Hoe kleiner de wereld wordt door de globalisering, internet en social media, hoe groter het heimwee lijkt te worden naar een wereld waarin God nog niet verdwenen was, zelf niet uit Jorwerd. Dat was een wereld die misschien nooit heeft bestaan omdat hij al te zeer door heimwee is ingekleurd. Heimwee en waan zijn aan elkaar verwant door hun hang naar mateloosheid. Geert Mak – zelf een babyboomer, geboren op 4 december 1946 – noemde de twintigste eeuw ‘De eeuw van mijn vader’. In de boeken van Mak vermengt het persoonlijke zich naadloos met de essentie van grote gebeurtenissen, al was het maar in gevoelens van heimwee en nostalgie, die mogelijk eigen zijn een ouder wordende generatie die zelf nooit een oorlog heeft beleefd.
Het genre dat Mak beoefent is de autobiografie met een omgekeerde verrekijker. Het persoonlijke levensverhaal wordt niet geplaatst in de context van historische gebeurtenissen, maar omgekeerd: de geschiedenis krijgt een context in een terugblik op het persoonlijk leven. Ook Herman Pleij heeft dit genre beproefd in zijn boek Met een scheef oog (2022). Pleij wilde geen memoires schrijven omdat op die al te vaak ontaarden in ‘een logische versie van het eigen bestaan tot dusverre’. Om dat te vermijden was hij ‘tijdsbeelden aan de hand van mij zelf’ gaan schrijven.
Ook ik had die behoefte, zij het om andere redenen. Misschien is die behoefte wel eigen aan mijn generatie. Misschien is het nostalgie naar het eigen verleden, met als alibi het grote verhaal van de geschiedenis. Mak verwijst onder meer naar de Russische filosofe Svetlana Boym, die vanuit een intens gevoel van gemis en met tal van kritische reflecties op het fenomeen nostalgie een nieuw perspectief creëerde op de tijd van het modernisme. Als overlevenden van de twintigste eeuw, zo stelt Boym in haar boek The Future of Nostalgia (2001), zijn wij allen nostalgisch geworden naar de tijd dat we nog niet nostalgisch waren. Maar er is geen weg terug naar een verleden dat wellicht nooit heeft bestaan. Nostalgie heeft niet zozeer betrekking op een verlangde terugkeer van het verleden, als wel op het verdwijnen van het heden. Nostalgie komt voort uit angst voor het heden en angst voor de toekomst.
Voor de waan geldt hetzelfde, al is in de waan niet het heden verdwenen, maar de werkelijkheid als zodanig die als bedreigend wordt ervaren. Volgens Boym zitten we gevangen tussen ‘angst voor tijd’ en ‘obsessie met snelheid’. We zijn reizigers geworden zonder paspoort in een wereld zonder grenzen. Maar in die grenzeloze e-space verdwijnt ook de ultieme ervaring die eigen is aan het passeren van een grens. In e-space bestaat geen nabijheid meer en geen verte, geen aura en geen echtheid. Dan vindt er een omkering plaats: nep wordt echt. In een ruimte zonder aanwezigheid maakt het onvervulbare verlangen plaats voor een virtuele vorm van intimiteit. Dit verlangen blijkt niet alleen de vruchtbare grond te zijn voor de nostalgie, maar ook voor de waan in al zijn hoedanigheden. Waanideeën zijn er altijd geweest, maar met de virtuele werkelijkheid, die het internet tegenwoordig te bieden heeft, is een grenzeloze ruimte gecreëerd, waar de waan mateloos in voort kan woekeren.
Wat is het algoritme van de waan? Wie die vraag kan beantwoorden heeft misschien wel de sleutel in handen om het oudste probleem van de wereld op te lossen. Waarom bestaat er het kwaad? Een algoritme is volgens het woordenboek een reeks bij elkaar behorende instructies om vanuit een gegeven begintoestand tot de oplossing van een probleem te komen. Het is dus een rationeel geformuleerd procédé dat gericht is op een oplossing. Ik wil de waan niet primair zien als een stapsgewijze ontsporing van het gezonde verstand of de rationaliteit, maar primair als een poging van de geest om een uitweg te vinden in een situatie die als onhoudbaar wordt ervaren. Is het stappenplan van de waan in geabstraheerde termen te formuleren, zodat wellicht een grootste gemene deler zichtbaar wordt die een andere of ruimere definitie van het fenomeen waan mogelijk maakt? Die vraag markeert mijn vertrekpunt. Daarna pas komt de vraag of in de mateloze ‘oplossing’ van de waan alsnog iets waardevols te vinden is.
