‘De geneugten van LA. zijn de geneugten die je ervaart met je mond open, maar zonder te praten: de zon, de fantastische vrouwen; het is sensueler, aardser. Het is vooral zonneschijn, daarom gaan mensen er wonen. En het is er weids. De stad is ontworpen op de auto. Jarenlang mochten van de gemeente gebouwen niet hoger zijn dan dertien verdiepingen, vanwege de dreiging van aardbevingen. Die weidsheid zit ook in mijn liedjes. (..) De personages in mijn liedjes zijn luidruchtig en nemen ruimte in. Zoiets kan niet in Tokio of NewYork.’
Aldus verklaarde de inmiddels 79-jarige Randy Newman onlangs in een interview. In 1984 kocht ik zijn elpee Trouble in Paradise. Die heb ik destijds grijs gedraaid. Geïnspireerd op de openingssong van deze elpee schreef ik een jaar later een lofzang op Leeuwarden: Leeuwarden, I love it. Leeuwarden bestond 700 jaar en dat werd alom gevierd. Het verhaal verscheen in oktober 1985 in het tijdschrift Boud, architectuur en vormgeving in Friesland.
***
Laat ik vooropstellen dat ik een ingekankerde hekel aan provinciesteden heb en dat ik me van Leeuwarden helemaal niets voorstelde. Ik zag het al voor me, zo’n tochtig gat met anderhalve bioscoop en een folkloremuseum, één café waar iedere dag opnieuw de zes journalisten van de plaatselijke courant, de nooit geheel onbegaafde beeldhouwer en een dichter samenklonteren om onder het genot van teveel drank te zitten afgeven op allerlei grootsteedse samenzweringen.’
Guus Luijters, Een avontuurlijke reis (1978)
Zoals Lutjebroek, Tietjerkstradeel en Kadmandu in het alledaagse spraakgebruik de connotatie hebben van This is nowhere, zo staat Leeuwarden voor “Dit is de provincie”. De modale provinciaal wordt in een cabarettekst of een column van Jan Blokker steevast in Leeuwarden gesitueerd en bij voorkeur op het Zaailand. Gecomprimeerde teksten zoals columns, chansons en gedichten maken dankbaar gebruik van de semiotiek van een plaatsnaam, het verschijnsel dat een naam als eigenaardig amalgaam van klanken en betekenissen naar meer verwijst dan de werkelijkheid alleen. Een naam van een stad is geen optelsom van huizen, straten, parken en fonteinen en het register van een plaatsnaam in de Bosatlas lijkt eerder op een gedichtenbundel dan op een logaritmetafel. ‘Bombay. Lugano, Pittsburg, Ouderkerk’ vormen een willekeurig kwartet van plaatsnamen uit alle windstreken, prachtige klanken met een onbesmet betekenisveld, kortom geen vuiltje aan de lucht. Maar dat wordt anders bij: ‘Bopal, Seveso, Harrisburg, Lekkerkerk’.
Plaatsnamen hebben niet alleen hun geografische breedtegraad, maar ook een veranderlijke tijdsaanduiding. Zo heeft het betekenisveld van ‘Dallas’ in de afgelopen decennia twee drastische aardverschuivingen ondergaan. En dan zijn er nog de vooringenomen betekenissen. Het beeld van Leeuwarden, dat zich ontwikkelt in de beschrijving van Guus Luijters, is geen fotografische afdruk van de werkelijkheid, maar van een negatief dat al in zijn hoofd zat: het cliché van een provinciestad.
