Adolf Hitler en de babyboomers  

Wee degenen die het goede kwaad noemen en het kwade goed, de duisternis licht noemen en het licht duisternis. 

Jesaia 5.2

Kort na de Tweede Wereldoorlog werd de groeiende goddeloosheid nog als een belangrijke ontstaansvoorwaarde van het nationaalsocialisme gezien. Jaspers formuleerde het in 1946 als volgt: ‘Want deze onvoorwaardelijkheid van een blind geworden nationalisme – alleen begrijpelijk als laatste vermolmde bodem van een ongelovig geworden wereld – betekende in goed geweten tegelijk morele schuld.’ Anders gezegd, de ramp die aan het verschijnen van het ultieme kwaad voorafging, was de eclips van God. Omgekeerd, als Hitler de oorlog had gewonnen, waren er geen goddeloze babyboomers gekomen. De oorlog van de babyboomers begon toen de oorlog voorbij was. Babyboomers zijn te laat geboren en droomden daarom hun leven lang alsnog de held te kunnen worden die ze van de geschiedenis niet mochten zijn. Maar bij het aanbreken van een nieuw millennium, hadden de babyboomers hun beste tijd wel zo’n beetje gehad. Wat had de revolutie van the sixties nu eigenlijk opgeleverd? 

Hitler en de babyboomers, ze lijken elkaars tegenpolen, maar ze hadden ook iets gemeen. Er zat een religieuze kern in de koortsdroom van the sixties, zoals het nationaal-socialisme wellicht een politiek substituut was voor een verdwijnend christendom, maar dan met een radicale ompoling van goed en kwaad. De nazi’s noemden het goede kwaad en het kwade goed. Waren ze soms in een waan beland nadat Nietzsche God had dood verklaard? 

Het is de tragiek van elke generatie dat zij de fouten van haar voorgangers herhaalt, maar dan in een andere vorm. Maar was het Hitler niet ook zo vergaan? Kwam zijn waan niet voort uit een verziekte tijd die aan hem voorafging? Of was er meer soms aan de hand? Wilde Hitler een geheel nieuwe religie stichten in een goddeloos geworden tijd?  In deze seculiere tijd wordt de eclips van God door menigeen niet als een ramp ervaren, laat staan als de oorzaak van een ramp. De corona-crisis deed mij beseffen dat mijn generatie tot nog toe ook grote rampen bespaard is gebleven. Al babyboomer heb ik in vergelijking met mijn ouders niet veel meegemaakt in mijn leven. Het complotdenken dat tijdens de corona-crisis de kop op stak valt in het niet bij het complotdenken dat in het interbellum een groot deel van Europa in zijn greep kreeg. En anders wel in het Rijke Roomse Leven dat in de eerste decennia na de oorlog mijn jeugd heeft bepaald. 

Dit boek gaat over een problematiek die aan al mijn fascinaties voorafgaat: wat heeft het kwaad met de waan van doen? Bestaat het kwaad als een zelfstandig fenomeen? Of is het het kwaad, zoals Augustinus dacht, ‘de afwezigheid van het goede’ en daarmee relatief en dus een constructie van de geest? De figuur Adolf Hitler heb ik als casus genomen om de historische verwevenheid van de waan en het kwaad nader te onderzoeken. Hitler had een katholieke jeugd. In de afgelopen jaren ben ik in dat gegeven een spiegelbeeld gaan zien. Ik meende iets van Hitlers aard te begrijpen, al realiseerde ik mij heel goed dat dit vermeende begrip misschien slechts een projectie is van mijn eigen, geïdealiseerde roomse herinneringen. Eenmaal katholiek, altijd katholiek.

De snelle secularisatie van de jaren zestig is een thema dat me al meer dan tien jaar bezighoudt. Ik schreef er boeken over, niet alleen aan de hand van mijn eigen ervaringen als psychiatrisch patiënt in de jaren zestig, maar ook als spiegelbeeld van Gerard Reve die zich in 1966 bekeerde tot het katholieke geloof, terwijl ik in die tijd dat geloof verloor. De herinneringen aan mijn eigen waan vormden ook het vertrekpunt voor mijn eerdere beschouwing over de vervagende grens tussen psychose en radicalisering, maar ook over rouw en depressie na het verdwijnen van de religie.