Als je een probleem niet in één keer kunt ontrafelen, dan moet je het opsplitsen in deelproblemen die je achter elkaar kunt zetten of uitspreiden in de tijd. Zo ontstond bij mij het idee om met Hitler te beginnen voor een gefaseerde oplossing van dit probleem. De vraag betekende in dit geval: hoe is het met de beeldvorming van Hitler vergaan in de jaren dat God uit de wereld verdween? Dat is een veranderend inzicht geweest dat niet noodzakelijkerwijs ook een voortschrijdend inzicht hoeft te zijn. De naoorlogse secularisering zou het zicht op de waanwereld van Hitler ook belemmerd kunnen hebben. Ik koester niet de illusie dat met dit boek het laatste woord over de waan zal zijn gezegd, laat staan dat ik met mijn betoog een hedendaagse complotdenker uit zijn waanwereld zal kunnen verlossen. Wie de waan meent te begrijpen kan met dat verworven inzicht nog niet de waan zelf uit de wereld helpen.
Wie gedesoriënteerd of ontworteld raakt, wie zijn toekomst verliest of zijn geloof, is niet direct geneigd om de toevalligheid te erkennen die de werkelijkheid in al zijn registers doordringt. Men gaat dan op zoek naar een wetmatigheid die houvast kan bieden en die het ‘toeval van de werkelijkheid’ wellicht kan elimineren. Als die gezochte wetmatigheid of consistentie niet direct voorhanden is, zou in de patstelling die dan voor de geest dreigt te ontstaan ook de illusie van almacht kunnen opdoemen. Maar voor die almacht moet men dan wel zijn toevlucht nemen tot het rijk van de fictie. En wie zijn eigen fictie voor de ander niet als werkelijkheid kan aantonen, zal er uiteindelijk naar streven om de hele wereld onder controle te krijgen. Eenmaal op het pad van de waan komt men dan letterlijk van kwaad tot erger. De waan staat uiteindelijk voor de keuze tussen alles of niets, en met de keuze voor het alles is de waan ‘totalitair’ te noemen.
Zo ongeveer zou het stappenplan van de waan eruit kunnen zien. Zo heeft Hannah Arendt dit proces ook in grote lijnen beschreven toen ze de ontvankelijkheid analyseerde die het geatomiseerde massa-individu ten toon kan spreiden in een situatie van spirituele en sociale ontworteling. Ligt hier soms de oplossing van het raadsel van de waan verscholen? Is dit het algoritme van de waan? Hoe ontstaat een waanidee, een waanwereld, een irrationele of totalitaire wereldbeschouwing? Hoe duikt een complottheorie op of het geloof in een andere of hogere werkelijkheid?
Bij mijn zoektocht realiseerde ik mij gaandeweg dat om het verband tussen de waan en het kwaad te kunnen bevatten wellicht een andere modus van de geest nodig is. Zoiets als een Gestaltsprong in de fictieve wereld van de waan, die dan mogelijk ook een sprong in de afgrond van het kwaad is. Soms moet je niet alles willen doorgronden, want het almaar stellen van vragen is door de duivel uitgevonden. Ik ging op zoek naar het onbekende en dat hield een risico in. Daarbij zou ik immers op dingen kunnen stuiten die ik achteraf bezien liever niet had willen weten. Met dit betoog over de waan zou ik uit kunnen komen bij een schaduwzijde van mijzelf. Dat risico heb ik genomen door het spoor terug te volgen naar mijn eigen vertwijfeling, de patstelling waarvoor eigen mijn eigen geest ooit kwam te staan.
