De katholieke schuldvraag

‘Als tussen 1938 en 1945 paus Pius XII, geheel gehuld in het wit en met zijn bekende gespreide armen, in een pausmobiel aan de poort zou hebben gebonsd van Dachau, Auschwitz of Theresienstadt, dan zouden velen daarbuiten en zeker daarbinnen de woorden hebben geroepen waarmee allen op die Romeinse Synode in 495 paus Galesius toejuichten: ‘Vicarium Christi te videmus!’ (Wij zien u als plaatsbekleder van Christus).’

Deze cynische woorden van de jezuïet Jan van Kilsdonk worden aangehaald door Jan Bank in zijn boek God in de oorlog (2015). Het is een wrange constatering over een paus die stelselmatig zweeg over de Jodenvervolging, ook al werd hem verscheidene keren en van verscheidene kanten verzocht om zich hiertegen uit te spreken. Deze paus echter koos voor een mystieke toewijding aan Maria, de Koningin van de Vrede. De mysticus had de overhand gekregen op de diplomaat. 

Wat is in de Tweede Wereldoorlog de rol geweest van de Katholieke Kerk? Dat is de vraag die hiermee opkomt. Biedt de waan van het geloof een buffer tegen het kwaad en in dit geval tegen de waan van het nationaal-socialisme? Als het waar is wat Chesterton ooit beweerde dat zijn geloof hem beschermde tegen elk ander geloof, dan mag je aannemen dat de ene waan een schild kan vormen voor de andere. Als iemand ophoudt in God te geloven, dan gelooft hij niet in niets, maar eerder in alles, zo ging de redenering.

Voor Jan Bank heeft de vraag of het godsgeloof in de oorlog een buffer vormde aan de basis gelegen van een een uitputtende studie over de rol die de Katholieke Kerk in de oorlog speelde, maar ook op die van de oosterse orthodoxie, het lutheranisme en het calvinisme. En dat in alle uithoeken van Europa: van Spanje tot Finland, van de Balkan tot Noorwegen. In de inleiding schrijft Bank het volgende: ‘Dat er zo’n vergelijkende synthese nog niet eerder is gepubliceerd, kan wellicht ook samenhangen met het feit dat de secularisatie in de jaren zestig van de vorige eeuw afbreuk heeft gedaan aan de relevantie van het onderwerp.’

Alweer die secularisatie in relatie tot de jaren zestig. Soms lijkt het wel of dit roerige decennium, waarin heel Nederland op de schop ging en God zelfs uit Jorwerd verdween, nog belangrijker is geweest dan de oorlogsjaren, zeker voor de generatie van de babyboomers. Voor alle duidelijkheid: Jan Bank is geen babyboomer. Hij is zeven jaar ouder dan ik en werd geboren op de dag dat de Duitsers ons land binnenvielen, op 10 mei 1940. De latere historicus moet dit als een voorteken hebben gevoeld. In een interview in het Historisch Nieuwsblad verklaarde hij dat hij opgroeide in een ‘klein katholiek gezin, in het chique Amsterdam-Zuid tegenover het Concertgebouw.’

Met die kennis in het achterhoofd ben ik dit boek anders gaan lezen. Ook ik zat immers op het Ignatiuscollege in Amsterdam-Zuid, waar jezuïeten als Jan van Kilsdonk en Huub Oosterhuis, maar ook Lorié godsdienstles gaven. De verborgen vraag van dit boek raakt een heikele kwestie. Hebben de christelijke kerken zich wel genoeg verzet tegen het uitmoorden van de Joden in Europa? Jan Bank lijkt zelf geen morele oordelen te willen vellen, maar hij laat de feiten voor zichzelf spreken. Het lijkt mij niet toevallig dat in bovengenoemd citaat dat morele oordeel aan een ander wordt overgelaten, in casu zijn oude godsdienstleraar pater van Kilsdonk S.J..

Van Kilsdonk heeft sinds het begin van de jaren zestig het hiërarchisch systeem van de Rooms-Katholieke Kerk meerdere malen ‘fascistoïde’ of ‘een beetje fascistisch’ genoemd. Woorden die hem een berisping vanuit het Vaticaan opleverden. Wellicht was Van Kilsdonk op de hoogte van het feit dat Hitler dezelfde mening was toegedaan, overigens niet alleen over de hiërarchie van de Katholieke Kerk, maar ook over de strakke organisatie van de jezuïetenorde. Tegenover Rauschning verklaarde Hitler: ‘Vooral van de jezuïetenorde heb ik veel geleerd. Lenin deed dat trouwens ook, als ik mij goed herinner. Iets magnifiekers dan de hiërarchische orde van de Katholieke Kerk heeft er tot nog toe ter wereld niet bestaan.Veel ervan heb ik onmiddellijk overgenomen voor de organisatie van mijn partij.

