En de rest is stilte
Een alomvattende definitie van een waan is moeilijk te formuleren, maar als ik aan het slot van mijn betoog een poging mag wagen, zou deze als volgt luiden. De waan is een transformatie van de werkelijkheid tot een vorm van mateloosheid die als functie heeft het wegnemen van obstakels die een doel, dat als noodzakelijk wordt beschouwd, op structurele wijze in de weg staan. Het is dus een foutieve, maar niet zelden efficiënte ‘out-of-the-box-oplossing’ voor een onoplosbaar geacht probleem, dat een structureel gevoel van onbehagen heeft gecreëerd. Als die definitie een kern van waarheid bevat, blijft de vraag bestaan naar de oorzaak. Is het een kwestie van binnenuit of buitenaf, van predispositie of de druk der omstandigheden?
Duizenden jaren beschaving hebben er niet toe geleid dat de waan uit de wereld verdreven is. Wat door de voordeur als een illusie verdween, kwam niet zelden via de achterdeur weer binnen in, maar nu in een demonische gedaante. Het christendom ging ooit van start met een charismatische genezer die de gave had om mensen, die door boze geesten bevangen waren, van hun bezetenheid te verlossen. Zo bezien lag het exorcisme niet alleen aan de basis van het christendom, maar ook aan de basis van de psychiatrie. Het christendom viel uiteindelijk ten prooi aan de psychologie en de pastoor werd een psychiater. De actuele crisis in het christendom kent geen uitweg in een terugkeer naar een verloren vaderland. Linksom of rechtsom, de weg loopt telkens weer dood, zeker nu God al talloze malen is doodverklaard.
Maar ook de pogingen om een seculiere religie van start te doen gaan, stuitten op een basaal probleem. Er lijkt iets geknapt in de grote antropologische ketting, die de laag van de psyche en het zelf, de sociale laag van de onderlinge betrekkingen en tenslotte de ecologische laag van de grote natuurlijke verbanden met elkaar verbindt. Nu de mateloosheid van het christendom haar transcendente bestaansgrond verloren heeft, staat de poort nog altijd open voor de mateloosheid van een nieuwe waan.
Het heldere denken van de moderniteit heeft alle vormen van waan voorgoed willen verdrijven. Dit denken riep op tot een leven zonder illusies, rechtop in de wind. In het spoor van Marx kon die missie bestaan uit het aanvaardbaar maken van sociaal onaanvaardbare toestanden. Of men stelde als doel het verdrijven van zoiets ongrijpbaars wat voorheen wel ‘vervreemding’ werd genoemd . In het spoor van Freud werd aan de waan een dubieus bestaansrecht toegekend in de dwangmatige voorstellingen die ruimte creëren om de eigen geestelijke stabiliteit te handhaven. Zo geredeneerd wordt zelfs de religie een neurose, een dwangmatige waan die de tragedie van de eindigheid draaglijk maakt. Maar het kan ook zo zijn dat de waan een noodzakelijke bestaansvoorwaarde is, zoals ook de ontkenning van de dood een waangedachte kan zijn die het leven uiteindelijk leefbaar maakt. De dood doet leven en beminnen. Dat zou je ook van de waan kunnen zeggen. Zonder wanen zou het leven onleefbaar zijn.
Het algoritme van de waan kent geen registers van moraal of decorum, geen preutse etiquette of rationele belemmeringen, geen nuanceringen of gevoel voor complexiteit. Het algoritme van de waan negeert zelfs de wetten van tijd en ruimte, de gedachte ook dat alles zijn tijd heeft, zijn begin en zijn eind. De waan is in welke vorm dan ook altijd een vorm van escapisme. Ontsnappen aan alles. Ontsnappen vooral aan de noodzaak en de restricties van de realiteit. Maar is dat niet de diepste wens van de menselijke geest die nog altijd ongeneeslijk religieus is? Een mens is een gemankeerde ontsnappingskunstenaar, een voortvluchtige in de werkelijkheid, zonder verblijfsvergunning in het heden of paspoort voor de eeuwigheid.
Dat gevoel van thuisloosheid is nog altijd – en misschien meer dan ooit tevoren – eigen aan deze mateloze die voortdurend op nieuwe grenzen stuit. Zo is een gevaarlijke leemte ontstaan. Populistische politici begrijpen dit als geen ander, want met het romantisch verlangen, dat uit deze leemte voortvloeit, is winst te maken. Dit verlangen hoeft alleen maar met fictieve verhalen gekanaliseerd en samengesmeed te worden tot een nieuw gemeenschapsgevoel of ‘de stem van het volk’, het liefst in combinatie met een gezamenlijk vijandbeeld, zoiets als ‘de elite’ of ‘de linkse pers’ of ‘satanische kindermoordenaars die in geheime genootschappen hun lusten botvieren’.