Plaatsnamen hebben op het eerste gezicht weinig relatie met de architectuur of het landschap, of er moet sprake zijn van een etymologisch verband. Maar dat een dam in de Amstel ‘Amsterdam’ deed ontstaan en ‘luwe warden’ (beschutting biedend terpen) ‘Leeuwarden’ zal niet als beeld opdoemen bij het horen van de naam. Een plaatsnaam is in de eerste plaats een reeks van lege klanken die als teken een onontwarbare kluwen vormen van betekenaar en betekenis. Een plaatsnaam kan een beeld oproepen, ook als je een stad nooit gezien hebt en het noemen van namen van Europese hoofdsteden biedt zo een goedkope rondreis door Europa. ‘Hello Kopenhagen, may we have your votes please?’… en ik zie een promotiefilm van Kopenhagen, terwijl ik er nooit rondgelopen heb. Gecombineerd met muziek en tekst en gezongen door een menselijke stem krijgen plaatsnamen de eigenaardigheid dat ze een haarscherp beeld oproepen van hoe een stad er uitziet. Hoe deze beelden worden gegenereerd is een wonderbaarlijk spel waarvan de regels moeilijk te achterhalen zijn. Zeker is dat beeld, muziek en tekst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat men deze regel niet moet overtreden. Als Douwe Heringa zingt over Harlingen op de muziek van ‘Amsterdam’ van Jacques Brel, krijg ik een dubbel belichte film te zien.
De synthese van muziek, tekst en menselijke stem bereikt onbegrensde mogelijkheden bij een plaatsnaam, waarvan men de plaats niet kent. ‘Göttingen’, gezongen door Barbara doet bij mij in ‘no time’ het beeld van een stad ontstaan. Al bij de eerste maten vormt zich een compleet stratenplan, weldra komen gevelrijen, daklijsten en detailleringen, een park met eeuwenoude bomen, en standbeeld….woorden zijn te grof en te traag om de verfijning van dit beeld te beschrijven. De woorden, die gezongen worden, bevatten zelf ook nauwelijks visuele verwijzingen, maar vormen een reeks van vluchtige, haast triviale uitspraken. Er is wel een constante in de betekenis van de tekst te bespeuren die wellicht de beelden genereert. Het is de idylle van de provinciestad, de tegenpool van het Leeuwarden van Luijters, een stad waar de tijd stil lijkt te staan, overzichtelijke harmonie samengaat met melancholieke berusting en alleen de kinderen dezelfden zijn als in de grote stad.
Göttingen is een stad zonder visuele kapstok. Zoals de Eiffeltoren van Parijs, de zeemeermin Kopenhagen, de Towerbridge van Londen en het Vrijheidsbeeld van New York. Deze kapstokken kunnen zoveel betekenen, dat ze het beeld van een hele stad kunnen torsen. Het zijn eigenzinnige objecten, metaforen van vernuft, fantasie en dramatiek, die het beeld van een stad kunnen dragen maar nauwelijks kunnen oproepen. De eigenaardigheden van een stad liggen niet in de herkenningspunten van een ansichtkaart, maar in alledaagse details, zoals de structuur van gevels, het onopvallende ornament, de aard van het licht en de textuur van het plaveisel. In de film Una giornata particolare wordt in het decor van de stad geen enkel beeld van een ansichtkaart getoond, maar de vormen van huizen, de vensters en het plaveisel wekken ontegenzeggelijk de indruk: dit is Rome. Distinctieve signalen worden niet gericht waargenomen. Het zijn de indrukken vanuit de ooghoek en de geluiden die je hoort, als ze ophouden. Met een mengpaneel van deze minimale signalen kan een beeld van een stad worden opgeroepen, waarvan voorheen alleen de plaatsnaam bekend was. Op het beeldscherm van zijn verbeelding is ieder mens een stedenbouwkundige.