Wie gaat nadenken over het kwaad komt vroeg laat voor de verleiding te staan om een abstractie tot een zelfstandigheid te verheffen, zoiets als een schaduw, een afgrond, een demonische onderlaag van de ziel. Maar daarmee verwijdert het denken zich van de zaak waar het werkelijk om gaat, omdat een sterfelijk mens nu eenmaal niet over zijn eigen schaduw heen kan springen. Alleen een God zou dat misschien kunnen, maar die is er niet meer. En dan nog, goden filosoferen niet. Dat zei Plato al: ’Zij zijn verzadigd van weten; zij zijn de tijdgenoten van het begin en alleen zij kennen het ‘hoe’ van de wereld; zij zijn er de makers van en weten het ‘waarom’.’
Hoe dan ook, om het kwaad in de waan te kunnen ontwaren, wil ik het hebben over mijn eigen leven, op het gevaar af dat mijn betoog over een existentieel probleem een wat al te persoonlijk karakter kan krijgen. Ook dat gevaar neem ik voor lief, omdat ik op zoek ben gegaan naar het verband tussen het persoonlijke en de essentie van de dingen. Hoe kun je leven met het besef van het ultieme kwaad, als er geen God meer is die je op deze uiterste vorm van het kwaad kunt aanspreken? Die prangende vraag stond aan de basis van mijn psychotische waan in 1966. Zo bezien is dit boek een vervolg op mijn bijdrage aan het boek Tegen de tijdgeest, terugzien op een psychose (2011). Dat terugzien heeft nu een historisch kader gekregen. Ik miste iets, het grote verhaal, de werkelijke context van de tijd. Tegen de tijdgeest, maar wat was de tijdgeest? En hoe was het met die ‘geest van de tijd’- als er al zoiets vaags bestaat – zo ver kunnen komen?
De onderzoekers, die zich bezig gehouden hebben met het fenomeen Hitler, worden vaak in twee groepen gedeeld: intentionalisten en functionalisten. Het is een tweedeling die in de jaren tachtig is ontstaan en destijds ook tot en stevige discussie leidden. De intentionalisten gaan ervan uit dat de intenties van Hitler gebaseerd waren op ideologische overtuigingen en dat er een rechte lijn liep tussen enerzijds Hitler met zijn uitzonderlijke karakter – de diep in zijn eer gekwetste man die geen kunstenaar mocht worden, zoals hij dat verwoord had in Mein Kampf -, en anderzijds de Holocaust die van dat alles uiteindelijk het gevolg was.
De functionalisten daarentegen benadrukken dat Hitlers beslissingen meestal aarzelend waren geweest en dat er sprake was van een breed spectrum van sociale ontwikkelingen die geen rechte lijn vertoonden, maar eerder een zigzagkoers: ‘the twisted road to Auschwitz’. Zelfs het dictatoriale bestuursapparaat van de nazi’s was nogal chaotisch gestructureerd. Veel gebeurde van onderaf op eigen initiatief, omdat men meende dat Hitler het zo bedoeld had. Kershaw spreekt in dit verband over het mechanisme van ‘het naar Hitler toe werken’.
Een andere tweedeling is te zien tussen enerzijds het nihilisme van Hitler, die als principeloze despoot op chaotisch wijze de afgrond tegemoet ging, en anderzijds: Hitler als doelbewust ideoloog met een eigen coherente Weltanschauung. Achter al deze tweedelingen gaat nog een andere schuil, een meta-tweedeling. De theologische, psychiatrische en intentionalistische benadering gaan uit van een vooropgesteld idee, een ultieme oorzaak die het fatale proces had aangedreven. Alleen de functionalistische benadering heeft de intentie om het fenomeen Hitler onbevangen tegemoet te treden, zonder vooropgesteld idee.
Het maakt nogal wat uit of je de geschiedenis ziet als ‘het door niemand zo bedoeld resultaat van talloze individuele bedoelingen die elkaar kruisen en zich met elkaar verstrengelen’, zoals de filosoof Safranski beweert, of als een heilsplan van de Voorzienigheid wiens wegen voor de mens ondoorgrondelijk zijn. Als die ultieme horizon van het godsgeloof wegvalt, dan verandert het blikveld van de historicus ingrijpend. De wereld draait dan op goed geluk, op weg naar iets waar zelfs geen God meer weet van heeft.