Het heeft enige tijd moeten duren alvorens ik besefte dat in het centrum van die belangstelling de historische figuur Adolf Hitler staat. Ik raakte geboeid door de vragen die hij oproept, maar ook door de impact die hij achteraf beschouwd op mijn leven heeft gehad. Niet zozeer op het verloop ervan, maar wel op het feit dat ik überhaupt besta. Het is de vraag of ik als babyboomer op de wereld was gekomen als Hitler de oorlog gewonnen had. 

Hoe dan ook, de naoorlogse secularisering heeft ook zijn sporen nagelaten in de geschiedschrijving over Hitler. Was er in de eerste decennia na de oorlog aandacht voor de demonische aspecten van zijn persoonlijkheid of zelfs de mogelijkheid van een messiaswaan – Hitler gezien als godsdienststichter -,  na de secularisatie verschoof de aandacht naar een verklaring door ‘maatschappelijke krachten en de voorwaarden van het machtssysteem van de nazi’s’ of zelfs ‘Hitler als autonoom handelende politicus’ .

 Als de hemel verdwijnt ontstaat het verlangen om een hemel op aarde te creëren. Zo kruipt de waan waar hij niet gaan kan. Het verlangen naar transcendentie lijkt onuitroeibaar te zijn, ook in de wereld van vandaag, al is het voor velen ondenkbaar geworden dat er meer is tussen hemel en aarde dan de wetenschap ons laat zien. En toch, de condities voor het ontstaan van een fictieve wereld met louter fictieve regels zijn nog altijd aanwezig. In deze tijd van complotdenken, nepnieuws en deep fake video’s misschien wel meer dan ooit. 

Wat is een waan? Een waan is hoe dan ook een fictie die door de betrokkene als werkelijkheid wordt opgevat en waarvan hij niet af te brengen is, zelfs niet door het gebruik van rationele argumenten. Zo bezien is de waan een foutieve realiteitservaring die door het gezonde verstand niet te corrigeren valt. Een afwijking dus van de norm, een ontsporing of aberratie. In dat soort termen wordt de waan ook beschreven in de opeenvolgende edities van de DSM, het diagnostisch handboek van psychiatrische aandoeningen. Maar is een waan per definitie een afwijking?

Wanen heb je in soorten en maten, zoals de betrekkingswaan, de achtervolgingswaan, de messias-waan, de grootheidswaan, de psychotische waan, etcetera. De waan kan een structurele stoornis zijn van de geest of een tijdelijke vorm van illusie. Het begrip ‘waan’ kan thuishoren op het terrein van de psychiatrie, maar ook voorkomen in de alledaagse werkelijkheid, zoals de waan van de dag, of ruimer bezien: de waan van geloof, een ideologie of een wereldbeeld. 

Waan en religie liggen dus in elkaars verlengde. Die ontdekking kun je zien als een devaluatie van de religie, maar ook als een opwaardering van de waan. Zo bezien komen Jezus van Nazareth en Adolf Hitler elkaar tegen. Dat zal in dit boek ook gaan gebeuren in een vergelijking die ik wil trekken uit het oogpunt van de psychiatrie. Jezus en Hitler zijn elkaars tegenpolen: het extreem goede tegenover het extreme kwaad. Beiden hadden een vertrekpunt in de waan. In hun geval de messiaswaan, waarbij de vraag zich aandient of  een waan nog een waan genoemd mag worden, als hij door de eigentijdse omgeving niet als zodanig wordt herkend.

Wat dat laatste betreft is elke waan wellicht door de waan van een ideologie of een wereldbeeld bepaald. In oude tijden was een waan een straf van de goden of een demonische bezieling van de geest die profetische gaven voor een volk kon genereren. Verschijningen van Maria konden een eeuw lang door de kerkelijke autoriteiten bestempeld worden als verschijnselen met een bovennatuurlijke oorsprong, terwijl binnen de huidige psychiatrie daar anders naar gekeken wordt. De autoriteit van de Kerk heeft het afgelegd tegen de autoriteit van de wetenschap die in onze seculiere tijd de plaats van de religie grotendeels heeft overgenomen. Maar de geloofssystemen zijn gebleven, al mogen de bijbehorende rituelen dan van gedaante zijn veranderd. Hoe betrouwbaar is het huidige, wetenschappelijke ‘geloofssysteem’ als het gaat om de waan? Je hoeft geen ontkenner van wetenschap te zijn om die vraag te mogen stellen. 

