis
omgeeft mij als ik vraag of er een Schepper is.
Hoe kan hij dit dan dulden? Het deugt toch niet.
Voor geen meter, zeg nu zelf, God of wie dit ziet.
Maar ’t heeft geen zin. De aarde draait en draait,
’t baldakijn is ingestort. Wie graaien wil die graait,
en telkens weer vraag ik, verloren in dit tranendal:
Hoe lang is toch de penis van Cornelis van der Wal?
Geluk gaat mij voorbij, ik ben geen zondagskind.
De zegen krijg ik niet, zelfs niet de kleinste hint.
De storm raast voort en voort. Het antwoord
waait niet in de wind. Er is geen slotakkoord.
Gedachten tollen in ‘t brein. Ik kan niet stoppen
met mezelf te kwellen. Het moet toch kloppen!
Ik grijp me vast aan alles, maar ijdel is die hoop.
Je kunt de lotto winnen, geluk is niet te koop
en telkens weer vraag ik, verloren in dit tranendal:
Hoe lang is toch de penis van Cornelis van der Wal?
Ik hunker naar de poort, het eind van ’t labyrint.
Zal er ooit verlossing komen? Als ik dan iets vind
zal ik het rondbazuinen, schreeuwen van de daken.
Een ieder zal het weten. Al heb ik niets met zaken,
die boven mijn alpino gaan, nee ik blijf maar praten.
Het loopt inmiddels ook al aardig in de gaten.
Maar ‘t ergste is: ik kan het niet meer laten. Ik vraag
en vraag, dit wordt een last die ik niet meer verdraag,
en telkens weer vraag ik, verloren in dit tranendal:
Hoe lang is toch de penis van Cornelis van der Wal?