De deterministische benadering van de geschiedenis was verweven met het begrip modernisme. Modernisme is lange tijd geassocieerd met een al dan niet wetmatige vooruitgang naar een betere wereld, een proces dat verankerd lag in een daartoe geëigende ideologie zoals het marxisme of nationaalsocialisme, of een utopisch streven naar een paradijs op aarde, zoals bijvoorbeeld Piet Mondriaan dat voor ogen had. Met de uiteindelijke teloorgang van het modernisme verdween ook het determinisme in de historiografie. Zo raakte ook Hitlers opvatting van de geschiedenis uiteindelijk voorgoed uit beeld. Dat verdwijnen van de wetmatigheden kreeg zijn beslag in wat wel benoemd is als ‘het einde van de grote verhalen’.
Maar hoe moet het nu verder met de ordening van het verleden? Als je de feiten uit de recente geschiedenis opnieuw wil ordenen binnen het chronologisch stramien van je eigen leven stuit je vroeg of laat op een probleem. Wat ontbreekt is het onderliggend verband, het grote verhaal. Het weergeven van de geschiedenis ontkomt niet aan interpretatie, dat wil zeggen: weglaten, benadrukken, uitvergroten en minimaliseren. Wie een verhaal vertelt over wat hemzelf is overkomen, vertelt een geschiedenis van feiten die in feite beschreven worden als fictie, en niet een exacte chronologie van de feiten want dat zou niet te lezen zijn. De geschiedenis heeft altijd een verzinsel nodig. Wij manipuleren voortdurend de tijd door er een andere volgorde aan te geven. Schrijven is dan ook primair een spel met de tijd.
Zo kwam ik op het idee om de tijd in dit boek achteruit te laten lopen. Zo rol ik de loper van de geschiedenis terug in het verleden. Van postmodernisme naar modernisme, van secularisering naar wederopbouw. Maar ook van mijn eigen studiejaren op de universiteit naar mijn lagere school in Amsterdam-Zuid. Terug naar de oorlog die ik zelf niet heb beleefd, de oorlog van een babyboomer. Maar ook terug naar Hitler, in de hoop zo iets dichter bij het raadsel van zijn uitzonderlijke waanwereld te komen. Misschien kan ik zijn gestalte zelfs tevoorschijn roepen na deze imaginaire reis door de tijd: een fictieve wederopstanding van de Führer in deze pelgrimage op weg naar mijn eigen geboorte, twee jaren na zijn dood. Alleen zo is wellicht het wisselend beeld van het ultieme kwaad te herleiden tot zijn oorsprong.
Met mijn terugreis in de tijd, die tevens een reis wordt door mijn eigen leven, wil ik aantonen dat het beeld van Hitler zich steeds meer is gaan voegen in de uitzonderlijke context van de twintigste eeuw. De verschijning van Hitler kwam niet out of the blue. Zijn denkwereld had zijn wortels gehad in het typisch Oostenrijkse katholicisme met zijn hang naar zuiverheid en de duistere keerzijde daarvan. Maar een hang naar zuiverheid, uitsluiting en vernietiging zat ook in het modernisme zelf ingeweven.
Na de inleidende beschouwingen in dit eerste hoofdstuk vertonen de achtereenvolgende hoofdstukken de chronologie van de naoorlogse periode, maar dan in omgekeerde volgorde. Tegelijk wordt een terugblik geboden op de veranderende beeldvorming van Hitler. Daarbij voeren verschillende zienswijzen achtereenvolgens de boventoon, waarbij ik ervoor gewaakt heb hun onderlinge samenhang niet uit het oog te verliezen: de filosofie, de kunstgeschiedenis, de theologie en de psychiatrie. Met die geschiedenis voor ogen heb ik in de spiegel van Hitler willen terugkijken op mijn eigen leven. Een leven na de oorlog, althans tot nog toe.