Met deze gedachten voor ogen ben ik boekje Ljouwert 700 gaan lezen, een bundel met gedichten over de stad Leeuwaren, dat ik onlangs aantrof in een boekenstalletje op het Zaailand. Het is uitgegeven in 1985. Naar aanleiding van het 700 honderdjarig bestaan van de stad werden destijds dertig dichters gevraagd een gedicht te schrijven over Ljouwert (Liwadden, Leeuwarden). Een plaatsnaam als inspiratiebron voor de verbeelding kreeg hier als resultaat een overzichtelijke hoeveelheid tekstmateriaal. De ondertitel, ‘in stêd is in stêd is in stêd’ – een parafrase van Gertrude Steins ‘a rose is a rose is a rose’ – lijkt haast een parodie op de zich herhalende dubbelzinnigheid van werkelijkheid, woord en verbeelding die een plaatsnaam eigen is. De woorden ‘stad’ en ‘roos’ zijn verwisseld, maar de zin blijft betekenis houden onafhankelijk van de betekenis van het woord. Maar de plaatsnaam Leeuwarden in de titel van de bundel is letterlijk en figuurlijk plaatsgebonden. Göttingen 700 had een heel andere bundel opgeleverd.
Plaatsnamen hebben een gevoelswaarde en een betekenis en er zijn contexten, waarin de betekenis niet meer is dan de metafoor van een gemoedstoestand. Zonder de context geweld aan te doen kun je ’Leeuwarden’ niet substitueren in de zin ’I am in a New York state of mind.’ (Frank Sinatra) of ’When my baby smiles at me I go to Rio’ (Peter Allen) . De naam Leeuwarden stroomt kennelijk niet over van geluk en dat is ook bij het lezen van de bundel Ljouwert 700 te merken. Er wordt wel eens beweerd dat het dichters verboden moet worden om gelukkig te zijn. Ze functioneren het best in een stad, waarin ze zich een displaced person voelen. Het is niet alleen de architectuur, die dan emoties oproept, maar ook de emotie die de architectuur aangrijpt om zichzelf te verbeelden. De wisselwerking van werkelijkheid en onwerkelijkheid op het snijvlak van woorden krijgt een eigenaardig effect bij het noemen van een straatnaam. In Ljouwert 700 wordt 21 keer een straatnaam genoemd, soms zelfs als opsomming in een zin:
Twiebaksmerk, Wissesdwinger,
Potmarge, Weaze, Oksekop – alle
âlde nammen lieden my jierren
tebek – ik gean allinne, ik dwaal
fan de komerk nei de Kelders
Dream fan in wurd dat net komme wol(Theun de Vries, 1917)
Het is of de dichter op knoppen drukt die op de plattegrond in mijn hoofd beelden verlicht. Hoewel een dwalende wandeling wordt gesuggereerd liggen de straatnamen topografisch niet in elkaars verlengde. Hun volgorde is bepaald door een vloeiende beweging van alliteratie en metrum van klanken, waardoor ik in het beeld, dat uiteindelijk ontstaat, de afstand tussen de straten niet met een ander vervoermiddel hoef af te leggen. De lacunes in de montage van straatnamen worden door de verbeelding ingevuld, waarmee wordt vooruitgelopen op het vervolg van de tekst: het volgen van een beeld dat geen naam heeft.
Door het monteren van namen ontstaat een videoclip van beelden die een andere grammatica hebben. De montage kan ook versneld worden door een ander vervoermiddel te kiezen en de beelden werkelijk te laten zien. Randy Newman rijdt in een open limousine door Los Angeles als hij zingt:
Century Boulevard (we love it)
Victory Boulevard (we love it)
Santa Monica Boulevard ( we love it)
Sixth Street (we love it)
I love L.A.
In de videoclip is nauwelijks iets aan architectuur te zien. Gevelfacades waar de architect Venturi zo gefascineerd door raakte in zijn boek Learning from Las Vegas flitsen voorbij. Ik ben helaas niet bekend in Los AngelEs, maar ik maak me sterk dat de route van ‘linksaf, rechts af en almaar rechtdoor’, die straatnamen en beelden suggereren, op de plattegrond exact is terug te vinden. Namen, beeld en muziek vloeien ineen als een New York Boogie Woogie van Mondriaan. Maar het resultaat is, dat ik me een haarscherp beeld kan voorstellen van Los Angeles.
