Waan en beginnende schizofrenie

In dit boek maak ik een reis door de tijd in de hoop dat ik daarmee uiteindelijk bij Hitler beland. Niet dat ik mijn boodschap alsnog tot de Führer zou willen richten als een postuum memorandum over de waan. Maar als personage is Hitler bij het schrijven van dit boek wel een jaar lang in mijn gedachten geweest. Ik zag hem als een gids die mij kon begeleiden bij een reis terug door mijn eigen leven. Mijn reis door het verleden bestaat uit vijf episoden die zouden kunnen verwijzen naar de indeling in de vijf fasen van de klassieke tragedie: expositie, intrige, climax, catastrofe en peripetie. En anders wel naar de vijf fasen van de mystieke ervaring: ontwaken, purgatie, illuminatie, de duistere nacht van de ziel, en tenslotte: de mystieke vereniging. Zo ontmoeten tragedie en mystiek elkaar wellicht in mijn zoektocht naar het algoritme van de waan. 

Ook Klaus Conrad maakt in zijn boek Die beginnende Schizophrenie, Versuch einer Gestaltanalyse des Wahns (1958) een indeling in vijf fasen. In zijn analyse over de schizofrenie dacht Conrad in stereotype beelden, de verschillende ‘Gestalten’ van de waan. Daarbij zette hij zich af tegen de existentialistische benadering van de schizofrenie, waarbij de waan in verband wordt gebracht met de levensloop en het zogeheten ‘levensontwerp’ van de patiënt. Conrad kon zich niet verenigen met de visie van Karl Jaspers die schizofrenie beschouwde als een normale perceptie van de werkelijkheid die door de patiënt abnormaal werd geïnterpreteerd om redenen die niet te begrijpen zijn. Volgens Conrad was de deformatie van de schizofrene waan wel degelijk te begrijpen op basis van structuren die toegankelijk zijn voor het verstand. Hij beriep zich daarbij op een benadering vanuit de Gestalt-analyse. Conrad ging vooral in op het openbarende karakter van de waan als zodanig. Zo spreekt hij in dit verband van ‘apofanie’, een neologisme dat is samengesteld uit Griekse word apo [weg van] + phaenein [tonen]. 

Alles draait nu om de psychoticus zelf die de indruk heeft dat hij voortdurend boodschappen ontvangt. De wereld wordt geheimzinnig en de psychoticus ervaart op extatische wijze een soort religieuze openbaring. Maar die toestand kan ook omslaan in een beklemmende ervaring van angst en achterdocht. Alle betekenissen groeperen zich nu in een samenhangend patroon zoals het ijzervijlsel op een plaat wordt gericht door de pool van een magneet. Daarna volgen volgens Conrad nog drie fasen: de apocalyptische fase, de consolidering en de residu-toestand. De eerste drie fasen (trema, apofanie en apocalyps) zou je tot de eigenlijke psychose kunnen rekenen en de laatste twee (consolidering en residu) tot de schizofrene toestand die meer een chronisch karakter heeft. Conrad spreekt eigenlijk alleen van ‘schizofrenie’. De psychose is in zijn optiek ‘de beginnende schizofrenie’. Tegenwoordig zijn er psychiaters die alleen nog maar over ‘psychose’ spreken en het begrip ‘schizofrenie’ hebben laten vervallen. 

Conrads onderscheiding in vijf fasen oogt heel plausibel. Hij roept herinneringen aan de vijf-fase- indeling die Bram de Swaan in zijn boek Compartimenten van vernietiging (2014) heeft gemaakt voor proces ven genocide en massamoorden. Telkens weer dient zich daarbij eenzelfde patroon aan: identiteit, identificatie, desidentificatie, uitsluiting, en tenslotte: vernietiging. En telkens weer wordt de wandaad geïsoleerd in een apart compartiment, niet alleen in de psyche van de dader(s), maar ook in de samenleving waarin de massamoord plaatsvindt. Daarbij worden door De Swaan overigens geen verbanden gelegd met de waan in zijn algemeenheid of met demonische, metafysische of religieuze opvattingen over het kwaad. Zijn betoog lijkt primair gericht tegen de ideeën van Hannah Arendt en Milgram die de individuele dispositie van de dader(s) veronachtzamen en al te zeer de nadruk leggen op het conformeren aan macht en bevel.

Wat mij vooral interesseert is de onbestemdheid van de realiteitservaring in tweede fase van het stramien van Conrad: de apofanie, waarbij voor- en achtergrond zich niet meer duidelijk onderscheiden in de waarneming. Dit vervagen van voor- en achtergrond heeft een bredere context als het gaat om het onderscheid tussen goed en kwaad. Het diende zich aan in de relativistische opvatting van het kwaad in de Romantiek. Het heeft iets poëtisch deze gewaarwording van het vervagen. In feite kun je stellen dat in de psychose een ervaring  zich aandient van iets wat volstrekt onbenoembaar en wat mogelijk ook in de esthetica aan de orde is. Maar hierbij dient dan wel te worden bedacht dat ons esthetisch beeld van de Romantiek na de oorlog is omgeslagen in het tegendeel. De esthetisering van het kwaad heeft zijn poëtische dimensie verloren sinds zij haar uiterste grens heeft bereikt in de mateloosheid van de nationaalsocialistische rassenwaan.