Hoe dan ook, kort na de commotie over de uitspraken van Van Kilsdonk ontstond in 1963 de geruchtmakende affaire rond de rol van Paus Pius XII in de oorlog zou hebben gespeeld. Die rel ontstond naar aanleiding van het toneelstuk van de Duitser Rolf Hochhuth. Daarna kon deze paus met terugwerkende kracht voor menigeen geen goed meer doen. De jaren zestig zorgden ook in dat opzicht voor een boedelscheiding. Hoe was het mogelijk dat ‘de plaatsbekleder van Christus op aarde’ zo vaak gezwegen had? Werd zijn uiterst prudente houding, waarmee hij erger wilde voorkomen, uiteindelijk niet het symbool voor een moreel bankroet van het Rooms-katholicisme dat zich in de Tweede Wereldoorlog heeft aangediend? 

Die basale vraag wordt door Bank niet gesteld, maar zijn boek roept hem wel op. Hij laat zien dat Pius XII niet de enige geweest die zich behoedzaam heeft opgesteld. Geen van de kerkelijke opperbevelhebbers van Europa heeft direct en onomwonden geprotesteerd tegen de Jodenvervolgers, zo luidt zijn belangrijkste conclusie. Maar dat wil niet zeggen dat er uit zijn boek een eenduidig beeld oprijst. Het hing er sterk vanaf welke rol de Duitse bezettingsmacht opeiste of juist overliet aan bondgenoten en welke ruimte aan de kerkelijke instituties nog geboden werd. 

Hoe dan ook, het christendom is in de oorlog geen gewaarborgd kompas gebleken voor het morele handelen, en het katholicisme zeker niet. Omgekeerd heeft de Kerk juist in die benarde jaren voor velen een houvast geboden, al was dat misschien vooral als vluchtoord voor het verlangen naar normaliteit. De kerken zaten vol, niet in de laatste plaats omdat men daar een ander geluid kon horen, een geluid dat zicht bood op een nieuwe wereld in een tijd dat de oorlog voorbij zou zijn. Dat perspectief is na de secularisatie en de ontzuiling goeddeels verdwenen. In deze tijd van doorgeschoten individualisme, complottheorieën en viruswaan kan ook het godsgeloof geen buffer bieden voor de individuele waan. Maar een collectief beleden geloof kan wel helpen om de gekte in het koortsige brein van het individu in toom te houden. Daarmee is niet weerlegd dat ook het godsgeloof – en met name het katholicisme – voor een wankelmoedige geest een basispatroon kan bieden waarop een individuele waan zich kan ontvouwen. 

Gaandeweg raakte ik geïnteresseerd in de mogelijke overeenkomst tussen het ontstaan van Hitlers waanwereld en mijn eigen psychotische waan in de jaren zestig. Moet ik achteraf beschouwd mijn eigen waan anders gaan zien in het perspectief van een onverwerkte collectieve schuld? Was het die sluimerende schuld geweest die destijds in het zich ontluikende geestesleven van een katholieke adolescent die aan de hiërarchie van de jezuïeten was overgeleverd, geen uitweg vond? Of omgekeerd, moet ik Hitlers geestelijke ontsporing in een voor Duitsland roerig tijdperk anders gaan zien in het licht van mijn eigen kortstondige godsdienstwaan in de hectiek van secularisering die midden jaren zestig zijn toppunt beleefde?

Bij het lezen van het boek God in de oorlog dwaalden mijn gedachten andermaal af naar mijn eigen schooljaren op het Ignatiuscollege, waar onze geschiedenisleraar, mijnheer Fontaine, ons op indringende wijze verhalen vertelde over de oorlog. Jan Bank (1940) moet toen ongeveer net met zijn universitaire studie zijn begonnen. Even heeft hij nog overwogen om geneeskunde te gaan studeren, maar – zo verklaarde hij in hetzelfde interview in het Historisch Nieuwsblad – mede onder invloed van diezelfde mijnheer Fontaine koos hij uiteindelijk voor geschiedenis. In 1995 bestond het Ignatiuscollege 100 jaar. Een eeuw IG, zo heet het jubileumboek dat bij die gelegenheid verscheen. Professor Jan Bank, die gevraagd was om als oud-ignatiaan een historische beschouwing te leveren, liet geheel onverwacht op de sluitingsdatum voor de copy weten, dat hij door bijzondere omstandigheden geen letter op papier had kunnen krijgen. Maar dat is een ander verhaal.

