Het geheugen en de feiten

‘De jeugd die mij in de geur van het oude boek tegemoet waait, 
is de jeugd passend bij mijn gehele leven – en niet de jeugd 
der jaren, waarin die jeugd heden was. De herinnering van mijn jeugd is echt, wanneer zij niet identiek is aan de jeugd van 
toen. Ik bemerk dat, wanneer ik de geur inadem: de jeugd is er, zoals ze was, toen, maar als een ver verleden: in de gedaante 
van verte, een gedaante, die zij niet had, toen zij actueel was. 
Vandaar dat een ooggetuigenverslag later zo dikwijls niet treffend lijkt. Paradox uitgedrukt: de herinnering is pas echt, wanneer zij niet echt is. Een autobiografie is noodzakelijkerwijze 
een kunstwerk (dat de feiten zo min mogelijk geweld aandoet). 
Hetzelfde geldt, naar mijn overtuiging, voor de geschiedenis. 
Grote historici zijn grote stilisten. Geschiedenis is niet: dat wat 
geschied is; wat geschied is, is hoogstens een verslag. Geschiedenis is: wat geschiedde in het verband der tijden. Dit verband 
rukt aan het verband der feiten.’

Aldus Jan Hendrik van den Berg in Metabletica, of leer der veranderingen (1956). Wie het verleden wil terugroepen wordt zelf een beetje God. Fantasie is in feite het enige wat nodig is. De psychoanalyse biedt al sinds haar ontstaan nieuwe mogelijkheden om het verleden van een patiënt te duiden. In deze tak van wetenschap is een levendige fantasie ook een eerste vereiste om de waarheid van de driften te achterhalen die zich in dromen, wanen, het onbewuste of andere schaduwrijke domeinen van de geest weet schuil te houden. Een psychoanalyticus is volgens Freud geen ‘zielkundig ingenieur’, maar eerder een rationeel ontcijferaar van geheimen met kennis van kunst en literatuur. Gewone wetenschap moet het bij feiten houden en probeert de fictie doorgaans zo veel mogelijk buiten de deur te houden. De psychoanalyse daarentegen onderzoekt geen feiten maar ficties en probeert de verbeelding daarbij juist zo veel mogelijk vrij spel te geven. De fictie is hier waar het in feite om gaat. Maar geldt dit ook niet voor ieder mens die een ervaring uit zijn eigen verleden wil oproepen? Sterker nog, geldt dit zelfs niet voor de historicus? Is het verleden niet eerder een domein van ficties dan een object van wetenschap? De eerste regel van de autobiografie van Leo Vroman luidt:

‘Het leuke van herinneringen vind ik dat ze fout zijn, want daardoor is vaak meer te begrijpen dan de bedoeling was.’ 

Het geheugen zit raar in elkaar. Waar is immers datgene wat ik vergeten ben? Is dat voorgoed verdwenen, of spookt het nog ergens rond in een duistere uithoek van mijn brein? Sinds Augustinus is er veel nagedacht over de werking van het geheugen, maar het exacte mechanisme blijft nog altijd een mysterie. ‘Laten we niet doen alsof we weten wat vergeten is,’ heeft Derrida ooit beweerd. Misschien is het fenomeen ‘vergeten’ nog wel raadselachtiger dan het geheugen zelf. Waarom vergeet een mens iets? Waarom vergeet de een allerlei zaken die de ander onthoudt? Is vergeten een zaak van niet willen weten, of zijn er andere factoren in het spel? Is het vergeten misschien een noodzakelijk bijverschijnsel van het geheugen? Wie geen geheugen heeft kan niets vergeten. Maar wie alles onthoudt zou vroeg of laat krankzinnig worden. Kortom, het is een gave om te vergeten.