In onze mateloze tijd is het moeilijk voor te stellen hoe de hyper-rationele idiotie van de nazi’s nog ooit te evenaren is. Alleen een stel ontspoorde fundamentalisten doet dat nog, omdat ze de weg naar God of Allah zijn kwijtgeraakt en zichzelf als het instrument van een kosmische waarheid zijn gaan zien. De aanslagen van 9/11 hebben er even aan herinnerd dat met verschijnen van de waan in een nieuwe gedaante, alles, maar dan ook alles mogelijk is, al was het maar omdat het goede en het kwade plotseling van plaats hebben gewisseld.
Als de nazi’s ons mogelijk iets hebben geleerd, dan is het dat er geen laatste waarheid over goed en kwaad in de kosmos verborgen ligt. Alles is nog altijd mogelijk. De natuur is a-moreel en alleen de kwetsbare mens kan regels voor de moraal bedenken om de natuur enigszins aan banden te leggen. Zonder God zijn we overgeleverd aan het naakte bestaan en alleen de voortdurende argwaan kan voorkomen dat op een kwade dag een democratische meerderheid besluit om concentratiekampen open te stellen voor dissidenten en andersdenkenden.
Maar de waan kan ook een macaber verlangen naar het kwaad aan het licht brengen. Alsof de vereniging met het kwaad nog de enige unio mystica is die ons na de dood van God nog rest. We leven nog altijd in ‘een lege tijd’, zoals Walter Benjamin ooit heeft vastgesteld, en juist de ervaring van leegte staat vaak aan de wieg van de waan. Een roepingswaan of zelfs een messiaswaan behoren dan tot de mogelijkheden. Maar onder alle rampen die in deze doos van Pandora verborgen liggen gaat ook een sprankje hoop schuil. Misschien zijn de verschillende vormen van messianisme – de Joodse, het christelijke en zelfs het marxistische messianisme – ooit met elkaar verzoenen, zoals Walter Benjamin dat heeft gehoopt. Het messianistische tegenbeeld van Hitler zal echter als een onverzoenbaar doembeeld in de geschiedenis blijven voortbestaan.
Het religieuze verlangen – met al de wanen die daaruit voortkomen – is een antropologische constante, dat wil zeggen: een uitdrukking van een diepe behoefte van een mens om zijn lege tijdsbewustzijn naar een hoger plan te tillen. De tijd moet weer een richting krijgen, een bestemming, een doel. Niet een stip aan de horizon in de technologische vooruitgang of in de almaar toenemende economische groei, maar in het verwaarloosde innerlijk dat zijn wortels heeft in het verleden, in de verbeelding…. en wellicht ook in de waan.
Aan het slot van mijn betoog wil ik dan ook pleiten voor een voorzichtige herwaardering van de waan. Daarmee doel ik op de waan in al zijn gedaantes die ik de revue heb laten passeren, maar in het bijzonder op de psychotische waan. Juist door het brede spectrum van de waan in ogenschouw te nemen, wilde ik een andere kijk op de psychotische waan bieden, los van de benauwende etiketten en stigma’s die de psychiatrie aan deze vorm van de waan heeft meegeven.
Mijn pleidooi voor de waan houd ik met een zekere schroom en met veel slagen om de arm omdat ik beslist geen advocaat van de duivel wil zijn. Ik doe het vooral omdat de waan veel meer is een niet alleen maar een foutief verband tussen zaken en gebeurtenissen en daarmee een menselijke kwaal, zoals ook een vergissing dat is. Een waan kan ontstaan in een situatie die als ondraaglijk wordt ervaren. De wereld is zoals hij is, maar het bizarre lot, de wonderlijke loop der dingen, het vreemde toeval van de werkelijkheid en uiteindelijk de dood vormen tezamen de diepste grond van de waan. Maar daarmee komt ook de kern van mijn pleidooi in zicht.
De illusoire uitweg die waan te bieden heeft wijst ook de weg terug naar het onaanvaardbare, naar iets wat onbevattelijk is, vreemd en door het gezonde verstand vaak wordt ontkend, of waar al te gemakkelijk aan voorbij wordt gegaan. Zo kan de waan de geest meevoeren naar de afgrond van het bestaan, waar ‘het niets’ kan opduiken als een diepste bodem, misschien wel de grond van de natuur of de kosmos, alsof er een uiterste duisternis bestaat, waar geen enkele zin of betekenis er mee toe doet en een verschrikkelijk geheim verborgen ligt. Agamben spreekt in dit verband over ‘de goden van de chtonische laag’, de dode onderlaag van de natuur, die de Grieken nog onderscheiden hadden van de godenwereld van de levende bovenlaag: de Gaia. In de moderne tijd zou deze onderlaag van de natuur, deze binnenste bodem van het universum in vergetelheid zijn geraakt.