Het Ignatiuscollege van na de oorlog is misschien wel letterlijk een ‘schoolvoorbeeld’ geweest van de naoorlogse, roomse schuldverwerking die uiteindelijk ten onder ging in de secularisering van de jaren zestig. In mijn laatste jaren op het Ignatiuscollege ging de elitecultuur die ons werd onderwezen zienderogen ten onder in een zich snel verspreidende massa- en jeugdcultuur. Het ontbindingsproces, dat daarmee gepaard ging, liep gelijk op met het proces van snelle secularisering, waar juist dit bolwerk van de jezuïeten, dat was opgetrokken om nog eeuwen mee te kunnen, als eerste aan ten prooi viel. Ik weet nog goed dat ik in de vijfde klas uit de mond van een jezuïet voor het eerst het woord ‘secularisering’ hoorde. Dit woord klonk bijna als ‘betonrot’. De wereld leek helemaal op orde bij de jezuïeten, zeker in het begin van de jaren zestig. Wat achter de schone schijn verborgen lag, dat wilde niemand toen weten. Het vreemde heimwee naar de extreme ordening van het leven in de vroege puberteit, dat ook mij niet vreemd is, heeft soms iets weg van een Stockholm-syndroom. 

Achteraf reist de vraag of mijnheer Fontaine het met de hypothese dat Hitler een godsdienststichter is geweest het toch bij het rechte eind heeft gehad. De secularisatie mag dan ons beeld van Hitler veranderd hebben, het kan evengoed zo zijn dat het fenomeen ‘Hitler de godsdienststichter’ uiteindelijk de snelle secularisatie van the sixties zo niet veroorzaakt heeft, dan toch in belangrijke mate heeft versneld. De rechtvaardiging van het kwaad, anders gezegd: de theologische problematiek van de theodicee, werd door Hitler in al zijn scherpte ter discussie gesteld. Hitler was de ultieme toetssteen voor het denken over deze problematiek, waarbij de schuld die eigen zou zijn aan het menselijk bestaan als zodanig in een nieuwe licht kwam te staan.

Toen ik het boek God in de oorlog had dichtgeslagen, stelde ik met verwondering vast dat de auteur nergens had verwezen naar naar de Hitler-studie van Fontaine. Als de veronderstelling van Bank serieus valt te nemen, dat de secularisatie van de jaren zestig mogelijk afbreuk heeft gedaan aan de relevantie van het onderwerp ‘God in de oorlog’, dan zou op zijn minst een minimale verwijzing naar zijn oude geschiedenisleraar op het Ignatiuscollege op zijn plaats zijn geweest. Het was immers juist Fontaine die wilde aantonen de naoorlogse secularisatie onze blik op de Tweede Wereldoorlog heeft vertekend. In zijn boek over Hitler spreekt Fontaine over de geschiedenis als een ‘positivistisch, rationalistisch en geseculariseerd bedrijf’.

Uiteindelijk besloot ik Jan Bank een mail te sturen met de vraag waarom hij Fontaine niet heeft genoemd, zelfs niet in een voetnoot. Bank liet weten dat hij goede herinneringen bewaart aan zijn vroegere leraar geschiedenis. Fontaine was in zijn ogen een bijzondere docent die hij ook nog regelmatig heeft ontmoet. Volgens hem zou Fontaine later vooral door zijn assistent Willem Otterspeer in de media enigszins bekend zijn geworden. Maar eenmaal op de universiteit werd hij overvleugeld door Jacques Presser die indrukwekkend college kon geven en bij wie Bank zelf uiteindelijk is afgestudeerd.

Hoe is het de Kerken in Europa vergaan in de Tweede Wereldoorlog? Zijn zij trouw gebleven aan hun morele imperatief en hebben zij Jodenvervolging aan de kaak gesteld omdat deze volledig in strijd was met de kernwaarde waar het christelijk geloof voor staat? Dat was de centrale vraag waar Jan Bank zijn onderzoek mee was begonnen. Maar door zijn uitputtende zoektocht naar objectieve feiten in alle uithoeken van Europa, raakte deze morele kernvraag enigszins uit beeld. Zou het zo kunnen zijn dat  katholieken iets van de opportunistische houding van Paus Pius XII in de genen hebben? 