Wanen doen ons geloven dat niet de feiten in de wereld essentieel zijn, maar een samenhang van omstandigheden die tot beelden leiden in de geest van een enkeling of in de interactie binnen een groep. Misschien vindt elke vorm van waan wel zijn oorzaak in een stofje of een elektrochemische reactie in het brein, zoals de neurowetenschap ons leert. Maar op welk punt precies wordt dit eigenaardige stofje dan actief als je kijkt naar het brede het spectrum van de waan, waarbij achtereenvolgens te denken valt aan de individuele zinsbegoocheling, de psychotische waan, de collectieve samenzweringstheorie die psychotische trekken kan gaan vertonen, het totalitaire geloof in een charismatische leider op basis van van bovenaf verordonneerde ficties, en tenslotte: het religieuze geloof in een hogere of andere werkelijkheid, waarbij de volledige overgave van het verstand en/of de eenvoud van het hart wordt vereist? 

Hoe meer Hitler zich in de tijd verwijdert, hoe meer hij de kleur aanneemt van de twintigste eeuw. Dat was een eeuw van ontzieling en herbezieling, van waandenkbeelden en massamoorden. Een eeuw ook van snelle modernisering en vooruitgang, maar tegelijk ook van heftig verzet daartegen. Maar waren vooruitgang en verzet niet de keerzijden van dezelfde medaille? Was de radicale hysterie van Hitler niet tegelijk ook ultramodern? Met andere woorden: zat er een methode in zijn waan, een algoritme dat nog altijd bestaat, al was het maar omdat er nog altijd verzet bestaat tegen een te snelle verandering van de wereld?

Complotdenken is misschien ook wel de grootste verleiding voor wie het stramien het complotdenken wil begrijpen. Het verleden keert niet terug, al doet de nostalgie ons telkens weer geloven dat zo’n terugkeer mogelijk is. Ik ben geneigd om in de naoorlogse geschiedenis mijn eigen nostalgie tot leven te wekken en in elke spiegel een spookgestalte van mijn katholieke verleden te zien. Zo trek ik een burcht van illusies op waarin mijn verleden lijkt voort te verstaan. Misschien is al mijn schrijven wel op deze burcht van illusies gericht. Terug naar Heiloo. Terug naar mijn eigen waan. Terug naar mijn Joodse roots. Alleen zo is de wereld te begrijpen.

In boeken over de geschiedenis van de waanzin wordt doorgaans uitgebreid aandacht besteed aan ‘waanlijders’ die buiten de gevestigde orde vallen, maar veel minder aan waanlijders die binnen de bestaande orde blijven functioneren en vervolgens goddelijke boodschappen ontvangen, de wereld gaan veranderen, godsdiensten van start doen gaan of de poorten van de hel openstellen op aarde. Complottheorieën, messianisme, waan, psychose en schizofrenie zijn woorden. En woorden zijn nooit meer dan gebrekkige pogingen van de menselijke geest om iets aan te duiden in de werkelijkheid. Als die werkelijkheid de gezondheidsstatus van de menselijke geest zelf betreft, wordt die poging tot aanduiding bij voorbaat een complexe onderneming. Zeker is dat het geval als in zo’n  bijzondere toestand van de geest, het goede kwaad en het kwade goed wordt genoemd.   

En toch, er moet iets zijn wat die ogenschijnlijk verschillende geestestoestanden met elkaar verbindt. Als babyboomer weet ik daar wellicht iets meer van, al was het maar omdat de schaduw van de oorlog in mijn eigen leven is terug te vinden. Wat ik zoek is wellicht iets mateloos wat moeilijk in onbelaste termen te definiëren valt, of hoe dan ook in termen die het stigmatiserende vakjargon van de psychiatrie vermijden. Noem het een algoritme, het algoritme van de waan. Daar ben in dit boek naar op zoek gegaan.