Een stad is niet alleen een statisch bouwsel, maar ook een fluïdum van beelden en betekenissen die in de taal onverwachte verbindingen aangaan. Aan de andere kant is een naam niet alleen een plaatsaanduiding, maar ook een kernfusie van betekenissen, die – mits juist gehanteerd – een explosie van beelden teweeg kan brengen. Een plaatsnaam is dus een muntstuk voor een ontwerpautomaat die wellicht de fraaiste beelden in petto heeft. Hier ligt een goudmijn aan creatief vermogen, een architectuur, waarvoor de esthetische theorie nog geschreven moet worden en misschien ook maar beter ook ongeschreven kan blijven. Als we de verbeelding zelf aan het woord lieten zou de overvloed aan woorden de glans van de verbeelding doen vergeten. We kunnen de kip met gouden eieren niet slachten door een handboek te gaan schrijven, een standaardwerk voor eerstejaars studenten bouwkunde. Pogingen zouden stranden in de taal van boeken met versleten paradigma’s, hol jargon en het overbekende patroon van nationale eigenaardigheden.
De Duitsers komen met ‘Architektur ohne Entfremdung, Ontologische Phaenomenologie der Ortsnamenphantasie im Zeitalter der Spätkapitalismus’. De Engelsen volgen met een beknopte paperback: ‘An outline of architecture in the twilight of imagination’. In Nederland worden de bevindingen van een stuurgroep in een conceptnota vervat: ‘Planmatige randvoorwaarden van een denkbeeldige welzijnsarchitectuur.’ En de eenzijdige masculiene benaderingswijze hiervan wordt weldra geëvalueerd in een feministische doctoraalscriptie ‘De stad van tante Truus’. Frankrijk tenslotte komt met een heruitgave in facsimile van een apocrief pamflet van Baudelaire: ‘l’Architecture du bonheur’
In zeven pagina’s zou hierin alles gezegd zijn wat er te zeggen valt. Maar het is de waarheid van een vlinder die wegvliegt in de vertaling van een fictief citaat: ‘Tussen de synesthesie van de zintuigen en de grammatica van de fantasie ligt een onbetreden en ontoegankelijk domein. Hier bevindt zich de virtuele ruimte, waarin de woorden en de dingen convergeren. In de cartografie van deze ruimte staan de namen vermeld van nog nooit gebouwde steden, waarvan de contouren opdomen aan de horizon die zich laat raden op de drempel van een droom.’
Als een woord een samenzwering is, dan is een plaatsnaam een complot. Maar wie zijn de samenzweerders en wie zijn de intriganten. Dichters en architecten, who are those guys ? In mijn verbeelding ben ik naar een virtueel Fries Museum op het Zaailand gestapt en heb op alle knoppen gedrukt van de literaire maquette van Leeuwarden, die daar zou zijn opgesteld. Maar in mijn hoofd ging geen enkel lampje branden. Ik heb de wandeling van Theun de Vries nagelopen, maar het beeld dat geen naam heeft kon ik niet vinden. Tenslotte heb ik me in een open sportwagen – met Good Vibrations van de Beach Boys op de autoradio – laten rondrijden op de Leeuwarder rondweg. Maar Leeuwarden is geen stad, een stad is geen stad. Een roos is geen roos.
Aangekomen op het Europaplein zag ik de fontein met de vogel van Fokma. De stad uitrijdend keek ik in de achteruitkijkspiegel en weer zag ik de fontein met de vogel van Fokma. De werkelijkheid was verdwenen in een virtuele ruimte achter de spiegel. ‘This is nowhere’ van Alice in Wonderland, Little Nemo in Slumberland, de architectuur van het geluk. Heel eventjes maar heb ik toen op de autoradio de sirenen horen zingen en de architectuur gezien van een plaatsnaam tussen haakjes: ’Leeuwarden (we love it)’.