Die houding zit misschien wel in het DNA van dit geloof, waarin alle vormen van schuld betrekkelijk zijn, en de ziel altijd maar weer kan worden schoongewassen. Katholieken zitten daar zelf niet zo mee. Een roomse gluiperd heeft immers nog altijd een vin meer dan een gereformeerde stiekemerd. En bovendien, met dit soort volkswijsheden kan een historicus niet uit de voeten. Wat overigens niet wil zeggen dat hij ze volledig mag negeren. Voor veel katholieken was het hemd in de oorlog nader dan de rok. Men had zorg om de eigen gelovigen die wellicht het volgende slachtoffer zouden worden. En dan, de goddeloze bolsjewisten waren erger dan de nazi’s, en die twee kampen kon je ook tegen elkaar uitspelen

Al in de herfst van 1934 kregen de moraaltheologen Franz Hürth en Johannes Rabeneck opdracht uit Rome om een verklaring voor te bereiden over de nationaalsocialistische ideologie. Na zes maanden hadden deze twee jezuïeten twee rapporten samengesteld met vijfenveertig pagina’s aan voetnoten over de belangrijkste fouten van het nationaal-socialisme. Daarbij hadden zij Hitlers Mein Kampf als voornaamste bron gebruikt. Deze staatsreligie stond haaks op alles wat in de christelijke leer gepredikt werd: ‘nederigheid, zachtmoedigheid, tolerantie, onderdrukking van het verlangen naar wraak’. In zijn boek Het Vaticaan en Hitler (2004) stelt Peter Godman dat deze jezuïeten zelfs betwijfelden of de nazi’s wel in een persoonlijke God geloofden: ‘In de diepten van deze bloedcultus was geen plaats voor iets heiligs of transcendents.’

De encycliek Mit brennende Sorge, die in maart 1937 door paus Pius XI werd uitgebracht, was geen volledige verwerping geweest van het nationaal-socialisme, zoals abusievelijk wel eens wordt beweerd. De tekst van deze encycliek was behoorlijk ingekort. De bijlagen met radicale stellingen werden uiteindelijk weggelaten. Men wilde niet verzoenen, maar ook niet veroordelen en bovenal een polemiek met Hitler vermijden. In Rome was men benauwd dat het Concordaat dat men in 1933 met het Hitler-bewind had gesloten, zou worden opgeschort. 

In 1938  kreeg de jezuïet La Farge, een expert op het gebied van racisme, alsnog opdracht van paus Pius XI om samen met de jezuïeten Gustav Gundlach en Heinrich Bacht een ontwerp-encycliek op te stellen waarin een duidelijke verwerping van het racisme verwoord zou worden, maar deze encycliek werd achtergehouden en pas tientallen jaren later gepubliceerd. Ook de Reichskristallnacht op 9 en 10 november 1938 gaf voor het Vaticaan geen aanleiding om de relaties met Nazi-Duitsland te verbreken. Het Vaticaan was geen monolitisch bolwerk, maar een complex geheel van meningen en theologische overwegingen, waarbij men dacht in eeuwen en niet in jaren. Het katholicisme kent ook een wat andere tijdsopvatting dan de geschiedenis en van één mensenleven. ‘Pensiamo in secoli” (wij denken in eeuwen), plegen ze van oudsher in het Vaticaan te zeggen. 

Na de oorlog kwam het Vaticaan schoorvoetend op zijn schreden terug. Allereerst op het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) met een verzoenende uitspraak over de Joden, en daarna tijdens het pontificaat van Johannes Paulus II, met een pauselijk bezoek aan Auschwitz in 1978, het begin van onderhandelingen over de erkenning van de staat Israël in 1993, en verder met onderzoeken en verklaringen uitmondend in pauselijk bezoek aan Israël in 2000. Beter laat dan nooit. En laat is zomaar vroeg voor een instituut dat gewend is in eeuwen te denken. Inmiddels wordt er nog altijd gewerkt aan de zaligverklaring van Paus Pius XII.