Hoe universeel en tijdloos is het vijf-fasen-patroon van Conrad van de schizofrene waan? Geldt dit patroon ook voor de waan in zijn algemeenheid, los van historische variabelen of de waan van de dag? Of is er sprake van tijdsgebonden factoren, breukvlakken of stroomversnellingen in de cultuur, bijvoorbeeld – zoals in het geval van mijn eigen psychose – een proces van snelle secularisering? Of anders gezegd, hoe verhouden schizofrenie en religieuze openbaring zich in het algemeen tot elkaar? Religieuze openbaringen gaan vaak gepaard met ondergangsvisioenen en beide komen voor in de waanwereld van schizofrenen en psychotici. De angst om weggevaagd te worden zou een grondoorzaak kunnen zijn voor zowel het radicaliseringsproces in de religie, als het ontstaan van een waan.

En hoe zat het nu met de waan van Hitler? Het gaat mij niet om de vraag hoe een vergaande psychische ontsporing gepaard kan gaan met het plotseling verkrijgen van messianistische inzichten, maar hoe in sommige gevallen deze inzichten tot grote gevolgen kunnen leiden. De meeste van deze wanen verdwijnen of worden medisch onderdrukt, maar er zijn enkelingen die de waan (‘het Plan’) weten om te zetten in een groter – soms zelfs mondiaal – transformatieproces. Zij stichten een nieuwe religie of geven zich over aan geweld, terreur, oorlog en vernietiging. 

Het demonische en religieuze raken elkaar in de psychotische waan. William James, naar wie ook Kusters verwijst, heeft daar het een en ander over geschreven in zijn Varianten van religieuze ervaring (1902), met name over de figuur Paulus op weg naar Damascus. Dick Swaab stelt in zijn boek Wij zijn ons brein (2010) dat Paulus leed aan epilepsie in de temporaalkwab van de hersenen. Hij vertoonde ook het zogenaamde ‘Geschwind-syndroom’ dat zich onder meer uit in: veel schrijven, weinig belangstelling voor seks, euforie, het gevoel een opdracht te hebben en een zeer sterke religiositeit. 

Swaab herkent deze kwaal ook bij historische figuren die in hun afwijkend gedrag vergelijkbare symptomen vertoonden, zoals Jeanne d’Arc, Mohammed, Vincent van Gogh en Dostojevski. 

Wonderlijk genoeg laat ook hij Adolf Hitler en Jezus van Nazareth hierbij onvermeld. Beiden zijn kennelijk te extreem, alsof het begrip waan alleen betrekking kan hebben op kleine wanen. Het christendom en het nationaalsocialisme zijn als waan blijkbaar te groot om relevant te kunnen zijn voor het onderzoek naar de waan. Het algoritme van de waan zou niet meer zichtbaar zijn in de hogere regionen van de menselijke geest.  Maar kan het ook zijn dat dit algoritme zich juist in deze hogere regionen in zijn zuiverste vormen manifesteert? Misschien is het algoritme van de waan wel een pre-logisch en pre-grammaticaal bezinksel van de religie als zodanig en is het moderne, seculiere bewustzijn niet meer in staat om deze sacrale achtergrond van de religie in zijn kern te doorgronden. 

In zijn boek Filosofie van de waanzin stelt Kusters ook mijn psychotische waan uit 1966 aan de orde, zoals ik die beschreven heb in Tegen de tijdgeest. Hij behandelt mijn waan in een betoog dat handelt over ‘de profetenwaan’. Kusters wijst erop dat het vaak moeilijk is om vast te stellen wanneer het zogeheten‘omslagpunt’ zich voltrekt tussen inspiratie en waanzin. Bij een profetenwaan is dat extra gecompliceerd omdat een profeet, wil hij door zijn omgeving worden begrepen, zich moet bedienen van een taal voor iedereen toegankelijk is. ‘Pofetische psychopatici’ zijn volgens Kusters minder concreet, stellig en vastomlijnd over wat zij ervaren dan doorgaans wordt verondersteld. Over mijn waan stelt hij: ‘Mous geloofde allicht – op zeker moment, in zekere zin – dat hij God of diens profeet was, maar het is onzinnig om een dergelijk moment uit de context te halen en er een bewijs in te zien dat Mous foutieve gedachten of ‘wanen’ had.’ Deze zin licht ik nu uit zijn context en ik voeg er voor alle duidelijkheid aan toe, dat ik destijds wel degelijk in een waanwereld verkeerde, al had tegen niemand zullen erkennen dat ik dit zelf ook als zodanig ervoer.  

Je kunt je afvragen hoe Jezus van Nazareth het zelf ervaren moet hebben dat hij de Messias was. Dat is een vraag die ook de nazi-ideoloog Alfred Rosenberg heeft gesteld in zijn boek Mythus der XX. Jahrhunderts (1930). Rosenberg verwijst daarbij naar een passage in het evangelie van Marcus (Markus 8. 28-31) waar Jezus aan zijn discipelen vraagt wie zij denken dat hij is, en Petrus antwoordt dat hij de Messias is. Vervolgens gebiedt Jezus hen het woord ‘Messias’ nooit in de mond te nemen en spreekt dan over het lot dat hem te wachten staat. Rosenberg zag in deze passage het bewijs dat Jezus zichzelf niet als Messias heeft gezien, waarbij hij de mogelijkheid onbesproken laat dat Jezus slechts bedoelde dat hij nooit als Messias aangesproken wilde worden, gezien de zware last die nog op zijn schouders lag.