Wat herinner ik mij van een film die ik ooit gezien heb? Een collage van fragmentarische beelden, maar zelden het hele verhaal, in ieder geval niet het exacte verhaal zoals het werkelijk was. Ook van een boek, dat je gelezen hebt,. kun je nooit verhaal helemaal goed navertellen. Zelfs niet van een boek dat je zelf geschreven hebt, laat staan het een verhaal uit je eigen verleden dat jezelf beschrijft in een boek. Voor mijn bijdrage in het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose moest ik wat mijn geheugen betreft een kunstgreep toepassen.  Anders dan de twee andere auteurs – Egbert Tellegen en Daan Muntjewerf – kon ik mij niet beroepen op een geschreven tekst die ik in de aanloop van mijn psychose geschreven heb. Ik heb destijds wel zo’n tekst geschreven, maar die tekst is er niet meer. Ik moest mijn verhaal dus reconstrueren vanuit mijn geheugen, uit de flarden en brokstukken van het verleden die daar bewaard waren gebleven. Hoe betrouwbaar die herinneringen zijn, is een vraag die ik mij niet heb gesteld.

Ik ben gezegend met een redelijk goed geheugen. Daarnaast ben ik mij terdege bewust, dat het geheugen met de werkelijkheid aan de haal kan gaan, zeker na al die jaren. Ik werd bij het schrijven enigszins gesteund door mijn medisch dossier van mijn opname in 1966 dat bewaard is gebleven, maar veel informatie over de inhoud van mijn waanwereld was daar niet in te vinden. Kan het geheugen eigenlijk wel herinneringen bewaren aan een periode in het verleden, waarin het brein in wanorde verkeerde. Blijkbaar is dat mogelijk, want ik weet mij veel te herinneren. Sterker nog, ik ben er van overtuigd dat alle informatie uit die periode nog altijd in mijn brein ligt opgeslagen. Ook wat ik ogenschijnlijk vergeten ben.

In de eerste jaren na mijn psychose had ik moeite om films te zien. Ik zag de beelden en de opeenvolgende scenes, maar ik begreep het verband niet, dat wil zeggen: de wijze waarop de montage een bepaald verloop van tijd suggereert, een flash back in het verleden of een snelle oversprong naar een ander moment in de tijd. De narratieve lijm, waarmee de scenes aan elkaar waren geplakt, bleef niet hechten in mijn brein. De cinematografische grammatica was ik opeens verleerd. In mijn hersenen was dat programma kennelijk gewist, en het heeft een hele tijd geduurd, voordat het weer terugkwam. Nog altijd lees ik liever een boek, dan dat ik een film zie. En ik lees ook liever non-fictie dan fictie. Mijn verhalend geheugen is kennelijk iets beschadigd. Maar met afzonderlijke feiten heb ik geen last, en doorgaans weet ik bestaande feiten ook heel aardig in een nieuw verband te plaatsen.

In de jaren zestig kwam professor Bastiaans in het nieuws met zijn – zoals later bleek  – uiterst discutabele experimenten met LSD bij de psychotherapeutische behandeling van oorlogstrauma’s. Kenmerkend voor zo’n behandeling is dat het geheugen wordt geactiveerd. Traumatische ervaringen worden opnieuw beleefd om daarna beter verwerkt te kunnen worden. In die zin kan vergeten ook een vorm van verdringen zijn. Bastiaans ontdekte ook dat veel getraumatiseerde oorlogsslachtoffers in een crisis terechtkwamen, zodra ze ophielden met werken. Hij raadde zijn patiënten dan ook aan om vooral niet met vervroegd pensioen te gaan en zo lang mogelijk te blijven doorwerken. De dagelijkse besognes van een werkomgeving kunnen een buffer zijn voor de werking van het geheugen. De herinnering keert terug als die buffer wegvalt. Het verdringen van traumatische herinneringen kost ook veel energie. Het wegvallen van spanning leidt vaak tot herinneringen uit een onverwerkt verleden.

Nu is een psychose iets anders dan een oorlogstrauma, maar het is wel opvallend dat ik na mijn vervroegde pensionering in 2007 sterk met mijn eigen verleden werd geconfronteerd. Daarna begon ik ook pas te schrijven. Aanvankelijk over Reve en gaandeweg over mijzelf. Dit weblog fungeert voor mij onder meer als een laboratorium voor het geheugen. Al schrijvend krijgt het verleden een nieuwe plaats in het heden. Schrijven over de jaren zestig is voor mij vaak een aanleiding om toegang te krijgen tot verborgen herinneringen uit die tijd. Maar dan rijst nogmaals de vraag: zijn mijn herinneringen uit die tijd ook betrouwbaar? In zijn essay Vergeetlezen dat is opgenomen in zijn bundel Onze Lieve Vrouwe van de Schemering (2009) schrijft Willem Jan Otten het violgende:

‘ Zoals wel vaker speelt hier mijn nachtmerrie op: een mis
drijf zien en moeten getuigen, en dan per verhoor steeds onherroepelijker de hoofdverdachte worden. Honderden keren heb 
ik films aangeraden op grond van gedetailleerde beschrijvingen 
van scènes die er in het geheel niet voorkomen. Ik geef soms 
les aan aankomende scenarioschrijvers, en -er is één scène, het 
begin van Le Samourai (van Jean-Pierre Melville), die ik eerst 
navertel- om de studenten in de ‘juiste’ kijkhouding te zetten – 
en daarna blijkt zeven op de acht keer de scène zo drastisch af te 
wijken van wat ik heb verteld, dat de discussie daarna over mij, 
en mijn ‘geheugen’ gaat, in plaats van over de meesterlijke manier 
waarop Melville de inleving organiseert, en ons de zone van zijn 
film in leidt.’

De scène uit de film Le Samourai van Melville, waar Willem Jan Otten naar verwijst in de hierboven geciteerde passage, gaat in feite over de betrouwbaarheid van het geheugen. Het is een Droste-effect. Otten beschrijft een filmscène die over het geheugen gaat, maar heeft het in feite over de onbetrouwbaarheid van zijn eigen geheugen. Hoe verloopt die scène? Ik herinner me hem als volgt:

De hoofdfiguur, een huurmoordenaar gespeeld door Alain Delon (zo zullen we hem ook noemen), heeft een nachtclubeigenaar vermoord. Om zich zelf een alibi te verwerven, is Delon op weg naar de locatie van de moord eerst nog even langs geweest bij een vriendin. Na de moord keert hij weer bij haar terug. Hij arrangeert het zo dat hij door een voorbijganger herkend wordt in het trappenhuis van haar appartement. Als hij gearresteerd wordt, beroept hij zich op het alibi dat door zijn vriendin bevestigd wordt, namelijk: dat hij bij haar was op het tijdstip van de moord. Maar de recherche vindt dit geen sluitend alibi. Daarom wordt de man opgespoord die hem in het trappenhuis mogelijk gezien kan hebben. Deze man moet Delon herkennen in een groep van tien mannen, waar Delon er één van is. Om de herkenning moeilijker te maken heeft de rechercheur de jas en de hoed van Delon verwisseld met die van twee andere mannen.

De verklaring van de getuige is verbluffend. Zijn geheugen laat niets te wensen over. Maar als ik dit schrijf, realiseer ik mij, dat mijn eigen geheugen mogelijk onbetrouwbaar is. Mijn weergave van deze scene is misschien niet helemaal juist. Hoe dan ook, na deze bevestiging van zijn alibi, wordt Delon vrijgelaten. Daarna volgt de mooiste scène die wel een kwartier duurt. Delon neemt een taxi, maar wordt achtervolgd door een rechercheur. Als huurmoordenaar, die geheel op zichzelf is aangewezen, kent Delon Parijs als zijn broekzak. Via allerlei obscure uitgangen van de Metro weet hij zijn achtervolger dan ook van zich af te schudden.

Als ik ooit nog eens word uitgenodigd voor het programma Zomergasten – wat ik niet waarschijnlijk acht –  dan is één ding zeker. Mijn keuze voor de nachtfilm is Le Samourai van Melville. Wie  ziet krijgt onherroepelijk heimwee naar Parijs. Maar dat is dan wel het Parijs van zijn eigen herinneringen, waarmee de beelden in de film worden geïmpregneerd. Waar het verlangen naar uitgaat is het Parijs dat gemaakt is van beelden die al in het brein voorradig waren. Het geheugen werkt als een film. De werkelijkheid verandert in de herinnering tot het decor van een verhaal, waarin de feiten opnieuw gerangschikt worden. Het geheugen zorgt ervoor dat het verhaal klopt, maar klopt het verhaal ook met de feiten?