Toen paus Pius XII in 1958 stierf, werden zijn papieren verzegeld in de geheime archieven van het Vaticaan, waardoor tal van onbeantwoorde vragen resteerden over wat hij wist en deed – en vooral niet deed – tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 2020 werden de archieven van Pius XII eindelijk geopend. David Kertzer heeft dit nieuwe materiaal sindsdien ontgonnen. In zijn – vorige week verschenen – boek The Pope at War onthult hij eens te meer hoe de paus zijn moreel leiderschap opzij zette om de macht van de Kerk tot elke prijs te behouden.

Het vorige week verschenen boek van David Kertzer

Uit deze archieven blijkt ondermeer hoe Pius XII een directe communicatie onderhield met Hitler, via de prominente nazi-prins Philipp von Hessen, die getrouwd waas met de dochter van de koning van Italië – en naar wie prins Philip werd genoemd. Pius XII zweeg in het openbaar toen op 16 oktober 1943 meer dan 1200 Joden die in Rome woonden werden opgepakt en vervolgens naar Auschwitz werden gedeporteerd en vergast. Daarbij kwam het Vaticaan tussenbeide om 250 mensen te redden die volgens haar katholiek waren. Volgens Kertzer betekent dit dat het Vaticaan deelnam aan de selectie van Joden, over de vraag wie zou leven en wie zou sterven.

In de twaalf jaar dat Hitler aan de macht was, werd het Vaticaanse zwijgen over het lot van de Joden uiteindelijk oorverdovend. Ook al lagen er rapporten op de plank, waarin het verderfelijke karakter van het nationaal-socialisme in glasheldere bewoordingen beschreven stond. Over het  verzwijgen van die rapporten zwijgt ook Jan Bank in alle talen. Waarom zwegen de meeste kerkelijke leiders over het antisemitisme van de nazi’s? Vond dit zwijgen zijn oorzaak in het negatieve beeld van de Joden dat ook door de Kerk al eeuwenlang in stand was gehouden?

Dat wordt vaak beweerd, maar volgens David Kertzer was dat niet de belangrijkste oorzaak, zoals hij al eerder beweerde in zijn boek In Gods naam. Die oorzaak lag volgens hem in het gevaar ‘dat de nazi’s een oproep van het Vaticaan tegen het antisemitisme, dat voorheen met de kerk vereenzelvigd was, zouden kunnen misbruiken om katholieken voor een niet-christelijke zaak te winnen. Wilden de kerkelijke leiders mensen door hun afkeuring van het nazisme graag tonen dat ze zich niet bij de nazi’s hoefden aan te sluiten om tegen de Joden te zijn (…)?

Ook die ongemakkelijke vraag wordt door Jan Bank niet gesteld. Hij lag misschien ook wel buiten het bestek van zijn boek. Het standaardwerk van Kertzer, In Gods naam: de katholieke kerk en de jodenvervolging (2002), komt in ieder geval niet voor in de uitgebreide literatuurlijst van God in de oorlog. Net zomin als De onbekende Hitler van Fontaine, alsook de gezaghebbende studie van Peter Godman Het Vaticaan en Hitler. Jan Bank blijft trouw aan zijn genuanceerde distantie en zijn afgewogen oordeel. Hij zet alles op een rij, maar wel in steeds grotere verbanden, zodat het eindoordeel aan scherpte verliest.  Het falen van het Vaticaan had een  dieperliggende oorzaak in het eeuwenoude antisemitisme, dat vanuit Rome niet alleen werd gedoogd, maar niet zelden ook werd gepropageerd. De ervaring van schuld en de kritische reflectie op dit fenomeen is geen roomse specialiteit. Dat was het na de oorlog niet, maar dat is het eerder ook nooit geweest. 

De katholieke schuldvraag is een onderwerp waar na de oorlog veel over geschreven is, vooral als het gaat om het al te behoedzame karakter van Paus Pius XII. Maar dit was geen zaak van karakterzwakte van één paus die in een verkeerde tijd op de verkeerde plek zat, noch van eindeloze nuanceringen en verzamelingen van steeds meer feiten. Jan Bank heeft een volledig geseculariseerde opvatting van geschiedwetenschap, waardoor hij geen grip krijgt op de kern van de zaak. Die kern heeft alles te maken heeft met twee varianten van een waansysteem: het katholicisme en het nationaal-socialisme. Zo dreigt het kwaad tussen wal en schip te vallen en blijft het intrinsieke verband tussen de waan en het kwaad uit zicht.