Al verzinnen we keer op keer onze eigen werkelijkheid in onze eigen waan, onze geest is zodanig gestructureerd dat dit voor onszelf verborgen blijft. Omgekeerd, als de maalstroom van de waan eenmaal is ontketend, is het hek van de dam. De waan kan blind zijn, net als de mateloze liefde en de mateloze haat. Maar ook uit het inferno, dat dan geopend wordt, valt een les te trekken. Soms – maar helaas lang niet altijd – kan de bizarre luciditeit, die de waan aan de geest kan meegeven, achteraf bezien een verhulde zegen zijn geweest. Zo kan de waan een stroom van beelden losmaken, waarin de geest onherroepelijk wordt meegevoerd en waarin wellicht een donkere onderaardse stroom van het bestaan opnieuw aan het licht komt.
Een waan kan veel weg hebben van een openbaring, een plotseling doorbrekend verhelderend inzicht, bijvoorbeeld in het pijnlijk gemis van een geestelijk eenheidsbesef dat tot dan toe in het bewustzijn had bestaan. Alle dingen in de wereld lijken dan opeens op hun geëigende plaats te vallen, alsof ze nu pas in hun wezenlijke betekenis worden herkend, als een bewustwording van een reeds lang bestaand geheel, een intrinsieke harmonie van mateloosheid, in alles, zowel in de geest als daarbuiten – als er al van een scheidslijn tussen die twee sprake is -, kortom: een universeel verband dat tot dan toe niet als noodzakelijk werd ervaren, maar nu alleen nog als een volledige eenheid kan worden gezien.
Naast alle rampspoed die de waan kan brengen, kan hij soms ook een zege zijn, omdat in de fictieve gedaante van de waan een vergeten of verdrongen waarheid schuil kan gaan. Die waarheid kan zoiets zijn als een verloren gegane modus van het bewustzijn, een magische verbondenheid met het gehele universum of een gewaarwording van een tegenwoordigheid van iets wat als heilig of goddelijk wordt ervaren. De waan kan zelfs een boodschap bevatten die we liever niet willen horen, of die door de waan van de dag of in de eclips van het wereldbeeld is verstomd.
De waan komt voort uit een proces van ontworteling, zo wordt wel beweerd, uit het losraken van je diepste grond. ‘Word, die je bent bent’, staat zo bezien als adagium haaks op wat de waan letterlijk aan ‘ont-aarding’ teweegbrengt. Maar het tegendeel kan ook waar zijn. Waan kan ook de diepste wortels juist zichtbaar maken, door iets te onthullen wat stilaan geheel uit het zicht was verdwenen. Dat hernieuwde inzicht kan een schok of zelf een ervaring van afschuw teweegbrengen, omdat er iets fundamenteel mis blijkt te zijn aan de basis, iets wat in de wortels aan het rotten is. Juist de waan kan dan tot heldere inzichten leiden, zoals Shakespeares Hamlet ons heeft geleerd.
Plotseling kan de waan zelfs een helder licht op de wereld doen vallen. Alsof er een barst in de kruik is gesprongen waardoor het licht naar binnen valt. Een mens heeft misschien wel de waan nodig om definitief te beseffen dat er iets grondig mis is. Als er een God is, dan is het niet ondenkbaar dat Zijn schaduw met al zijn verschrikkingen alleen in de waan kan worden waargenomen. Het normale leven kent die kieren van de waanzin niet. Vanuit de waan bezien is dit leven niet echt, het is een toneelspel. Life is a stage. Voor wie die waarheid werkelijk tot zich door laat dringen, wordt de waan de werkelijkheid in het kwadraat. De waarheid wordt dan een hyperrealiteit, dat wil zeggen: echter dan echt.
Als het gaat om de psychotische waan leidt de ervaring van de waan primair tot een gewaarwording van iets vreemds, maar meer ook niet. Iets geheimzinnigs wellicht, noem het voor mijn part ‘het numineuze’. Misschien is dit het vreemde geheim dat in het bestaan zelf verborgen ligt. De taal zelf schiet tekort om de psychotische ervaring in taal te vangen, zoals ook de mysticus alleen kan zwijgen als hij terugkeert uit een wolk van duisternis. De psychotische waan levert doorgaans slechts wartaal op, pure nonsens die alleen maar kan duiden op een verlies van elk redelijk verband en uiteindelijk zelfs op het verlies van elk moreel verband.
Maar dan, ook de wartaal die Hamlet uitsloeg had nog altijd zoiets als een objectief kader dat de organisatie van het leven leek over te nemen op het moment dat de ziel zichzelf verloor. Ook dat objectieve behoort tot het algoritme van de waan. The rest is silence. Daarna niets meer.